• No results found

Hydrologie

In document Beheerplan VNR De IJzermonding (pagina 48-53)

1.4 A BIOTISCHE FACTOREN

1.4.3. Hydrologie

Over de hydrologie van de IJzermonding is weinig informatie beschikbaar. Op basis van sporadische peilbuismetingen en van de vegetatiekarakteristieken kunnen we echter wel stellen dat de vegetatie binnen het duingebied slechts zeer lokaal door het grondwater wordt beïnvloed (dit in tegenstelling tot het aangrenzende gebied (Kamp Lombardsijde; Degezelle & Hoffmann, 2002) waar enkele grondwaterafhankelijke duinpannes voorkomen). Plaatsen en opvolgen van een uitgebreid peilbuisnetwerk in het duingebied zelf is dus voor de evaluatie van de maatregelen voor natuurherstel weinig relevant. In het kader van het MONAIJ-sproject werd daarom geopteerd om de zoet-zoutovergang ter hoogte van de overgang van duin naar intertidaal gebied onder de loep te nemen.

1.4.3.1 Methodologie

In het gebied werden twee raaien ondiepe peilbuizen geplaatst (fig. 18). De buizen (pvc, Ø 40 mm) zijn onderaan voorzien van een ca. 1m lange filter. De top van elke peilbuis werd ingemeten met d-GPS (Trimble 5800, met FLEPOS correctie). Reeks 1 bestaat uit zes buizen en omvat de gradiënt van duin naar slik ter hoogte van de voormalige scheepshelling. Reeks 2 bestaat uit 4 buizen op de overgang van het duineiland op de oude schor naar de achterliggende schor (fig. 19). Een vijfde peilbuis uit deze reeks (pb 16) ter hoogte van het vloedmerk op het strand, raakte volledig overstoven en kon daarom niet gebruikt worden.

Figuur 18 - Situering van de peilbuisreeksen, geprojecteerd op de FCIR luchtfoto’s van 28 juli 2002.

Vanaf 12 november 2003 tot 12 januari 2004 werd elke buis voorzien van een logger (Van Essen Diver) die elke 15 minuten een registratie deed van de waterdruk boven de sensor. Op basis van deze gegevens, een referentiemeting van de grondwaterstand en een correctie voor de lokale luchtdruk, kan een absolute waterstand worden berekend. Peilbuis 19 (reeks 1) en 14 (reeks 2) (fig. 19) zijn voorzien van een diver die eveneens geleidbaarheid meet. De logger in peilbuis 18 (reeks 1) bleek defect waardoor er geen metingen beschikbaar zijn.

Figuur 19 - Gedetailleerde situering van de peilbuizen in reeks 1 (links) en reeks 2 (rechts).

1.4.3.2 Resultaten Lithologie

Fig. 20 geeft een profielschets van de boorgaten ter hoogte van de peilbuizen. Het duingedeelte van reeks 1 bestaat uit een zandpakket dat al dan niet natuurlijk afgezet is op een laag klei. Deze laag heeft een dikte van 80 tot 190 cm en kan als lokaal ondoorlatend worden beschouwd. Ter hoogte van de peilbuizen in het intertidaal komt deze kleilaag niet voor. Vermoedelijk werd zij tijdens de natuurherstelwerken afgegraven. Ook bij de boring voor peilbuis 10 (ca. 100m noordwaarts van reeks 1; cfr. bovenaan in fig. 19, links) werd geen kleilaag waargenomen. Waarschijnlijk kent de kleilaag dus slechts een lokale verspreiding. De boringen in reeks 2 vertonen een overwegend zandig profiel, onderbroken door een doorgaans vrij dunne kleilaag. Ter hoogte van pb 14 is de kleilaag echter minstens 1,8m dik.

Figuur 20 – Profielschets van de gaten, die werden geboord voor het plaatsen van de peilbuizen (links reeks 1 en rechts reeks 2); peilbuis 16 raakte tijdens de meetperiode in onbruik wegens overstuiving.

1.4.3.3 Globale grondwaterstroming

De grondwaterstromingen in het gebied van de IJzermonding worden in belangrijke mate bepaald door de zee, de IJzergeul en de Hemmepolder. De invloed van de zee en de getijden wordt duidelijk geïllustreerd in fig. 21. Door de traagheid van de grondwaterstroming zijn vooral de hoogwaters bepalend voor de grondwaterstand. Tijdens elke vloed wordt het grondwater aangevuld terwijl eb slechts een gering drainerend effect heeft. Globaal zien we dan ook dat de gemiddelde grondwaterstand ter hoogte van het hoogstrand – of hier de schor-duinovergang - overeenkomt met de gemiddelde hoogwaterlijn (4,4m TAW).

-Figuur 21 - Globaal patroon van de gemeten grondwaterstanden in reeks 1 (links) en reeks 2 (rechts), gekoppeld aan het waterpeil in de IJzergeul (gegevens VLIZ).

De grondwaterstanden in reeks 1 vertonen landwaarts een licht daling (fig. 21). Een beetje tegen de verwachtingen in, stroomt het grondwater dus niet naar zee maar richting polder. In een ruimere geografische context wordt dit duidelijk (fig. 22). De Hemmepolder heeft een hoogteligging van gemiddeld 3,8m en wordt ontwaterd via een geleed dat in de IJzer uitmondt via het Sas Piete. Ter hoogte van deze sluis schommelt het peil van het geleed tussen 2,75 en 3,25m, afhankelijk van opening of stuwing van de sluis (gegevens IMDC1). Over een afstand van enkele honderden meters bedraagt het stijghoogteverschil van het grondwater dus ruim een meter, wat aanleiding geeft tot een landwaartse stroming.

