• No results found

Implicaties voor de praktijk en betekenis voor de theorie

In document Samen vooruit met de buurt (pagina 65-67)

6. Discussie

6.1 Implicaties voor de praktijk en betekenis voor de theorie

Dit onderzoek heeft bestaande literatuur omtrent participatie, zelfredzaamheid, inzet voor de fysieke leefbaarheid en de rol van de overheid bij dit soort thema’s aangevuld. Het is daarom van belang om het antwoord op de centrale vraag in een breder kader te plaatsen. Gereflecteerd wordt of de empirische inzichten een bijdrage hebben geleverd aan de literatuur en welke praktische implicaties de aanbeveling met zich meebrengt.

De aanbeveling luidt als volgt: “de overheidsrol die wordt toegepast ter versterking van

de inzet van bewoners moet afhankelijk zijn van de wensen en behoeften van bewoners die zich (willen) inzetten”. Deze wensen en behoeften komen voort uit de mate van inzet, de motieven

die leiden tot inzet en de condities die de inzet beïnvloeden. Met deze aanbeveling wordt wijk- en persoonsgericht gewerkt, waardoor differentiatie in beleid wordt gemaakt. Dit zorgt voor maatwerk. Deze aanbeveling heeft verscheidene implicaties voor de praktijk en sluit aan bij de New Public Governance theorie als sturingsfilosofie voor de (semi-)publieke overheid (Osborne, Radnor , & Nasi, 2013).

De intern gerichte focus van publieke organisaties gedurende het New Public Manage- ment-tijdperk doet geen recht meer aan het plurale en pluriforme karakter van het hedendaagse openbaar bestuur. New Public Governance zoekt daarentegen naar het begrijpen van hoe de uitvoering van beleid het best kan slagen in een complexe en meervoudige context. Deze stroming gaat uit van horizontale relaties waarbij actoren van elkaars kennis en vaardigheden kunnen profiteren (Ostrom, 1996). Op gelijkwaardige basis werkt de gemeente samen met onder andere de samenleving aan beleid.

New Public Governance heeft twee implicaties voor de uitvoering. Allereerst verwacht de uitvoering van beleid in een complexe en meervoudige context veel van ambtenaren. Waar het volgens politicus Han Polman (2018, p. 3) lange tijd voldoende was om inhoudelijk sterk te zijn, is de aard van de competenties die ambtenaren nodig hebben om hun werk goed te doen

66 toegenomen. Er wordt om een schaap met de vijf poten gevraagd. Voor de versterking van de inzet van bewoners ten behoeve van de fysieke leefbaarheid moet een ambtenaar niet alleen inhoudelijk sterk zijn, maar ook om kunnen gaan met de assertiviteit van bewoners. Hij of zij moet een procesmanager zijn waarbij bewoners de ruimte krijgen om hun mening te uiten. Dit draagt bij aan een groter draagvlak en legitimering van beleid (Edelenbos & Monnikhof, 2001). Het vragen om veel persoonlijkheidskenmerken is niet nieuw. Uit een onderzoek van Kruyen, Borst, Keulemans en Helderman (2018, p. 25) blijkt een groeiende behoefte aan veel ver- schillende persoonlijkheidskenmerken ten behoeve van de gemeentelijke prestaties. Een recent onderzoek van Kruyen en Genugten (2019, p. 1) toont de competenties waarvan ambtenaren vinden dat deze belangrijk zijn voor de uitdagingen die de 21e eeuw biedt. Vervolgonderzoek zou kunnen onderzoeken in hoeverre deze competenties ook daadwerkelijk de inzet van be- woners versterkt.

Ten tweede betekent dit dat gemeenten wijkgericht moeten gaan werken. Wijkgericht werken heeft vooral zijn aandacht gekregen in de gezondheidswetenschappen. Het staat voor een aanpak van de wijk waarin de behoeften en kwaliteiten van bewoners centraal staan (Tudjman, 2013, p. 61). Gemeenten moeten de controle loslaten en vertrouwen op de goede wil van bewoners en hen meer ruimte geven (Siermann, 2016, p. 2). Het is een benadering waarbij specifiek aandacht is voor werken in en met de samenleving zodat dienstverlening lokaal wordt georganiseerd. Er wordt gewerkt vanuit ‘dat wat er al bestaat’ in de wijk (Brandsen, Collignon, Helderman, & Rouw, 2010, p. 8). De eigen waarde, participatie en de eigen regie van bewoners wordt hiermee vergroot. Ondanks dat gemeenten beseffen dat wijkgericht werken een slag- vaardige werkwijze is, wordt het weinig toegepast. Een verklaring is onder andere dat het gevolgen heeft voor de inrichting van het ambtelijk en bestuurlijk apparaat (Goris, 2005, p. 9). Welke gevolgen dit exact heeft zou in vervolgonderzoek kunnen worden onderzocht.

Een andere implicatie – los van New Public Governance en de werkwijze die dit vraagt van gemeenten en ambtenaren – is of de aanbeveling geen ongelijkheid creëert tussen bewoners waar juist de overheid waarde hecht aan het gelijkheidsbeginsel zoals opgenomen in Artikel 1 van de Grondwet. Er moet opgepast worden dat deze werkwijze niet voor een ethisch vraagstuk zorgt. Verschillende bewoners vragen een andere vorm van ondersteuning en krijgen deze van ambtenaren. Vragen zijn dan: krijgt iedere bewoner wat deze toebehoort en is het eerlijk dat de ene bewoner meer aandacht en ondersteuning krijgt dan de ander? Echter kunnen deze vragen gerechtvaardigd worden doordat wanneer de overheid geen verantwoordelijkheid neemt, dit juist zal leiden tot ongelijkheid en verdeeldheid in en tussen buurten (Gruijter & Marissing,

67 2013, p. 300). Om deze ongelijkheid te verminderen moeten de behoeften van kwetsbare groepen vooropgesteld worden. Het draait hierbij om empowerment: “het proces van versterk- ing waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie” (Regenmortel, 2002, p. 76). Volgens Schuyt (1997) zijn er vijf strategieën om afhankelijke groepen te helpen: geef ze geld, rechten, politieke macht, deskundige hulpverleners en middelen om zichzelf verder te helpen. Vervolgonderzoek moet onderzoeken of hiervoor draagvlak is bij zowel de ambtenarij, de politiek als bewoners van de gemeente.

In document Samen vooruit met de buurt (pagina 65-67)