Zoals in paragraaf 4.3.5 is beschreven mogen voor drie modellen somvariabelen aangemaakt worden. Aan de hand van de somvariabelen worden vervolgens statistische toetsen uitgevoerd. Doordat de enquête is opgesteld op basis van de Likertschaal mogen de antwoorden als interval / ratio worden beschouwd. Aan ieder antwoord wordt namelijk een waarde gekoppeld zodat een gemiddelde berekend kan worden. De indeling per klasse wordt hieronder weergegeven:
Antwoord mogelijkheid Verdeling klassen
Niet van toepassing 1– 1,49
Beperkt van toepassing 1,5 – 2,49
In grote mate van toepassing 2,5 – 3,49
Geheel van toepassing 3,5 – 4,0
Weet ik niet 5
Tabel 12 – Indeling klassen
Optie ‘Weet ik niet’ is aangemerkt als missing value en wordt daarom niet meegenomen in het berekenen van het gemiddelde. In de volgende sub paragrafen zal uitgelegd worden welke toets uitgevoerd is om de hypothese te toetsen.
4.4.1 Hypothese 1
Onder de benaderde gemeenten wordt het regisseursmodel vaker toegepast dan de overige modellen
Uit paragraaf 4.3.5. blijkt dat voor zeven modellen geen somvariabele aangemaakt mag worden. Dit zou betekenen dat bovenstaande hypothese niet getoetst kan worden. Er is om deze reden besloten om wel somvariabelen aan te maken om gemiddelden te berekenen maar geen statistische toets uit te voeren. De Cronbach’s Alpha is namelijk onvoldoende waardoor het analyseren van de data middels statistische toetsen geen betrouwbare resultaten zal opleveren. Daarnaast mag de steekproef niet naar de populatie gegeneraliseerd worden.
Tabel 13 – Verdeling inkoopmodellen WMO over gemeenten
In de bijlagen (Bijlage 5) is de indeling naar klasse opgenomen (niet van toepassing tot geheel van toepassing). In bovenstaande tabel zijn alleen de scores ‘in grote mate van toepassing’ en ‘geheel van toepassing’ meegenomen. Hieruit blijkt dat het regisseursmodel inderdaad het vaakst wordt toegepast volgens de resultaten van de enquête.
Tabel 14 – Verdeling inkoopmodellen jeugdzorg over gemeenten
In deze tabel zijn tevens alleen de scores in ‘grote mate van toepassing’ en ‘geheel van toepassing’ meegenomen. Uit bovenstaande tabel blijkt tevens dat het regisseursmodel het vaakst wordt toegepast. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de hypothese niet wordt verworpen. Er kan echter geen (niet) parametrische toets worden uitgevoerd aangezien niet alle vragen met elkaar correleren of door een ontoereikende waarde van de Cronbach’s Alpha.
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% Doorgaan conform AWBZ Stipter veilingmodel Integreren met indicatie Wijkgericht contracteren Regisseursmodel P erc en ta ge Zorginkoopmodel
Verdeling inkoopmodellen WMO over gemeenten
0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% Doorgaan conform AWBZ Stipter veilingmodel Integreren met indicatie Wijkgericht contracteren Regisseursmodel P e rc e n ta ge Zorginkoopmodel
4.4.2 Hypothese 2
Gemeenten in provincie Overijssel hanteren vaker het regisseursmodel dan overige benaderde gemeenten
Uit het bovenstaande kan opgemaakt worden dat de hypothese bestaat uit twee onafhankelijke steekproeven. Namelijk een steekproef voor gemeenten in de provincie Overijssel en een steekproef voor overige benaderde gemeenten. In de enquête is een vraag gesteld over de provincie van de betreffende gemeente.
Middels het hercoderen van de antwoorden is een indeling gemaakt om een statistische toets te kunnen uitvoeren. Provincie Overijssel heeft de waarde één gekregen en overige gemeenten hebben de waarde twee toegekend gekregen. Vervolgens kan deze indeling gekoppeld worden aan de somvariabelen ‘regisseursmodel WMO’ en regisseursmodel jeugdzorg’. De steekproef bestaat in totaal uit 43 gemeenten, dit betekent dat de twee onafhankelijke steekproeven (provincie Overijssel en overige gemeenten) niet normaal verdeeld zijn. Een normale verdeling houdt in dat de afzonderlijke
steekproeven ieder bestaan uit 30 gemeenten. Aangezien dit niet het geval is wordt de Mann-Whitney toets uitgevoerd (A. de Vocht, 2011).
