• No results found

Hydrografie en hydrologie

In document LIFE project DANAH (pagina 32-37)

2.2 Beschrijving van de standplaats

2.2.3 Hydrografie en hydrologie

2.2.3.1 Overzicht van oppervlaktewateren

Het Groot Schietveld ligt op de waterscheiding tussen twee stroombekkens, en omvat volgende oppervlaktewateren:

 In het noorden: het Maasbekken, met als voornaamste waterloop de Moerloop of Schietveldloop, die uitmondt in de Kleine Beek die met zijn talrijke, hoofdzakelijk kunstmatige zijbeekjes een belangrijk deel van Wuustwezel ontwatert, en verder stroomafwaarts uitmondt in de Grote Beek.

Ten noorden van het Moerken werd eind jaren ’70 ten behoeve van de aanleg van de E19 een grote zandwinningsput gegraven, die de naam E19-plas kreeg. Tegenwoordig is deze plas ongeveer 9 m diep. De Moerloop of Schietveldloop werd aan de grens van het militair domein afgeleid via enkele grachten, waarbij stroomafwaarts van het Moerken twee stuwtjes werden geplaatst om dit moeras nat te houden.

 In het zuiden: het Beneden-Scheldebekken, met als voornaamste waterloop de Kleine Aa of Werijsbeek, die langs de oostelijke grens en door het noordoostelijk deel van het Groot Schietveld (Marum) stroomt, waar ze uitmondt in de Grote Beek. Op de zuidelijke rand van het Groot Schietveld wordt de Kleine Aa of Werijsbeek gevoed door de Schoor of Schietveldloop.

 Op het beekdalstelsel werden in de 19e eeuw tal van afwaterings- of drainagegrachten aangetakt door de mens, welke plaatselijk nog goed zichtbaar zijn op het terrein (m.n. oude greppelstelsels en walletjes).

 Ook enkele brandgrachten vormen belangrijke permanente oppervlaktewateren:

o De brandgracht ten zuiden en parallel met de weg Wuustwezel en Brecht o De brandgracht aan de zuidgrens van het gebied Moerken

o De brandgracht ten zuiden van Blokven

Verspreid tussen deze brandgrachten zijn brandgangen aangelegd. Deze hebben een ondieper profiel, en zijn daarom slechts periodiek watervoerend, en waarin op diverse plaatsen natte heidevegetaties tot ontwikkeling komen.

 Verder komen verspreid over het Groot Schietveld verscheidene kleine en grotere vennen voor, die niet verbonden zijn met de rest van het oppervlaktewatersysteem, maar regenwaterafhankelijk zijn en plaatselijk wel in contact staan met het freatische grondwater.

2.2.3.2 Beschrijving van de waterlichamen Waterlopen

De beken in het Groot Schietveld zijn eerder zwak meanderend en de toeleverende loopjes hebben een relatief gestrekt verloop. Het bekenstelsel is sterk antropogeen beïnvloed door rechttrekking en oeveregalisatie, vaak in het kader van een ruilverkaveling. In het gebied Marum, waar de Kleine Aa of Werijsbeek tijdens de Tweede Wereldoorlog grotendeels werd rechtgetrokken, zijn evenwel nog de oude meanders op verschillende plaatsen zichtbaar. Zowel de Schoor als de Moerloop hebben een sterk wisselend debiet en vallen ’s zomers doorgaans droog. Ze werden buiten omgelegd buiten het militair domein. De Kleine Aa of Werijsbeek werd tijdens de Tweede Wereldoorlog rechtgetrokken en uitgediept (Envico, 2001). Deze ingrepen hebben een dubbel effect: enerzijds wordt het water sneller afgevoerd door de rechte loop, anderzijds verlaagt de grondwaterstand door het lage drainageniveau dat de diep ingesneden beek vormt. Begin jaren ’90 werd een stuw geplaatst op de Kleine Aa op het punt waar zij het Groot Schietveld uitstroomt. Deze stuw vormt een belangrijk vismigratieknelpunt. Eind jaren ’90 werd door de toenmalige Afdeling Water een vernattingsproject uitgevoerd, waarbij een aantal meanders opnieuw werden aangekoppeld op de Kleine Aa, echter met behoud van de rechtgetrokken loop. Aanvullend zijn in 2008 over een lengte van 1500 meter 3 oude meanders hersteld voor een betere waterhuishouding in de omliggende natuurgebieden en voor een verbeterde vismigratie. De Kleine Aa overstroomt regelmatig. De overstromingen hebben hoofdzakelijk plaats rond de waterloop zelf. Zowel de Schoor als de Kleine Aa stromen door landbouwgebied in de omgeving. Deze situatie heeft momenteel nog steeds een vermestende invloed op de oppervlaktewateren. Momenteel ontvangt de Kleine Aa nog regelmatig overstorten van de RWZI Brecht. Deze problematiek moet echter op korte termijn verbeteren door de renovatie en herdimensionering van de RWZI.

