• No results found

3. Hypothesen en onderzoeksontwerp

In paragraaf 3.1 geef ik toelichting op de geformuleerde hypothesen die moeten helpen bij het beantwoorden van de hoofd- en deelvragen. Daarna behandel ik in paragraaf 3.2 het onderzoeksontwerp.

3.1 Hypothesen

Om de laatste deelvraag en de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, heb ik drie hypothesen geformuleerd. Deze hypothesen zijn geformuleerd naar aanleiding van de gevonden literatuur en recente ontwikkelingen rondom risicoverslaggeving, zoals aangescherpte wetgeving en de kredietcrisis. Door deze ontwikkelingen hebben stakeholders baat bij meer transparantie in de ondernemingsrisico‟s. Hieronder licht ik de theorie achter de gevormde hypothesen toe.

In artikel 391 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is onder meer opgenomen dat een onderneming in het jaarverslag een beschrijving van de voornaamste risico‟s en onzekerheden geeft waarmee zij wordt geconfronteerd. De meeste beursgenoteerde ondernemingen onderscheiden in hoofdlijnen vijf typen risico‟s; strategische, operationele, financiële, wet- en regelgeving en financiële verslaggevingrisico‟s. De ondernemingen beschrijven voor zover mogelijk de kwalitatieve impact van deze risico‟s en hoe er met deze risico‟s om wordt gegaan (De Groot, 2008). Het financiële verslaggevingrisico valt buiten mijn onderzoek, want dat behoort tot de jaarrekening.

Met strategische risico‟s worden risico‟s bedoeld die bijvoorbeeld betrekking hebben op lange termijn doelstellingen van een onderneming. De operationele risico‟s hebben betrekking op bijvoorbeeld dagelijkse zaken waar een onderneming tegenaan loopt. De financiële risico‟s betreffen de financiën van een onderneming en de effecten van externe factoren zoals wisselkoersen en rentebewegingen. Bij risico‟s ten aanzien van wet- en regelgeving kan gedacht worden aan zaken als voorschriften voor milieu en consumentenbescherming. Naast deze risico‟s komen in veel jaarverslagen ook andere informatie aan de orde die niet binnen de genoemde risicocategorieën vallen. Het betreft vaak informatie die betrekking heeft op alle risicocategorieën of een algemeen inleidende tekst. Daarom neem ik een aparte categorie opnemen die ik algemeen noem.

Ik wil onderzoeken of door de kredietcrisis een verschuiving in de verslaggeving van het type risico heeft plaatsgevonden. Bij de financiële instellingen is wel degelijk een verschuiving gevonden. De kredietcrisis heeft een groot impact gehad op het liquiditeitsrisico, doordat de interbancaire geldmarkt op dat moment niet optimaal functioneerde. In 2008 is

31 duidelijk een stijging van de omvang van het krediet- en marktrisico waarneembaar (Verloren kredieten, 2010). In het onderzoek van Michiels et al. (2009) is waargenomen dat Belgische ondernemingen het meest financiële risico‟s rapporteren gevolgd door operationele risico‟s. De ondernemingen rapporteren het minst over risico‟s met betrekking tot wet- en regelgeving. Met behulp van de onderstaande hypothese wil ik onderzoeken of bij de beursgenoteerde niet-financiële ondernemingen een soortgelijke trend is te vinden.

H1: De kredietcrisis heeft invloed op de samenstelling van de risicoparagraaf in de jaarverslagen

Bij de tweede hypothese staat de informatieasymmetrie centraal. Door de onzekerheid op de markt als gevolg van de kredietcrisis neemt de informatieasymmetrie tussen de aandeelhouders en het management toe. De aandeelhouders eisen meer transparantie van het management, zodat zij de waarde van een onderneming kunnen inschatten. Informatieasymmetrie kan volgens Betzer et al. (2005) leiden tot onderwaardering van een onderneming. Er is sprake van onderwaardering als de aandelenprijs niet de werkelijke waarde van een onderneming weerspiegelt. Dit wordt veroorzaakt doordat het management informatie- en kennisvoorsprong heeft op de aandeelhouders. De aandelenprijs weerspiegelt in dat geval alleen de publieke informatie en niet de informatie die het management bezit. Wanneer het management informatie achterhoudt, gaan de aandeelhouders ervan uit dat het negatieve informatie is. Immers het management heeft geen tot weinig reden om positieve informatie achter te houden (Malone et al., 1993). Om deze gedachte bij de aandeelhouders te voorkomen moet het management proberen zoveel mogelijk te rapporteren. Volgens Healy en Palepu (2001) neemt de omvang van verslaggeving toe naarmate de informatieasymmetrie toeneemt.