De Mann-Whitney toets is een niet-parametrische toets (geen normale verdeling) en is een alternatief voor de Student’s t-toets .Eerst worden alle waarnemingen op rangvolgorde gezet, ongeacht de steekproef waartoe ze behoren (provincie Overijssel of overige provincies). Iedere waarneming krijgt vervolgens een unieke rangscore. Als de populaties waaruit de steekproeven zijn getrokken dezelfde verdelingen hebben, zullen de rangscores van de beide steekproeven elkaar afwisselen. De verdeling wordt dan gekenmerkt als een gemengde verdeling. Als dit niet het geval is wordt de verdeling een ongemengde verdeling genoemd . Een gemengde verdeling houdt vervolgens in dat de steekproeven afkomstig zijn uit identieke populaties. Een ongemengde verdeling betekent dan dat de steekproeven afkomstig zijn uit populaties die verschillen (A. de Vocht, 2011).
De hypothesen voortvloeiend uit bovenstaande tekst kunnen als volgt geformuleerd worden: H0: De populaties hebben identieke verdelingen
Ha: De verdelingen van de populaties zijn niet identiek. Regisseursmodel WMO
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Overijssel 3 7,06 27,50
Overige provincies 29 6,88 63,50
Totaal 32
In totaal hebben 43 gemeenten deelgenomen aan de enquête. Echter door het toekennen van missing values zijn 11 gemeenten niet meegenomen in de Mann-Whitney toets. Deze gemeenten zijn
geëlimineerd aangezien zij de optie ‘weet ik niet’ hebben ingevuld.
Mann-Whitney U 14,000
Wilcoxon W 449,000
Z -1,948
Asymp. Sig. (2-tailed) ,051
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,059b
Tabel 15 – Mann-Whitney toets provincie gemeente WMO
Uit bovenstaande toets blijkt dat de nulhypothese niet wordt verworpen. De asymptotische
worden opgemaakt dat de twee steekproeven niet significant van elkaar verschillen. Dit betekent dat gemeenten in Overijssel niet eerder het regisseursmodel voor de WMO zullen toepassen dan overige benaderde gemeenten.
Regisseursmodel jeugdzorg
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Overijssel 3 24,50 73,50
Overige provincies 27 14,50 391,50
Totaal 30
In totaal hebben 43 gemeenten deelgenomen aan de enquête. Echter door het toekennen van missing values zijn 13 gemeenten niet meegenomen in de Mann-Whitney toets. Deze gemeenten zijn
geëlimineerd aangezien zij de optie ‘weet ik niet’ hebben ingevuld.
Mann-Whitney U 13,500
Wilcoxon W 391,500
Z -1,885
Asymp. Sig. (2-tailed) ,059
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,061b
Tabel 16 – Mann-Whitney toets provincie gemeente jeugdzorg
Uit bovenstaande toets blijkt dat de nulhypothese niet wordt verworpen. De asymptotische
overschrijdingskans (Asymp. Sig (2-tailed) bedraagt 0,059 en is daarmee net groter dan 0,05. Hieruit kan worden opgemaakt dat de twee steekproeven niet significant van elkaar verschillen. Dit betekent dat gemeenten in Overijssel niet eerder het regisseursmodel voor de jeugdzorg zullen toepassen dan overige benaderde gemeenten.
Uit de toets voor de WMO en de jeugdzorg blijkt dat de asymptotische overschrijdingskans net groter is dan 0,05 en de nulhypothese om deze reden niet wordt verworpen. Uit een detailanalyse van de drie gemeenten uit Overijssel blijkt echter wel dat deze gemeenten allemaal het regisseursmodel toepassen. Een mogelijkheid voor vervolgonderzoek is om meer gemeenten uit provincie Overijssel te benaderen zodat bovenstaande toetsen met meer betrouwbaarheid uitgevoerd kunnen worden en betere conclusies kunnen worden getrokken aan de hand van de resultaten.