Grondwatersysteem

Op regionaal niveau fungeren de Noorderkempen als infiltratiegebied. Het regenwater dringt in de bodem en vult het grondwater aan (infiltratie); het overschot aan grondwater verplaatst zich geleidelijk naar de depressies, naar beken, vennen of plaatselijke kwelzones. Sommige geologische kleilagen zijn echter minder doorlatend waardoor subfreatische of half-artesische zones ontstaan (De Blust et al., 1984). In het (grootste) gedeelte van het Groot Schietveld verloopt de afwatering vanuit de centrale heide naar de beekdalen en globaal in noordelijke richting. Door de naar het noorden afhellende, ondiepe klei-afzettingen (Formatie van de Kempen), met hoogste kam ter hoogte van de scheiding Schelde-Maasbekken, volgen ook de grondwaterstromen dit patroon. Het infiltratiegebied bestaat uit hoogten (duincomplexen en interfluvia) waaruit door lateraal watertransport water vervoerd wordt naar lokale depressies en/of beekvalleien, zoals in het beekdal van het Moerke, het dal van de Schaapsdijkbeek (met het Lavendelven) en het bekken van de Kleine Aa of Weerijs. Dit weerspiegelt zich in de vegetatie: natte heiden en moerassige vegetatie in het Moerke en het Lavendelven, en broekbossen in de beekdalen. Op de hogere duincomplexen bevinden zich de drogere gronden. De fluctuatie van de grondwatertafel is er meestal groot en wordt sterk beïnvloed door de neerslag. In de depressies en de beekvalleien is er zowel wateraanvoer van neerslag als van lateraal grondwater, waardoor de fluctuatie minder uitgesproken is en de bodems vochtig tot nat zijn.

Vennen

Geomorfologisch zijn de vennen te typeren als schotel- tot komvormige laagten, zacht glooiend overgaand van terrestrische naar littorale en aquatische zones, met beperkte diepte. Deze zijn op natuurlijke wijze ontstaan. De waterdiepte varieert van enkele dm tot minder dan 1 m voor de kleinere vennen, tot vermoedelijk minder dan 2 m voor de grotere vennen (als Huikven, Dode Meer), althans met gunstige waterstanden (Bulteel, 2002). Een aantal vennen is uitgegraven, in de meeste gevallen voor zandwinning. Of op het Groot Schietveld ooit turf gestoken werd - zoals in de Kalmthoutse heide gebeurde - is niet bekend. Voor het Moerken is dit waarschijnlijk (zie Ferrariskaart). De meeste van deze uitgegraven vennen en plassen vertonen een vlakke bodem.

In droge jaren vallen vele vennen tenminste gedeeltelijk droog, ondiepe vennen geheel, andere daarentegen behouden permanent goede waterstanden. Het Huikven bv. behoudt altijd water, het Dode Meer daarentegen valt in droge jaren bijna volledig droog. In natte jaren blijven alle vennen het gehele jaar gevuld, en vooral in de winter en het vroege voorjaar treden oppervlaktewaterstromen over het terrein op. Of hangende watertafels, veroorzaakt door kleilenzen of andere ondoordringbare lagen (ijzerlaagje) voorkomen op Groot Schietveld is niet bekend, maar lijkt waarschijnlijk voor de permanent waterhoudende, diepere vennen (Westhoff et al.,1973; Aggenbach et al., 1998). Dergelijke lagen kunnen ook doorbroken zijn, bv. het Dode Meer, gelegen in de doelenzone en waar - in zeer droge jaren - de bomkraters in de drooggevallen bodem zichtbaar worden.

De meeste vennen worden gevoed door zowel regen- als grondwater. Uittredend grondwater verraadt zich door het voorkomen van Beenbreekvegetaties als zoneringen rond de vennen, wat wijst op kwelwater of ondiepe horizontale grondwaterstroom. Voeding door afstromend oppervlaktewater komt veel minder voor. De waterstanden worden ook door externe ingrepen beïnvloed. Op de waterscheidingsgrens tot aan Huikven en Lavendelven zijn de waterpeilen relatief stabiel. Ten noorden hiervan, met opvallend voorbeeld het Dode Meer, zijn de schommelingen groter en naar verwachting sterk beïnvloed - althans in droge jaren - door de waterwinningen ten noorden.

Veruit de meeste vennen zijn oligotroof of oligotroof tot mesotroof, met ook in uitgegraven plassen en grachten de kenmerkende vegetatie van voedselarme milieus. Eutrofiëring is in enkele vennen zichtbaar, door oeverbegroeiingen met Pitrus, en in laagten van brandgrachten door begroeiing met Grote lisdodde en Pitrus. In veenmosrijke, oligotrofe en zure vennetjes is het water meestal zeer helder. In vele vennen op het Groot Schietveld is het evenwel bruin getint, dystroof water. Dit is nog meer het geval in enkele kleinere plassen of (voormalige) vennen, veelal door bos omsloten, hierna als poelen aangeduid. Vaak met ontbrekende, hetzij op hogere trofiegraad wijzende vegetatie (o.m. Gele lis).

Deze zijn vermoedelijk mesotroof tot eutroof, en vormen afwijkend biotoop t.o.v. de vennen. Ook de restanten van oude beekmeanders in het elzen-eikenbos vallen hieronder.

Verzuring van de vennen door atmosferische depositie is op het Groot Schietveld zichtbaar door de uitbundige vorming van veenmosvegetaties en het lagere reproductiesucces van amfibieën. Ook (tijdelijke) verdroging van vennen kan tot een verhoogde zuurtegraad leiden. Recente pH-metingen zijn de volgende (zie Kaart 2.16 en onderstaande Tabel):

• december 1983, A.Vandelannoote, analyse UIA: 64 stalen, 43 analyses, 20 parameters onderzocht

• 9 april 1995, G. Bulteel, analyse PIH Antwerpen: 8 stalen, enkel pH

• 9 april 2000, G. Bulteel, analyse PIH Antwerpen: 8 stalen, enkel pH

• 24 juni 2001, G. Bulteel & B. Van der Krieken, analyse B. Van der Krieken: 7 stalen, 16 parameters

Resultaten pH

(1) : stalen gesitueerd nabij deze vennen (voor zover af te leiden uit de beschikbare kaart 1983) (2) : zonder staal Am.

Hieruit kan geconcludeerd worden dat bij de eerste meting in 1983 de pH hoger was in de brandgracht A (m.n. pH=5,4) dan in de vennen (pH=4,1 gemiddeld). Vanaf 1995 is er geen verschil meer in pH tussen de brandgracht en de vennen en neemt de zuurtegraad met doorheen de jaren geleidelijk toe (hogere pH-waarde, minder zuur).

2.2.3.3 Ingrepen in de hydrologie

De hydrologie van het Groot Schietveld is in de loop der tijd beïnvloed door kleine en grotere ingrepen in het landschap, zoals het graven van (brand)grachten, greppels en –gangen, het rechttrekken en uitdiepen van waterlopen, de opstart van een grondwaterwinning en het ontstaan van de E-19 zandwinningsplas.

Waterwinning en E-19 plas

Op dit moment beschikt de Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen (PIDPA) over een grondwaterwinning (voornamelijk uit Diestiaan en Antwerpiaanzanden) in de zone "Marum" in het noorden van het Groot Schietveld. Voor de 6 pompputten werd concessie 144151 een capaciteit vergund van 10 000 m³/dag, welke deel uitmaakt van het waterwinningscomplex Brasschaat-Brecht.

Rond de pompputten liggen diverse beschermingszones; de verbodsbepalingen die gebonden zijn aan de beschermingszones I, II en III worden opgesomd in het B.Vl.R. van 27-03-1985 (BS 20-7-1985; wijzigingen in BS 26-6-1991, 31-7-1995, 30-15-1995, 17-10-1997).

PIDPA is sinds 1988 vragende partij voor een uitbreiding van deze concessie tot 15.000 m³/dag; enerzijds om tegemoet te komen aan het stijgend verbruik, anderzijds om, door menging, het hoog sulfaatgehalte van het ruwwater van Brasschaat te milderen. Proefboringen werden hiervoor reeds uitgevoerd bij de E19-plas. Vanuit de plas E19 wordt momenteel via een afvoersloot een aanzienlijke hoeveelheid water naar de Kleine Beek afgevoerd. Het wateroverschot

ontstaat door ondergrondse kwel naar de plas en oppervlakkige waterafvoer vanuit het Groot Schietveld. Omwille van de grote hoeveelheid grondwater die momenteel via de plas wordt afgevoerd, is het idee ontstaan om dit water via ondergrondse putten op te vangen en mee aan te wenden als drinkwater.

Voorafgaand aan het MER voor de grondwaterwinning zijn een hydrogeologische en een ecohydrologische studie uitgevoerd om de haalbaarheid van de inrichting van de satellietwinning aan de plas E19 na te gaan (Envico, 1998) en is een tweede voorstudie uitgevoerd “synergie met Brecht”.

Uit de hydrogeologische studie blijkt dat de E19 plas dagelijks gemiddeld 3500 m³ water ontvangt door oppervlakkige afstroming en kwel. Deze kwel is afkomstig van een geologisch venster dat ontstaan is doordat de plas op haar diepste punt het watervoerende “ondiep Merksplas” aansnijdt.

