• No results found

2. Theoretisch kader

4.1 De introductie van constructieve journalistiek

Binnen het eerste thema – de introductie van constructieve journalistiek binnen Omroep West – wordt er ingegaan op de manier hoe de redacteuren de invoering van het concept hebben ervaren. Daarnaast is hen gevraagd wat hun mening over het concept was op dat moment.

4.1.1 De invoering

Er is door de leiding van Omroep West besloten om de constructieve journalistiek bij de omroep niet van de een op de andere dag in te voeren. Waarnemend hoofdredacteur Henk Ruijl liet blijken dat ze hebben gekozen om het concept geleidelijk te integreren binnen de redactie. Om dat te bewerkstelligen, heeft de leiding van de omroep gepraat met de verschillende eindredacteuren, die op hun beurt de taak hebben gekregen om het idee vanuit hun positie verder te verspreiden. Daarnaast heeft Omroep West Renée Rijff aangenomen om het proces te begeleiden.

Uit de interviews blijkt dat het merendeel van de redactieleden in meer of mindere mate weerstand voelt tegenover de stilzwijgende manier waarop de constructieve journalistiek is ingevoerd. Een deel daarvan signaleert bij zichzelf een grote ontevredenheid. Dit komt volgens hen onder meer doordat het concept aan hen is opgelegd, zonder dat er vooraf een plenaire bijeenkomst is geweest om te praten over de inhoud van en het draagvlak voor het concept:

“Vooraf had ik een soort debat willen hebben op de redactie of zo. Van 'is dit eigenlijk wel iets dat bij ons past en wat we willen'.” (Brian van der Bol)

“[E]r is nooit een soort plenaire redactievergadering geweest waarin gezegd werd van: zo gaan we dit bij West implementeren en dit is waar je op moet letten en zo zou je het kunnen doen.” (Boyan Ephraim)

31 Dit gebrek aan overleg en uitleg over constructieve journalistiek maakt dat het concept volgens de journalisten nog steeds niet geheel duidelijk is voor iedereen. Hoewel Renée Rijff informatiesheets heeft gemaakt en lunchsessies heeft georganiseerd over het onderwerp, zijn veel redacteuren van mening dat een duidelijkere introductie van de werkwijze noodzakelijk was geweest om de inhoud van het concept inzichtelijk te maken.

De onduidelijkheid vanuit de organisatie en het diffuse karakter van het concept hebben ertoe geleid dat redacteuren hun eigen invulling aan constructieve journalistiek zijn gaan geven:

“Ja, voor heel veel mensen is constructieve journalistiek een beetje een lege huls en iedereen, waaronder ik, heb mijn eigen invulling daarvan bedacht.” (Boyan Ephraim)

Die eigen invulling is terug te zien in de eigen definities en mogelijke doelen die de redacteuren van constructieve journalistiek toepassen. Drie journalisten zien constructieve journalistiek vooral als een middel om het imago van de journalistiek bij te stellen en bestaansrecht te behouden. Zij zien het concept dus als een mogelijkheid om een exclusievere positie in te nemen binnen het medialandschap (c.q. Bourdieu’s veldtheorie en het idee van boundary work). Vijf redacteuren definiëren constructieve journalistiek als een genre om mensen te bedienen met een werkwijze die vraag-gestuurd en/of oplossingsgericht kan zijn. Voor twee redacteuren speelt het idee van meer emotie in de verhalen brengen een rol. De eigen invulling van de redacteuren dekt overigens in veel gevallen niet de hele lading van het concept. Vragend naar kenmerken van constructieve journalistiek benoemen zeven journalisten dat het binding krijgen met het publiek en het beantwoorden van hun vragen belangrijke onderdelen zijn. Dit draait dus om Hermans en Gyldensteds kenmerken van het samenwerken met het publiek en het bij elkaar brengen van mensen. Slechts een klein deel van hen benoemt echter (ook) dat het creëren van meerdere invalshoeken (meer perspectieven en diversiteit, meer uitleg en context) en de oplossingsgerichtheid (aandragen van oplossingen en focus op de toekomst) ook bij het concept horen.

Naast de echt ontevreden redacteuren benadrukken twee redacteuren dat er dingen beter konden gaan, maar dat er ook positieve punten zijn. Een van de geïnterviewden benoemt bijvoorbeeld dat ze het een goed idee vindt om het concept te laten doorsijpelen, ondanks dat het daardoor nog niet geheel geland is op de redactie:

“Als ik iedere dag of iedere week iets constructiefs zou móeten maken, dan moet ik me soms ook echt in heel veel rare bochten wringen. De vraag is of je dat moet willen volgens mij. Dus ik denk wel dat het een goede manier is, waarop we het invoeren.” (Anniek Enthoven)

Ten slotte kunnen twee redacteuren zich wel vinden in de manier van invoering. Volgens deze groep volstond bijvoorbeeld de informatievoorziening over het onderwerp. Onder meer de genoemde lunchsessies, waarbij ook Cathrine Gyldensted eenmalig aanwezig was, worden als voorbeeld gegeven:

32

“Nou, we hebben natuurlijk een paar van die sessies hier gehad, tijdens lunch geloof ik. Ook met een Deense journaliste, waar het heel groot is en zo.” (Jens van Pieterson)

De verschillen in opvatting over de manier van invoering van het concept zijn te verklaren doordat de informatievoorziening enerzijds niet verplicht was en anderzijds veel op individuele basis plaatsvond. Hierdoor ontstaan er verschillen tussen de mate waarin de redacteuren het concept begrijpen.

4.1.2 Eigen houding tegenover constructieve journalistiek

Behalve de ervaringen met de manier waarop de constructieve journalistiek bij Omroep West is ingevoerd, zijn de redacteuren ook bevraagd over hun eigen houding en die van collega’s ten opzichte van het concept op het moment van introductie.

Opnieuw is er een duidelijke tweedeling zichtbaar. Op de vraag hoe ze zelf tegenover constructieve journalistiek stonden, reageren er vijf positief, drie ten dele positief – bepaalde elementen zijn goed, andere niet – en twee terughoudend. Er is echter ook gevraagd naar hoe de rest van de redactie op de introductie reageerde. Opvallend is dat hieruit blijkt dat volgens hen een meerderheid van de redacteuren juist negatief stond tegenover de invoering van constructieve journalistiek als nieuwe werkwijze. De tegenstrijdigheid kan worden veroorzaakt doordat de geïnterviewden wellicht de schijn willen ophouden dat zij zelf wel voorstander zijn van het concept. De redacteuren waren zich tijdens de interviews immers bewust dat dit onderzoek gaat over de constructieve journalistiek. Een andere mogelijke oorzaak kan liggen in het feit dat de geselecteerde groep redacteuren per toeval de relatief meest positieve redactieleden zijn.

De mate waarin de geïnterviewde redactieleden zelf positief waren, verschilt: waar een klein deel meteen enthousiast was, reageerde een merendeel van deze groep iets terughoudender. Deze laatste groep was niet meteen positief, maar stond vooral open voor een nieuwe werkwijze:

“Ehm, nou, ik denk dat iedereen er eigenlijk wel open voor staat. Ik heb eigenlijk nog niet van iemand gehoord die zei van: ja, ik vind het echt helemaal kut of zo. Zelfs niet van de wat oudere garde zeg maar.” (Jens van Pieterson)

“Nou, ik stond er wel open in. Ik vind dat als er iets verbeterd kan worden, of op een andere, nieuwere, verfrissende manier of... Ja, dan moet je daar serieus naar kijken.” (Maarten Braakema)

De positieve houding van de redacteuren wordt onder meer veroorzaakt doordat ze berichten uit de omgeving horen van mensen die nieuws-moe zijn door alle negatieve berichtgeving – een verschijnsel dat ook Gyldensted (2015) signaleert. Sommige redacteuren zijn van mening dat een concept als constructieve journalistiek, met een focus op meer nuance en betrokkenheid, deze nieuwsmoeheid tegen kan gaan:

33

Ja, ik hoor dat toch best wel veel in mijn omgeving. Ik denk ook wel dat dat zo is. Je zit niet altijd met die blik op naar het nieuws te kijken, maar soms kijk ik ook wel eens een uitzending van ons en dan denk ik 'Ja, het is alleen maar 112-nieuws en aanrijdingen en ongelukken. Hoe blij wordt een kijker hier nou van? Wat heb ik er eigenlijk aan?' Dus ik denk wel dat het... Ja, ik ben wel voorstander. (Anniek Enthoven)

Een groot deel van de redactie was echter sceptischer tegenover de plannen. Enerzijds komt dit door de rolperceptie die sommige redacteuren van ‘de journalist’ hebben. Met name de oudere redacteuren leken volgens de geïnterviewden vast te willen houden aan hun visie van de journalist in de waakhond-rol en vinden dat een service-rol, zoals Mellado en Van Dalen (2014) beschrijven, niet tot de journalistieke taken behoort. Een van de redacteuren illustreert dit in het interview door enkele reacties te noemen die op de redactie hoorbaar waren op het moment van de introductie:

“'Wat een onzin, daar zijn wij toch niet voor?', 'Wij hoeven dat toch niet te doen?', 'Wij moeten de problemen aan de kaak stellen, wat er mee gebeurt dat is aan de politici of aan die en die en die om dat op te pakken, of aan de samenleving, dat is niet onze rol, wij nemen een hele andere rol aan.’ […V]an het overgrote gedeelte van de redactie had ik in ieder geval het idee van dat ze een beetje op de achterste benen stonden van 'is dat wel zo'n slim plan en moeten we daar echt wel in door gaan'.” (Nick Blakenburg)

Ook de eerder geschetste onduidelijkheid over het concept in het algemeen speelde een rol in de scepsis. De vooroordelen die Gyldensted (2015) en Corten (2016) aanhalen, over het bijvoorbeeld niet kritisch en alleen maar positief zijn van het concept, waren bij een deel van de redactie aanwezig. Ten slotte zorgden ook de vele veranderingen binnen de omroep in de periode voorafgaand aan de introductie van constructieve journalistiek voor een kritische blik:

“Nou ja, iedereen is natuurlijk, zo zijn wij, vrij sceptisch, van 'God, daar gaan we weer, weer wat nieuws, wat moeten we er nu weer mee? We waren weer net gewend aan dit en nu gaan we dat weer doen.' Dus ja, ik wil niet zeggen dat iedereen er gelijk nu in geloofde.” (Sander Knura)

Wat hen betreft is er dus vooral behoefte aan continuïteit, in plaats van steeds opnieuw andere werkwijzen te moeten aanleren.