4.4.3 Hypothese 3
Grote gemeenten hanteren vaker het regisseursmodel dan middelgrote of kleine gemeente.
Uit bovenstaande kan tevens worden opgemaakt dat de hypothese bestaat uit twee onafhankelijke steekproeven. Namelijk een steekproef voor grote gemeenten en een steekproef voor kleine gemeenten. In de enquête is een vraag gesteld over het aantal inwoners per gemeente. Vooraf is een indeling van de grootte bepaald:
Minder dan 20.000 inwoners is gekenmerkt als een kleine gemeente
20.000 tot 100.000 inwoners is gekenmerkt als een middel grote gemeente Meer dan 100.000 inwoners is gekenmerkt als een grote gemeente
Bovenstaande vraag kan vervolgens gekoppeld worden aan de somvariabelen ‘regisseursmodel WMO’ en regisseursmodel jeugdzorg’ . De steekproef bestaat totaal uit 43 gemeenten, dit betekent dat de twee onafhankelijke steekproeven niet normaal verdeeld zijn. Een normale verdeling houdt in dat de
Mann-Whitney toets uitgevoerd. Voor een uitleg van de Mann-Whitney toets wordt verwezen naar hypothese twee.
De hypothesen kunnen als volgt geformuleerd worden: H0: De populaties hebben identieke verdelingen Ha: De verdelingen van de populaties zijn niet identiek. Regisseursmodel WMO
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote gemeente 4 6,88 27,50 Kleine gemeente 9 7,06 63,50 Totaal 13 Mann-Whitney U 17,500 Wilcoxon W 27,500 Z -,081
Asymp. Sig. (2-tailed) ,935
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,940b
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote gemeente 4 12,38 49,50 Middelgrote gemeente 19 7,06 63,50 Totaal 23 Mann-Whitney U 36,500 Wilcoxon W 226,500 Z -,123
Asymp. Sig. (2-tailed) ,902
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,9707b
Tabel 17 – Mann-Whitney toets grootte gemeente WMO
In totaal hebben 43 gemeenten deelgenomen aan de enquête. Echter door het toekennen van missing values zijn 11 gemeenten niet meegenomen in de Mann-Whitney toets. Deze gemeenten zijn
geëlimineerd aangezien zij de optie ‘weet ik niet’ hebben ingevuld.
Uit bovenstaande toetsen blijkt dat de nulhypothese niet wordt verworpen. De asymptotische overschrijdingskansen (Asymp. Sig (2-tailed) bedragen respectievelijk 0,935 en 0,902 en zijn daarmee groter dan 0,05. Hieruit kan worden opgemaakt dat de twee steekproeven kleine gemeenten versus grote gemeenten en middelgrote gemeenten versus grote gemeenten niet significant van elkaar verschillen. Dit betekent dat grote gemeenten niet eerder het regisseursmodel voor de WMO zullen toepassen dan middelgrote of kleine gemeenten.
Regisseursmodel jeugdzorg
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote gemeente 4 7,38 29,50
Kleine gemeente 9 6,83 61,50
Mann-Whitney U 16,500
Wilcoxon W 61,500
Z -,239
Asymp. Sig. (2-tailed) ,811
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,825b
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote gemeente 4 10,88 43,50 Middelgrote gemeente 17 11,03 187,50 Totaal 21 Mann-Whitney U 33,500 Wilcoxon W 43,500 Z -,045
Asymp. Sig. (2-tailed) ,964
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,965b
Tabel 18 – Mann-Whitney toets grootte gemeente jeugdzorg
In totaal hebben 43 gemeenten deelgenomen aan de enquête. Echter door het toekennen van missing values zijn 13 gemeenten niet meegenomen in de Mann-Whitney toets. Deze gemeenten zijn
geëlimineerd aangezien zij de optie ‘weet ik niet’ hebben ingevuld.