Met de ecohydrologische haalbaarheidsstudie zijn op het Groot Schietveld drie typen grondwatersystemen aangetroffen:

(1) infiltratiesystemen, (2) kwelsystemen met mineralenrijke kwel, en (3) kwelsystemen met mineralenarme kwel.

De meeste systemen zijn infiltratiesystemen. Afhankelijk van de doorlatendheid van de onderliggende lagen stagneert het infiltrerend regenwater gedurende een kortere of langere periode. In de meeste peilbuizen bevindt het grondwater zich tijdens het grootste deel van het jaar onder het maaiveld. In natte perioden bevindt het grondwater zich tussen het maaiveld en 0,3 en 0,4 m onder het maaiveld. In droge perioden zakt het vrij snel weg tot 1,2 m onder maaiveld. Door een ondiepe ondoorlatende laag wordt op enkele locaties het regenwater tijdelijk opgehouden waardoor zich natte vegetaties kunnen ontwikkelen, zoals aan de Doelzone, aan de Schietstand en het Dode Ven.

Het geïnfiltreerde grondwater wordt gekarakteriseerd als mineralenarm infiltratiewater.

In de kwelsystemen zijn twee typen te onderscheiden:

 Het systeem van het Moerken, waar relatief oud grondwater opkwelt in een depressie tussen twee duinruggen.

De verblijftijd van het geïnfiltreerde water in de bodem is langer, waardoor het meer aangerijkt is met mineralen.

Tabel 3: Belangrijkste grondwaterparameters ter plaatse van de referentielocatie Het Moerken

Gemiddelde concentraties (mg/l) Fluctuaties in de tijd (mg/l) Parameter

Diepe peilbuizen Ondiepe peilbuizen Ondiep - Zomer Ondiep - Winter

Ec (µS/m) 121,0 130,3 115,7 145,0

pH (-) 6,1 5,6 5,6 5,7

SO4 14,0 61,0 52,0 70,0

NO3 0,4 0,4 0,5 0,2

NH4 0,1 0,2 0,1 0,2

P2O5 0,172 0,056 0,035 0,077

Fe 2,9 9,9 13,7 6,2

Ca 15,7 13,2 17,0 9,3

HCO3 54,2 55,2 47,8 62,5

 Het systeem van het Lavendelven, waar jong grondwater opkwelt. Door de relatief korte verblijftijd is weinig aanrijking met mineralen gebeurd.

Tabel 4: Belangrijkste grondwaterparameters ter plaatse van de referentielocatie Het Lavendelven

Gemiddelde concentraties (mg/l) Fluctuaties in de tijd (mg/l) Parameter

Diepe peilbuizen Ondiepe peilbuizen Ondiep - Zomer Ondiep - Winter

Ec (µS/m) 86,2 78,8 81,0 76,5

pH (-) 5,8 5,6 5,5 5,7

SO4 32,5 110,3 167,0 53,5

NO3 0,5 0,5 0,5 0,5

NH4 0,4 0,6 0,7 0,5

P2O5 0,082 0,037 0,023 0,051

Fe 9,6 5,9 7,7 4,0

Ca 7,2 5,8 6,5 5,0

HCO3 18,9 19,7 19,9 19,5

De effecten van een bijkomende winning aan de plas zouden voor een grondwaterstandsdaling tot 5 cm kunnen zorgen aan onder andere het Moerken. Door het wegvallen van de kwel kan er schade optreden aan de waardevolle vegetaties.

Zo zou het ecosysteem in het Moerken wijzigen van kwelgevoed naar regenwatergevoed.

In de voorstudie “synergie met Brecht” werden verschillende scenario’s onderzocht waarin het huidige vergunde debiet van de winning van Brecht (d.i. 8000 m³/dag) is vergeleken met hetzelfde debiet verdeeld over de winningsputten aan de plas E19 en de winningsputten van Brecht. Twee scenario’s werden hieruit weerhouden als te onderzoeken alternatieven in het milieueffectenrapport. Tevens werden milderende maatregelen voorgesteld.

In het MER zijn bij de hoofdingreep “exploitatie winning” naast “het winnen van grondwater” eveneens twee milderende maatregelen meegenomen, die in het najaar van 2009 zullen uitgevoerd worden:

• Verondieping van de brandgrachten, zodat hun drainerende werking vermindert;

• Plaatsen van een stuw zodat het peil van de plas E19 met 0,5 m stijgt.

Foto 1: Het waterpeil van het ven Dode Meer zakte tijdens de warme zomer van 2009 aanzienlijk, wat een goed foerageergebied voor doortrekkende steltlopers oplevert. 26/08/2009.

In document LIFE project DANAH (pagina 32-37)