Bovendien verwacht ik dat de omvang van risicoverslaggeving toeneemt door de groeiende aandacht voor risicomanagement. Daardoor neemt de druk op de ondernemingen toe om meer informatie vrij te geven met betrekking tot risico en risicobeheer. Aangezien de huidige kredietcrisis mede is ontstaan door het falen van risicomanagementsysteem, willen de stakeholders op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen op dat gebied. Eventuele tekortkomingen in het systeem kunnen op deze wijze tijdig worden ontdekt.

Vanuit deze redeneringen wil ik onderzoeken of de omvang van risicoverslaggeving in de kredietcrisisjaren 2008, 2009 en 2010 groter is dan het niet-kredietcrisisjaar 2007.

32 H2: Kredietcrisis heeft positief invloed op de omvang van risicoverslaggeving

o H2a: In het jaar 2008 is de omvang groter dan het jaar 2007 o H2b: In het jaar 2009 is de omvang groter dan het jaar 2007 o H2c: In het jaar 2010 is de omvang groter dan het jaar 2007

De derde hypothese heb ik gevormd naar aanleiding van de onderzoeken van Linsley en Shrives (2006) en Michiels et al. (2009). Linsley en Shrives (2006) hebben onderzoek gedaan naar de relatie tussen verschillende ondernemingsfactoren en de omvang van risicoverslaggeving. Daarvoor hebben zij jaarverslagen van 79 niet-financiële ondernemingen uit het Verenigd Koninkrijk gebruikt. Linsley en Shrives (2006) hebben een positieve relatie tussen ondernemingsgrootte en omvang van risicoverslaggeving gevonden. Echter, zij hebben geen significant verband gevonden tussen de omvang van risicoverslaggeving en de leverage. In tegenstelling tot Linsley en Shrives (2006) hebben Michiels et al. (2009) dit verband wel gevonden. Michiels et al. (2009) hebben de relatie tussen de omvang van risicoverslaggeving en de omzet, winst en leverage onderzocht. Voor dat onderzoek hebben zij 46 niet-financiële beursgenoteerde Belgische ondernemingen geselecteerd.

Hoewel Linsley en Shrives (2006) geen significant verband hebben gevonden, verwacht ik net als Michiels et al. (2009) wel een significant relatie te vinden tussen de omvang van risicoverslaggeving en leverage. Aangezien ondernemingen die hoge leverage ratio‟s hebben meer risico lopen, is er meer baat bij om de stakeholders te laten zien dat de risico‟s worden gemanaged. Bovendien verwacht een bank die een lening heeft verstrekt, informatie over de gang van zaken binnen de onderneming.

Uitgaande van de in paragraaf 2.3 besproken institutionele en legitimatietheorie verwacht ik, net als Linsley en Shrives (2006), een significant verband te vinden tussen de grootte van een onderneming en de omvang van risicoverslaggeving. Door de kredietcrisis eisen de stakeholders meer duidelijkheid omtrent de risico‟s waar een onderneming mee te maken heeft. Naarmate een onderneming meer werknemers heeft, betekent dit dat het aantal stakeholders toeneemt en dus ook de vraag naar meer informatie. Aangezien een onderneming de steun van stakeholders nodig heeft om te functioneren, neemt de druk bij het management toe om meer te rapporteren.