Uit bovenstaande toetsen blijkt dat de nulhypothese niet wordt verworpen. De asymptotische overschrijdingskansen (Asymp. Sig (2-tailed) bedragen respectievelijk 0,811 en 0,964 en zijn daarmee groter dan 0,05. Hieruit kan worden opgemaakt dat de twee steekproeven kleine gemeenten versus grote gemeenten en middelgrote gemeenten versus grote gemeenten niet significant van elkaar
verschillen. Dit betekent dat grote gemeenten niet eerder het regisseursmodel voor de jeugdzorg zullen toepassen dan middelgrote of kleine gemeenten.
4.4.4 Hypothese 4
Kleine gemeenten kopen vaker zorg in middels samenwerkingsverbanden dan middelgrote of grote gemeenten
Hypothese vier gaat in op de relatie tussen kleine gemeenten (minder dan 20.000 inwoners) en het aangaan van samenwerkingsverbanden. Uit de data komt naar voren dat hier waarschijnlijk geen significante relatie tussen bestaat. Uit de geënquêteerde gemeenten komt namelijk naar voren dat 95% (41 van de 43 gemeenten) een samenwerkingsverband is aangegaan met andere gemeenten. Om deze aanname te toetsen is wederom de Mann-Withney toets gebruikt. De hypothese wordt getoetst met betrekking tot een steekproef voor kleine gemeenten versus middelgrote gemeenten en kleine gemeenten versus grote gemeenten.
De hypothesen kunnen als volgt geformuleerd worden: H0: De populaties hebben identieke verdelingen Ha: De verdelingen van de populaties zijn niet identiek.
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Kleine gemeente 13 18,50 240,50
Mann-Whitney U 149,500
Wilcoxon W 240,500
Z -1,034
Asymp. Sig. (2-tailed) ,301
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,693b
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Kleine gemeente 13 9,50 123,50 Grote gemeente 5 9,50 47,50 Totaal 18 Mann-Whitney U 32,500 Wilcoxon W 47,500 Z 0,000
Asymp. Sig. (2-tailed) 1,000
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] 1,000b
Tabel 19 – Mann-Whitney toets samenwerkingsverband kleine gemeenten, middelgrote en grote gemeenten
Uit bovenstaande toetsen blijkt dat de nulhypothese niet wordt verworpen. De asymptotische
overschrijdingskans (Asymp. Sig (2-tailed) bedraagt respectievelijk 0,301 en 1,0. De waarden zijn groter dan 0,05. Hieruit kan worden opgemaakt dat de steekproeven kleine gemeenten versus middelgrote gemeenten en kleine gemeenten versus grote gemeenten niet significant van elkaar verschillen. Dit betekent dat kleine gemeenten niet eerder een samenwerkingsverband zullen aangaan dan middelgrote of grote gemeenten.
4.4.5 Hypothese 5
Gemeenten kiezen een zorg inkoopmodel op basis van kostenoverwegingen
WMO Jeugdzorg Valid 39 38 Missing 4 5 Mean 2,21 2,18 Median 2,00 2,00 Mode 2 2 Std. Deviation ,695 ,692 Variance ,483 ,479 Sum 86 83
Tabel 20 – Relatie keuze inkoopmodel en kostenoverweging
In totaal hebben 43 gemeenten deelgenomen aan de enquête. Echter door het toekennen van missing values zijn 4 gemeenten voor de WMO en 5 gemeenten voor de jeugdzorg niet meegenomen in het berekenen van het gemiddelde. Deze gemeenten zijn geëlimineerd aangezien zij de optie ‘weet ik niet’ hebben ingevuld.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het gemiddelde voor de WMO 2,21 bedraagt en voor de jeugdzorg 2,18. In paragraaf 4.4. is de verdeling van de klassen weergegeven. Hieruit blijkt dat de waarden 2,21 en 2,18 behoren tot de klasse beperkt van toepassing. Deze verdeling is tevens grafisch weergegeven in een cirkeldiagram. Hieruit kan worden afgeleid dat gemeenten het zorg inkoopmodel niet hebben gekozen op basis van kostenoverwegingen.