Figuur 22 - Globale schets van de grondwaterstromingen in de IJzermonding.

1Data verzameld in het kader van het studieproject “Uitwerken van een mathematisch model en natuurontwikkelingsplannen voor de Hemmepolder te Nieuwpoort (Lombardsijde), met aandacht voor Zeewering en waterbeheer” in opdracht van AMINAL, afdeling Natuur, project nr. AN/KZ 2003/04.

-1

17 689 1361 2033 2705 3377 4049 4721 5393

m TAW

17 689 1361 2033 2705 3377 4049 4721 5393

m TAW

De grondwaterstroming ter hoogte van reeks 2 vertoont een lokaal patroon. Hier fungeert vooral het centrale intertidale gebied en bij springtij ook de oude schor als voedingsgebied voor het grondwater.

Dit stroomt globaal af richting Hemmepolder en lokaal, onder het duintje, ook richting zee.

1.4.3.4 Zoet-zoutovergang

Figuur 23 - Detail van de gemeten grondwaterstanden in reeks 1 (links) en reeks 2 (rechts), gekoppeld aan het waterpeil in de IJzergeul (gegevens VLIZ).

Het detailpatroon van reeks 1 over een volledige tijcyclus (19 november – 3 december 2003, fig. 25) wijst op de aanwezigheid van een waterscheidingskam ter hoogte van de hoogwaterlijn. Deze kan zich verscheidene meters verplaatsen – zij het met enige traagheid – onder invloed van de tijhoogtes.

De geleidbaarheidsmetingen in pb19 tonen aan dat althans het bovenste gedeelte van de watervoerende laag er doorgaans zoet is. Enkel na het hoge springtij van 21 december 2003 (met een maximale waterstand van 5,57 m) wordt er tijdelijk een hogere geleidbaarheid gemeten (fig. 23). Ondanks de continue stroming van zout water richting Hemmepolder blijkt het neerslagoverschot toch een verzoeting van de (bovenste zone van de) grondwaterlaag te kunnen bewerkstelligen. Uit onze gegevens valt niet duidelijk af te leiden hoe deze verzoeting precies in zijn werk gaat maar vermoedelijk gebeurt er een afstroming van percolerend neerslagwater boven de kleilaag die op 5,5 tot 6m TAW wordt aangeboord (zie fig. 20). Op het hoogstrand ten zuidoosten van reeks 1 is inderdaad een smalle band met vochtminnende weinig zouttolerante vegetatie te zien (Fioringras, biezen, …), die op een dergelijk fenomeen wijst.

Het grondwater ter hoogte van reeks 2 (pb 14) is permanent zout (fig. 24). De geleidbaarheid vertoont geringe schommelingen die vermoedelijk aan de hoeveelheid neerslag gerelateerd zijn.

Figuur 24 - Geleidbaarheid in pb 19 (reeks 1) in een schor-duinovergangszone en 14 (reeks 2) op de oude schor.

3,6

Fig. 23 toont een effect van de getijden op de waterdruk in de peilbuizen. Uit de reeksen 20-21-22 en 12-13-14 blijkt de amplitude van deze schommelingen landwaarts af te nemen. Peilbuizen 15, 17 en 19 vertonen geen meetbaar tijeffect, tenminste als zij niet worden overstroomd.

1.4.3.5 Conclusies in verband met hydrologie

De algemene grondwaterstroming in het grootste gedeelte van het gebied op de rechteroever van de IJzermonding gaat in de richting van de Hemmepolder. Deze bevindingen geven een ander beeld van de hydrologie van het gebied dan tot nu toe werd aangenomen. We verwijzen hiervoor naar de overzichtskaart met (benaderde) isohypsen van de freatische watertafel aan de Westkust in de Ecosysteemvisie voor de Vlaamse kust (naar Lebbe et al. 1993) waarin een waterscheidingskam te zien is in het midden van het gebied. Uit de gegevens in dit beperkte onderzoek valt niet af te leiden of zich ook vanuit zee een globale grondwaterstroming richting polder voordoet. De verziltingskaart van De Breuck et al. (1974) geeft een volledige verzoeting van de kwartaire watervoerende lagen aan onder het oostelijke gedeelte van de IJzermonding en de aanpalende St-Laureinsduinen. Een uitbreiding van het peilbuisnetwerk en geleidbaarheidsmetingen over het gehele diepteprofiel kunnen hierover uitsluitsel geven.

De zoet-zoutovergangszone langsheen de IJzergeul is hydrologisch vrij complex door de lithologische opbouw. Het insijpelende regenwater wordt lokaal ondergronds afgevoerd in de richting van de IJzer aan het oppervlak van een ondiep gelegen kleilaag. Langsheen de ontsluiting van deze laag op het hoogstrand in de omgeving van peilbuisreeks 1 veroorzaakt de uitstroming van dit zoete water tot de ontwikkeling van een karakteristieke vegetatieband gekenmerkt door de aanwezigheid van veel freatofyten. Ter hoogte van peilbuizenreeks 2 werd dergelijk fenomeen niet vastgesteld, vermoedelijk doordat het voedingsgebied voor dit insijpelende regenwater te klein is.

In document Beheerplan VNR De IJzermonding (pagina 48-53)