• No results found

2. Theoretisch kader

4.3 Implementatie in de eigen werkzaamheden

Een invoering van een nieuwe werkwijze op een redactie is vanzelfsprekend van invloed op de manier waarop de journalisten hun werkzaamheden ervaren en uitvoeren. Vandaar dat er in de interviews ook is gevraagd naar de manier waarop de constructieve journalistiek terugkomt in de dagelijkse

3 Uit de vier bijgewoonde redactievergaderingen blijkt dat constructieve journalistiek op zichzelf niet wordt geëvalueerd. Het begrip zelf komt vrijwel niet ter sprake. Als het wordt aangehaald, is het vluchtig en niet altijd serieus bedoeld, zoals blijkt uit de soms lachende manier waarop het wordt benoemd. Aan constructieve journalistiek gekoppelde kenmerken, zoals alternatieve invalshoeken, nuance aanbrengen en betrokkenheid, komen wel met regelmaat ter sprake. De live-vergadering op Facebook, waarmee de betrokkenheid met het publiek wordt versterkt, behoort ook tot een van de bijbehorende kenmerken.

38 werkzaamheden. De verschillende stappen in het maakproces van een journalistiek videoproduct komen aan bod: het kiezen van de invalshoek, het draaien op locatie en de uiteindelijke montage. Ook is aan hen gevraagd of ze meer tegen problemen aanlopen als ze een onderwerp constructief benaderen dan wanneer ze dit niet doen. De bevindingen van deze kwesties worden in deze paragraaf behandeld.

4.3.1 Invalshoek

Uit de interviews blijkt dat vrijwel geen van de redacteuren sinds de invoering van het concept bewuster bezig is met het vooraf bedenken van andere, meer constructieve invalshoeken voor een item. Constructieve journalistiek heeft in deze fase van het productieproces dus geen voet aan de grond gekregen. Één iemand gaf aan het weliswaar prettig te vinden om na te denken over een constructieve invalshoek, maar in de praktijk komt een eventuele daadwerkelijke constructieve invalshoek pas tijdens het maken van het item naar voren:

“Ja, ik vind het zelf dus wel prettig om over een constructieve invalshoek na te denken, want ons werk is al zo pessimistisch, negatief, probleem-zoekend, kijk eens wat een ellende […] “Maar was het

bijvoorbeeld in dit geval, maar meer in het algemeen ook, van dat dat besef van 'ik kan het misschien constructief gaan benaderen’ tijdens het proces zelf komt, of bedenk je dat wel van te voren?” “Nee,

niet van te voren.” “Dus echt meer tijdens het proces zelf dat het...” Ja. En mijn ervaring is tot nu toe dat dat steeds zo geweest is, ja.” (Anniek Enthoven en Milco Feijnenbuik)

Veel redactieleden signaleren dus geen toename in het bewust nadenken over een constructieve invalshoek sinds het concept is geïntroduceerd. Het advies van Entman (1993) over het verder kijken dan dit dominante frame lijkt in eerste instantie dus nog lastig te praktiseren voor de redacteuren. Dit komt volgens de redacteuren bijvoorbeeld doordat ze gewend zijn aan een vast werkpatroon, waardoor ze het concept moeilijk te implementeren vinden. Als ze een reportage toch als constructief zien, ligt dit volgens hen verscholen in het onderwerp zelf en is het niet afhankelijk van de aanvliegroute ervan:

“[I]k denk dat het constructieve vaak meer in de onderwerpkeuze zit. Iets meer aan de voorkant zeg maar, dan in het uiteindelijke eindproduct. Bij mij, in ieder geval.” (Jens van Pieterson)

Daarnaast zijn de redacteuren volgens henzelf vooral bezig met het maken van goede en complete nieuwsverhalen en het bovenhalen van de feiten. Als het eindresultaat daardoor constructief wordt, is dat voor hen mooi meegenomen, maar het is geen vereiste:

“Nee, je wilt natuurlijk altijd zo veel mogelijk feiten verzamelen en als je daarmee een oplossing aandraagt of als je een zo compleet beeld schetst dat het ineens blijkt dat mensen denken 'oh wauw, nu we dit allemaal weten, kunnen we dit gaan doen', dan is dat heel mooi meegenomen en heb ik het ineens constructief benaderd.” (Sander Knura)

39 Hoewel de redacteuren dus vrijwel niet bewust nadenken over een constructieve invalshoek, wil dat niet zeggen dat hun benadering van een onderwerp niet constructief is. Onbewust kan het idee toch in de hoofden van de redacteuren zijn geslopen. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat enkele journalisten aangeven dat ze tijdens het werk sneller dan voorheen geprikkeld worden om een andere invalshoek te kiezen dan ze in eerste instantie voor ogen hadden:

“Toen sprak ik ook de politieman die die bende had opgepakt en daarmee bezig was geweest en die ging een heel verhaal doen over hoe dat dan, hoe ze daar bovenop zitten en hoe goed ze die mensen aan het begeleiden zijn. En eerst dacht ik echt van 'pfff, wat moet ik hier allemaal mee. Dat negeer ik'. Maar zelfs die gedupeerde die begon daarover, van 'maar waar het om gaat is dat we niet nog een keer zoiets krijgen in de wijk. En het zijn allemaal Marokkaanse jongens en die moeten we opnemen in de gemeenschap'. En toen dacht ik van 'Nou Anniek, haal dat bord voor je kop nou gewoon weg. Dat moet ook in dat item'.” (Anniek Enthoven)

Er is nog een andere, meer genoemde reden waarom de introductie van het concept geen invloed heeft gehad op het bewust nadenken over een constructieve invalshoek. De helft van de redacteuren geeft aan dat ze van nature altijd al in een zekere mate constructief nadenken over een aanvliegroute. De introductie van constructieve journalistiek heeft daaraan dus niets veranderd:

“Ik ben altijd wel van het glas halfvol in mijn hele leven. Dat heeft wel veel constructieve elementen in zich. Dus toen ik kennismaakte met het formele constructieve journalistiek, dacht ik 'maar dit doe ik eigenlijk al heel lang.' […] Journalistiek is voor mij altijd wel een soort van weg naar, komma plaatsen, geweest en hoe help je dingen verder.” (Henk Ruijl)

“Ja, nou ja, ja misschien onbewust, maar je bent sowieso altijd op zoek naar een manier waarop je reportages wat meer onderscheidend zijn. En dit is wel een manier om een verhaal anders te brengen, […] een beetje dichtbij de kijker en vrij persoonlijk. Dus ik denk dat zo'n aanpak zoals ik het omschreef daar wel meer bij past.” (Boyan Ephraim)

Deze laatste quote sluit aan bij de theorie over de rolperceptie van journalisten, zoals Mellado en Van Dalen deze beschreven (2014). De mogelijke kloof waarover zij spreken met betrekking tot verschillende rolpercepties is voor deze journalist juist kleiner geworden: zowel de omroep als hijzelf ziet de journalist in een service- en civic-rol.

4.3.2 De productie

Hoewel de constructieve journalistiek vrijwel geen bewuste invloed heeft bij het bepalen van een invalshoek, geeft driekwart van de redacteuren aan dat het concept in het maakproces van de journalistieke productie wel aanwezig is. Dit merken ze bijvoorbeeld aan de in de vorige subparagraaf benoemde prikkels om tijdens het maakproces van invalshoek te veranderen, waardoor aspecten een andere relevantie krijgen:

40

“Of je dat nu sneller herkent of zo, of dat je sneller accepteert van 'Oh ja, ja, hè, ik ga het niet doen zoals ik het bedacht had, maar ik ga het even over een andere boeg gooien.' Hoe dat dan kan, dat weet ik niet, maar ik merk het wel.” (Anniek Enthoven)

Hoewel de redacteuren er niet altijd bewust mee bezig zijn, merken ze met terugwerkende kracht dat er verschillen zitten in een maakproces van een item dat als constructief kan worden gezien en eenzelfde proces bij een doorsnee item. Een van die verschillen betreft volgens de journalisten de vraagstelling. Ze ondervinden dat de vragen bij een constructief item meer oplossingsgericht en genuanceerd zijn:

“Zeker de vraag aan bijvoorbeeld iemand die gedupeerd is: 'maar wat heb je er zelf dan aan gedaan?' Een beetje die lijn van vragen stellen, dat wel.” (Sander Knura)

“Nou, je moet in je denken wel een andere stap maken: even afstand nemen, een stap verder dan 'oh, we hebben iets, we gaan twee politici en dan hup, een itempje'. Je moet wel proberen af te sluiten met een iets... Nou ja, waar mensen toch iets mee kunnen of zo.” (Maarten Braakema)

Die zoektocht naar iets waar mensen wat aan hebben, heeft ook een positiever gevoel bij de lezer tot gevolg. Volgens Pals (2006) zorgt een oplossing er immers voor dat de lezer het verhaal kan afsluiten. Dit positieve gevoel kan volgens de journalisten ook ontstaan door met de vraagstelling meer op de emotie te focussen. Peters signaleerde in 2011 al de beweging van een journalistiek die steeds meer emotie toelaat in de producties. De redacteuren merken dat deze grotere aandacht voor emotie niet alleen in de vraagstelling terugkomt, maar ook in de samenstelling van de uitzending:

“Volgens mij was dat deze uitzending ook. Toen begon ik met een meisje dat was geboren langs de snelweg. En het was toch een beetje de talk-of-the-town zeg maar. Terwijl andere mensen die die dag op de redactie zaten, zeiden van 'ja, daar begin je toch niet mee, met zoiets? Dat is echt een klein verhaaltje.' Maar dan denk ik van ja, iedereen heeft het erover, het gaat op internet als een tierelier. Iedereen vindt het leuk om te lezen. Het is gewoon even een fijne boodschap in een tijd van niet fijne boodschappen zeg maar.” (Boyan Ephraim)

Ten slotte proberen de journalisten ook om mensen met verschillende meningen met elkaar in gesprek te laten gaan. Zodoende ontstaat er enerzijds een meer genuanceerd verhaal en vergroot het anderzijds de betrokkenheid met het publiek. Dit doen ze bijvoorbeeld door burgers en politici met elkaar samen te brengen:

“Ik wist ook niet hoe het zou uitpakken, maar ik heb er naast gestaan en ik heb natuurlijk wel een beetje van gezegd van 'joh', een begin gegeven van 'nou, wat vinden jullie?'. En vervolgens voltrok het zich gewoon zoals ik zou hopen dat het zich zou voltrekken, met mij op afstand. Expres ook. Dus, ja, er zit ook een vraagje van mij nog in, geloof ik. Maar verder is het gewoon een gesprek tussen hen, met voice- over van mij dan wel er tussen door.” (Lot van Bree)

Hoewel de meesten dus sinds de invoering van het concept een verschil waarnemen binnen het produceren van het item vanuit een constructieve werkwijze in vergelijking met een niet-constructief

41 item, geldt dit niet voor iedereen. Sommige redacteuren passen volgens henzelf van nature al veel constructieve kenmerken toe in hun reportages:

“Dus in die zin proberen we dat wel constructief, of zo, dat je 'what's in it voor me'-elementen in te bakken.” “En deed je dat ook al voordat het plan van constructieve journalistiek er was?” “Ja, ja.” “Dus het heeft niet specifiek dan...” Nee, want ik […] heb deze beweging, heb ik al heel vaak gezien. De ene keer heet het constructieve journalistiek en de andere keer zegt iemand, 'ja, maar de vraag 'what's in it for me' moet beantwoord worden' [… V]an sommige dingen, dan onthoud je dingen of blijven dingen, en ik vind dat die vraag van 'what's in it for me', vind ik altijd heel belangrijk.” (Maarten Braakema en Milco Feijnenbuik)

Deze uitspraak versterkt de theorie van Bro (2018) dat het idee van constructieve journalistiek niet nieuw is en dat (delen ervan) in andere benamingen al eerder het journalistieke veld zijn binnengedrongen.