Tabel 21 – Kostenoverweging WMO
Tabel 22 – Kostenoverweging jeugdzorg
Uit de enquête blijkt dat er diverse redenen zijn voor de keuze voor een zorg inkoopmodel. De diverse motivaties worden hieronder in kaart gebracht.
13%
56% 28%
3%
Inkoopmodel gebaseerd op kostenoverweging
Niet van toepassing Beperkt van toepassing In grote mate van toepassing Geheel van toepassing
13%
58% 26%
3%
Inkoopmodel gebaseerd op kostenoverweging
Niet van toepassing Beperkt van toepassing In grote mate van toepassing Geheel van toepassing
Tabel 23 – Overige overwegingen keuze inkoopmodel
Uit de tabel komt naar voren dat voornamelijk de kwaliteit van de geleverde zorg een beweegreden is voor de keuze van een zorg inkoopmodel. Daarnaast wordt de keuzevrijheid van de cliënt genoemd en de samenwerking met andere gemeenten of aanbieders.
De keuzevrijheid van de cliënt komt voornamelijk in het inkoopmodel veiling van probleemsituatie (stipter) naar voren . Uit de resultaten blijkt dan ook dat het gemiddelde voor deze vraag met betrekking tot de WMO 2,83 bedraagt en voor de jeugdzorg 2,78. Dit betekent dat de waarden behoren tot de categorie in grote mate van toepassing.
Uit de vraag of de gemeente gebruik gaat maken van een veilingsite (essentie van het inkoopmodel veiling probleem situatie) komt echter naar voren dat dit voor zowel de WMO (1,16) als de jeugdzorg (1,13) niet van toepassing is. Bij het regisseursmodel wordt een zorgplan met de regisseur opgesteld, hierbij heeft de cliënt tevens inspraak op de keuze voor een aanbieder voor het leveren van zorg. Het is echter ook mogelijk dat een combinatie van diverse inkoopmodellen wordt gebruikt.
4.4.6 Hypothese 6
Gemeenten met een grote groep cliënten hanteren vaker het regisseursmodel dan gemeenten met een middelgrote- of kleine groep cliënten
Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat de hypothese bestaat uit twee onafhankelijke
steekproeven. Namelijk een steekproef voor een grote groep cliënten versus een middelgrote groep cliënten en grote groep cliënten versus een kleine groep cliënten. In de enquête is een vraag gesteld over het aantal cliënten per transitie.
Vooraf is een indeling van de grootte van het cliëntenaantal bepaald:
Minder dan 200 cliënten is gekenmerkt als een kleine groep cliënten 200 tot 2.000 cliënten is gekenmerkt als een middelgrote groep cliënten Meer dan 2.000 cliënten is gekenmerkt als een grote groep cliënten
Bovenstaande vraag kan vervolgens gekoppeld worden aan de somvariabelen ‘regisseursmodel WMO’ en regisseursmodel jeugdzorg’ . De steekproef bestaat totaal uit 43 gemeenten, dit betekent dat de twee onafhankelijke steekproeven niet normaal verdeeld zijn. Een normale verdeling houdt in dat de
afzonderlijke steekproeven ieder bestaan uit 30 gemeenten. Aangezien dit niet het geval is wordt de Mann-Whitney toets uitgevoerd.
De hypothesen kunnen als volgt geformuleerd worden: H0: De populaties hebben identieke verdelingen Ha: De verdelingen van de populaties zijn niet identiek. Regisseursmodel WMO
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote groep cliënten 2 10,25 20,50
Middelgrote groep cliënten 27 15,35 414,50
Totaal 29
Mann-Whitney U 17,500
Wilcoxon W 20,500
Z -,830
Asymp. Sig. (2-tailed) ,407
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,443b
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote groep cliënten 2 2,25 4,50
Kleine groep cliënten 3 3,50 10,50
Totaal 5
Mann-Whitney U 1,500
Wilcoxon W 4,500
Z -1,225
Asymp. Sig. (2-tailed) ,221
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,400b
Tabel 24 – Mann-Whitney toets grootte cliëntenaantal WMO
In totaal hebben 43 gemeenten deelgenomen aan de enquête. Echter door het toekennen van missing values zijn 11 gemeenten niet meegenomen in de Mann-Whitney toets. Deze gemeenten zijn
geëlimineerd aangezien zij de optie ‘weet ik niet’ hebben ingevuld.
Uit bovenstaande toetsen blijkt dat de nulhypothese niet wordt verworpen. De asymptotische overschrijdingskansen (Asymp. Sig (2-tailed) bedragen respectievelijk 0,407 en 0,221 en zijn daarmee groter dan 0,05. Hieruit kan worden opgemaakt dat de afzonderlijke steekproeven gemeenten met een grote groep cliënten versus een middelgrote groep cliënten en gemeenten met een grote groep cliënten versus een kleine groep cliënten niet significant van elkaar verschillen. Dit betekent dat gemeenten met een grote groep cliënten niet vaker het regisseursmodel zullen hanteren voor de WMO dan gemeenten met een middelgrote- of kleine groep cliënten.
Regisseursmodel jeugdzorg
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote groep cliënten 3 9,67 29,00
Middelgrote groep cliënten 19 11,79 224,00
Totaal 22
Mann-Whitney U 23,000
Wilcoxon W 29,000
Z -,532
Asymp. Sig. (2-tailed) ,595
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,651b
Aantal Gemiddelde rangorde Totaal som rangorde
Grote groep cliënten 3 5,67 17,00
Kleine groep cliënten 8 6,13 49,00
Totaal 11
Mann-Whitney U 11,000
Wilcoxon W 17,000
Z -,209
Asymp. Sig. (2-tailed) ,834
Exact Sig. [2*(1-tailed Sig.)] ,921b
Tabel 25 – Mann-Whitney toets grootte cliëntenaantal jeugdzorg
In totaal hebben 43 gemeenten deelgenomen aan de enquête. Echter door het toekennen van missing values zijn 13 gemeenten niet meegenomen in de Mann-Whitney toets. Deze gemeenten zijn
geëlimineerd aangezien zij de optie ‘weet ik niet’ hebben ingevuld.
Uit bovenstaande toetsen blijkt dat de nulhypothese niet wordt verworpen. De asymptotische overschrijdingskansen (Asymp. Sig (2-tailed) bedragen respectievelijk 0,595 en 0,834 en zijn daarmee groter dan 0,05. Hieruit kan worden opgemaakt dat de afzonderlijke steekproeven gemeenten met een grote groep cliënten versus een middelgrote groep cliënten en gemeenten met een grote groep cliënten versus een kleine groep cliënten niet significant van elkaar verschillen. Dit betekent dat gemeenten met een grote groep cliënten niet vaker het regisseursmodel zullen hanteren voor de jeugdzorg dan
gemeenten met een middelgrote- of kleine groep cliënten.
4.4.7 Samenvatting
Hypothese 1 wordt niet verworpen. Dit betekent dat het regisseursmodel op basis van het gemiddelde inderdaad het vaakst wordt toegepast onder de gemeenten. Hypothesen 2 tot en met 6 worden allen verworpen aangezien de asymptotische overschrijdingskans groter is dan 0,05. Uit de toetsen komt echter wel naar voren dat veel gemeenten worden geëlimineerd doordat een aantal vragen zijn ingevuld met de optie ‘weet ik niet’. Uit diverse reacties is naar voren gekomen dat gemeenten nog niet ver gevorderd zijn in het transitieproces. Daarnaast is de enquête veel vaker geopend en deels ingevuld maar niet geheel afgerond. Hierdoor is het lastig om conclusies te formuleren op basis van kleine aantallen. Een mogelijkheid voor vervolgonderzoek is daarom om meer gemeenten te benaderen met betrekking tot de hypothesen en de testen opnieuw uit te voeren. Hierdoor zal meer betrouwbaarheid verkregen worden over de hypothesen en conclusies.
5 Conclusie
Als afsluiting van het onderzoek staat de conclusie centraal. In de conclusie wordt antwoord gegeven op de deelvragen, hypothesen en uiteindelijk de hoofdvraag. Daarnaast worden de beperkingen van het onderzoek besproken en mogelijkheden voor vervolgonderzoek benoemd.