H3: Er is een positief verband tussen de omvang van een onderneming en de omvang

33

3.2 Onderzoeksontwerp

In paragraaf 1.4 afbakening heb ik aangegeven dat ik voor mijn onderzoek gegevens uit jaarverslagen gebruik. Hoe ik de verzamelde gegevens verwerk, leg ik in deze paragraaf uit. Daarnaast ga ik per hypothese in op de wijze waarop ik deze ga toetsen. De keuze voor een bepaalde statische toets is gemaakt op basis van mijn kennis op het gebied van statische toetsen, opgedaan tijdens mijn studie. De eerste hypothese is een analyse van de ontwikkeling in de risicoparagraaf vóór en tijdens de kredietcrisis. De verwachte toename van risicoverslaggeving wordt bij de tweede hypothese getoetst. Deze hypothese toets of de toename van de omvang van risicoverslaggeving significant is. Vervolgens toetst de derde hypothese of de toename wordt veroorzaakt door de ondernemingsomvang en de schuldpositie van een onderneming. Door dit onderzoek op deze wijze op te zetten wordt een overzichtelijk structuur in het onderzoek opgebouwd.

Voor het toetsen van de eerste hypothese ga ik de risicoparagraaf analyseren, dat doe ik door per risicocategorie het aantal woorden te tellen. Ik heb gekozen voor het tellen van het aantal woorden in plaats van het aantal zinnen, wat Linsley en Shrives (2006) hebben gedaan. De reden hiervoor is omdat het tellen van het aantal zinnen handmatig moet gebeuren en het tellen van het aantal woorden kan, zoals ik eerder heb aangegeven, met de functie word count in Microsoft Office Word. Door de totalen van elke risicocategorie op te tellen, krijg ik inzicht in eventuele veranderingen van de samenstellingen in de risicoparagrafen en daarmee antwoord op de eerste hypothese. Daarmee is de enige hypothese die kenmerken heeft van een kwalitatief onderzoek naar risicoverslaggeving. De reden dat ik geen diepgaander kwalitatieve analyse heb uitgevoerd, is dat ik niet beschik over een objectief normenkader om de risico‟s aan te toetsen.

De tweede hypothese wordt getoetst door het totaal aantal woorden in de risicoparagraaf te vergelijken met het jaar 2007. In dat jaar is de kredietcrisis in de VS al begonnen, maar Nederland had pas in 2008 last van de kredietcrisis. Bij deze hypothese kan de lineaire regressietoets niet worden toegepast, omdat hier sprake is van twee variabelen die afhankelijk van elkaar zijn. Daarom heb ik gekozen om deze hypothese te toetsen door middel van een paired samples T-test in SPSS. Bij deze toets worden de gemiddelden van twee variabelen vergeleken. De variabelen vormen paren, dat betekent dat van elk object uit de steekproef telkens twee resultaten bekend zijn. In het geval van dit onderzoek gaat het om de omvang van risicorapportage vóór en tijdens de kredietcrisis. De verschillen tussen twee variabelen worden voor elke onderneming berekend en getest om er zo achter te komen of het gemiddelde verschil significant anders is dan 0.

34 De derde hypothese toets ik met behulp van een lineaire regressieanalyse. Hiermee wordt de relatie tussen de onafhankelijke variabele en de controle variabele op de afhankelijke variabele geanalyseerd. Leverage (totale verplichtingen/balanstotaal) gaat als controle variabele dienen. Dit betekent dat deze variabele het verband tussen andere variabelen beïnvloed. Met controle variabele onderzoek ik of de samenhang tussen de onafhankelijke variabele en de afhankelijke variabele wordt veroorzaakt door leverage. Ondernemingen die veel vreemd vermogen op hun balans hebben, lopen meer risico. Ik verwacht daarom dat deze ondernemingen meer rapporteren om de stakeholders te laten zien dat de risico‟s worden gemanaged. De omvang van risicorapportage wordt als afhankelijke variabele aangemerkt. Als onafhankelijke variabele neem ik de omvang van een onderneming, daarvoor gebruik ik de maatstaf aantal werknemers van een onderneming. Ik heb niet de omzet of balanstotaal genomen, omdat ik denk dat de maatstaf aantal werknemers geschikter is voor mijn onderzoek. Zoals ik in de vorige paragraaf al aangaf verwacht ik dat een onderneming met relatief meer werknemers tegelijkertijd relatief meer stakeholders heeft. Daardoor neemt ook de vraag naar risicomanagementinformatie toe. Het aantal werknemers per onderneming verschilt sterk, daarom zijn de waarden omgezet naar hun natuurlijke logaritme. Op deze wijze worden de extreme waarden afgevlakt.

35