4.3.3 De montage

De laatste stap binnen het maakproces van een nieuwsitem betreft de montage. Uit de interviews blijkt dat een deel van de journalisten ervaart dat binnen videoreportages de constructieve elementen niet in de visuele kant zitten, maar dat vooral de inhoud ervoor kan zorgen dat een item constructief wordt. Het is volgens hen onder andere te bewerkstelligen door het onderwerp zelf, de gebruikte quotes of voice- overteksten. Deze voice-overteksten kunnen bij een constructief item bijvoorbeeld meer de emotie opzoeken in plaats van de harde feiten:

“Als ik iets echt een beetje constructief aanpak, dan ga ik vaak wat meer op de gevoelskant van een verhaal zitten en dan begin je vaak al met een persoon, in plaats van 'Er is een brand geweest in Leiden.' Dan begin je met 'Petra is er nog steeds helemaal van ondersteboven. Ze moet nu op zoek naar een nieuwe woning, maar ze weet nog niet hoe' of zo. Ik noem maar even wat. Dus dat je meer met een persoon doet, op die manier ook. En ja, dat komt dan in de montage ook wel naar voren.” (Boyan Ephraim)

Dit hangt samen met de opbouw van een item. Volgens Gyldensted (2015) is het belangrijk dat verhalen als geheel worden opgebouwd en verteld. De toevoeging van emotie daarbinnen is volgens haar van belangrijke waarde. Een van de geïnterviewden beaamt dat dit inderdaad ook wordt toegepast:

“Dus wat je normaal gesproken zou doen […] om de kijker er in te trekken zeg maar, zou je bijvoorbeeld kunnen beginnen óf met een hele harde uitspraak van iemand, óf met een heftig beeld. […] En als je iets constructief gaat aanpakken dan zit je misschien iets minder op dat effect-bejag en dan ga je misschien het verhaal wat rustiger beginnen of anders beginnen.” (Brian van der Bol)

Bij een deel van de journalisten komt dit meer verhalende aspect dus terug tijdens de montage. Enkelen zien overigens geen enkel verschil binnen de montage van een constructief en een niet-constructief item:

42

“Maar je bent dus in die video's ook niet heel bewust bezig met 'ik ga dat nu constructief

monteren', of zoiets? Nee. Nee. Nee, daar kan ik eigenlijk heel kort over zijn. Nee, ik denk echt meer

na over de manier hoe het daar het best zal werken en ja, eigenlijk is... Ik vind het mooi als het wel constructief is dan, zeg maar. Maar ik kan nu eigenlijk, er komt bij mij geen voorbeeld in me op waarvan ik echt denk 'Dat was nou echt, dat heb ik op een constructieve manier aangepakt', zeg maar.” (Nick Blakenburg en Milco Feijnenbuik)

4.3.4 Moeilijkheden van constructieve journalistiek binnen het werk

De invoering van een nieuwe werkwijze kan voor mensen moeilijkheden met zich meebrengen. Vandaar dat er in de interviews ook is gevraagd of de journalisten bij het maken van een constructief item tegen problemen aanlopen die ze anders niet ervaren.

Bijna alle geïnterviewden bevestigen dat het maken van een constructief item meer tijd kost dan het maken van een niet-constructief item. Er worden echter verschillende redenen genoemd waarom dit het geval is. Een meerderheid koppelt de extra tijd aan het gegeven dat de nieuwe werkwijze nog niet goed in hun systeem zit:

“Dat ik er extra over na moet denken, misschien een extra persoon spreken, misschien een extra vraag stellen of... Ik denk dat het me meer tijd kost, omdat het blijkbaar nog niet in mijn systeem zit zeg maar. Dat zou een factor kunnen zijn.” (Sander Knura)

Als dit inderdaad de oorzaak is, zou het betekenen dat de extra benodigde tijd steeds meer afneemt naarmate het concept meer in het systeem geraakt. Anderen geven echter aan dat de extra productietijd nooit helemaal zal verdwijnen, omdat een constructieve benadering nu eenmaal meer werkzaamheden en handelingen vereist:

“Als ik gewoon op de oude manier naar de rechtbank ga, dan meld ik me aan, ga ik daar zitten, draai ik mijn item, interview ik een advocaat, zoek ik archiefbeeld op en heb ik met een dag een item gemaakt. En, ja, er iets anders tegenaan kijken betekent wel dat je én naar de rechtbank moet, zoals ik bij dit item gedaan heb, maar ook de dag daarvoor de politie moet interviewen en de politie moet zorgen dat ze een slachtoffer voor je geregeld hebben en daar moet je ook nog even langs. Dus het is nu twee dagen werk in plaats van één. En dat is er gewoon niet altijd.” (Anniek Enthoven)

Binnen sommige functies is het constructief willen nadenken sowieso een probleem. Een verslaggever die in zijn eentje op pad is, moet vaak al aan zoveel dingen denken dat het niet mogelijk is om ter plekke ook nog met constructieve journalistiek bezig te zijn:

“Nou, het is... Kijk, met camjo is het zo: het kan best wel veel werk zijn. […] Dan moet je alles checken eerst, weet je, doet de microfoon het, is mijn geluid goed, heb ik genoeg batterijen bij me, heb ik genoeg geheugenkaartjes? Et cetera. […] Ja, hebt gewoon al een bepaalde richting gekozen van te voren, dus dan is het best lastig om tijdens het draaien ook nog eens heel constructief te denken.” (Jens van Pieterson)

43 Naast dat het meer tijd kost, lopen de journalisten volgens henzelf ook tegen het probleem aan dat niet elke journalistieke portefeuille geschikt is voor een constructieve benadering:

“Dat weet ik niet, eerlijk gezegd. Dat weet ik niet. Ja, ik bedoel, ik ben net bij een leraar geweest, die heeft een jaar lang een meisje van zes betast en seksueel ontucht mee gepleegd. Ja, dan moet ik toch wel even een uurtje langer nadenken over een constructieve invalshoek.” (Sander Knura)

Dit argument is volgens Gyldensted (2015) niet gegrond. Volgens haar kunnen ook zwaardere onderwerpen prima met een constructieve benadering worden behandeld, omdat ook daarin sprake is van een mogelijkheid tot bijvoorbeeld de ontwikkeling van iemand of het nemen van beslissingen en dus het aandragen van mogelijke oplossingen.

Dat een constructieve invalshoek niet altijd mogelijk is, ziet overigens niet iedereen als een probleem. Sommige respondenten zien een constructieve benadering niet als een vaststaand frame, maar pas je het concept meer op een bepaalde mate toe. Zij zien geen hard onderscheid tussen een item dat of wel, of niet constructief is. Door het als een schaal te zien, leggen ze zichzelf dus minder druk op hun schouders om per se constructief te werk te gaan:

“Ik zie het dus niet als een soort dogma of ideologie waar ik aan moet voldoen. Ik zie het gewoon als iets extra's, wat je extra aan het denken zet. Want je probeert gewoon iets beter te maken. En, ja, als iets niet constructief kan, ja, dan zit het er gewoon niet in” (Brian van der Bol)

4.4 De mogelijkheden binnen videocontent

Eerdere wetenschappelijke onderzoeken focusten zich voornamelijk op tekstuele toepassingen van constructieve journalistiek. In dit onderzoek is juist gekeken naar hoe journalisten de mogelijkheden ervaren van constructieve journalistiek binnen videocontent. In de interviews is zodoende gevraagd naar de mogelijkheden om videocontent constructief te maken en hoe constructieve journalistiek binnen video zich verhoudt ten opzichte van de andere media-uitingen van Omroep West: radio en online.

4.4.1 Constructieve journalistiek in beeld

Zoals in subparagraaf 4.3.3 al stond beschreven, zien de meeste redacteuren vooral mogelijkheden voor een constructief item in het inhoudelijke gedeelte van een videoreportage, zoals in de voice-overteksten, de vraagstelling of het onderwerp zelf, en niet zozeer in het visuele aspect ervan. Welke beelden er bij het item worden gebruikt, heeft volgens hen geen invloed: