• No results found

Bossen

In document LIFE project DANAH (pagina 176-181)

6.1 Kwantificering van het beheer

6.1.1 Bossen

De onderstaande tabel geeft per beheereenheid de richtoppervlakten weer voor de uit te voeren beheermaatregelen op de beboste percelen. Onderstaande tekst geeft de totale oppervlaktes voor het Groot schietveld weer.

Boomopslag Kappen Omvorming naar IHL:

Tijdens de volgende beheerplantermijn zal minstens 3 ha en maximum 9 ha gekapt worden ifv bosomvorming. Het betreft hier bestanden Corsicaanse den, Douglas en Lork in de zuidelijke rand van de beheereenheid ‘Bos Zandkamer’.

Deze omvorming dient, zoals alle oppervlakken die in de kolom “boomopslag kappen” staan vermeld, te gebeuren met maximaal 3 ha tegelijk. Dit resulteert in volgende fasering:

• eerste fase (zeker uit te voeren): blok van ca. 3 ha Douglas, Lork en klein deel Corsicaanse den kappen;

• tweede fase (optioneel): blok van 3 ha Corsicaanse den kappen;

• derde fase (optioneel): blok van 3 ha Corsicaanse den kappen;

Inplanting met Lijsterbes en Spork na de kap wordt toegepast om op korte termijn een scherm te creëren. Indien na 2-3 jaar de inmenging met ander inheems loofhout uitblijft, kan ingeplant worden met Zomereik en Berk. Uitrastering van de aanplant kan noodzakelijk zijn, gezien de huidige hoge dichtheden Ree.

De meest zuidelijke blok Corsicaanse den (ca. 2 ha), ten zuiden van de snelheidspiste, blijft integraal behouden als scherm naar de bewoning.

Omvorming wilgenstruweel naar soortenrijke Ruigte

Ongeveer 8 ha struweel (veelal wilgenkoepels, maar ingetekend op kaart als alluviaal bos) in de BE Vallei Weerijs zal periodiek teruggezet worden naar ruigtevegetatie van het Moerasspireaverbond. Deze stukken liggen verspreid doorheen de BE dus deze maatregel kan in het begin van de beheertermijn genomen worden. Het beheer bestaat uit het kappen van de wilgenopslag ca. om de 10 jaar en vervolgens spontaan laten evolueren. Indien er waardevolle ruigtesoorten opduiken, kan kleinschalig maaien (hoogstens enkele aren) toegepast worden.

Omvorming naar heide:

De visiekaart (Kaart 3.1) geeft op bepaalde plaatsen heide als doel weer waar nu verboste heide voorkomt (hoewel de bwk soms van Qb of 9190_doel spreekt, maar meestal wel van Sz) of naaldbos. Zoals reeds gesteld gaat het slechts in beperkte mate om kappingen van bos in de strikte zin van het woord. Om dit te illustreren geven we het voorbeeld van de beheereenheid “Moerken”. In deze beheereenheid dient in het totaal 27 ha ‘bos’ te worden gekapt en geplagd ten behoeve van heideherstel. De bestaande vegetatie bestaat volgens de bwk uit “sz” (= ‘struweel van allerlei aard’) en Qb (eikenberkenbos). In realiteit gaat het hier om boomopslag in (veelal vergraste) heide met soorten als Grove den, berk enz… .

Een maximale oppervlakte van circa 68 ha dient eventueel te worden gekapt ten behoeve van heideherstel, te starten nadat de eerste 10 jaren van de beheertermijn verstreken zijn. Dit zal enkel gebeuren indien uit de evaluatie van de staat van instandhouding blijkt dat de uitgevoerde herstelmaatregelen voor heide in deze periode onvoldoende resultaat hebben gegenereerd in functie van de duurzame instandhouding van de heidehabitats.

Van deze 68 ha is met zekerheid te zeggen dat 60 ha verboste heide is van na 1990 (34 ha Sz, 14 ha Qb en overig 9190_doel). De overige 8 ha zijn omvormingen van zuiver naaldhout dat als bos beschouwd kan worden. Bij de eventuele omvorming naar heide worden eerst de meest kansrijke plaatsen met opslag aangepakt, en als laatste het naaldbos.

De start van deze eventuele kappingen gaan in 10 jaar na de start van de beheerplantermijn (ca. 2020). Een mogelijk scenario is dat men vanaf dan ieder jaar 3,5 ha verboste heide kapt en 0,5 ha naaldbos. De eventuele kappingen van (8 ha) naaldhout gaan gepaard met ontstronken (indien wenselijk voor machinaal beheer) en met plaggen. Nadien is regelmatige kap van opschietende bomen aangewezen net zoals in het reguliere heidebeheer, dat hieronder wordt beschreven.

Het daaropvolgende reguliere heidebeheer, met name kappen van opschietende boomopslag, gebeurt gemiddeld om de 5 jaar. Dit impliceert dat de volgende onderhoudskappingen dienen te gebeuren:

• Vijftien jaar na start BP: 20 ha

• Twintig jaar na start BP: 40 ha

• Vijventwintig jaar na start BP: 60 ha

Voor de intensiteit van het maaien van de Pijpenstrootje op de plagplaatsen, verwijzen we naar de heidebeheermaatregelen (§ 6.1.2).

Exotenbeheer

Over het gehele militaire domein is een exotenbestrijding aan de orde, behalve op de plaatsen waar er in het kader van LIFE aan bestrijding werd gedaan (hoewel de Amerikaanse eiken niet werden meegenomen). Dit maakt dat er op een goede 280 ha over de gehele beheertemijn moet bestreden worden. Dit komt neer op een oppervlakte van 10,5 ha per jaar. Het is duidelijk dat niet op alle plaatsen de zelfde of zelfs geen hoge dichtheden agressieve exoten (Amerikaanse eik, Amerikaanse vogelkers) worden aangetroffen. In de kolom opmerkingen staan alvast enkele prioritaire zones aangegeven.

Tabel 26: Totale oppervlaktes bos per beheereenheid en de daaraan gekoppelde beheermaatregelen voor de beheerplantermijn (27 jaar).

Huidige PERIODIEK OF EENMALIG BEHEER

Huidige PERIODIEK OF EENMALIG BEHEER

Huidige PERIODIEK OF EENMALIG BEHEER BHE Hab. / Veg. Visiebeheer Opp (ha) niets doen plaggen

boomopslag kappen (ha)

bestrijding exoten***

nazorg

exoten opmerkingen

VW 9190_doel Bos 3,73 1 1 *

91E0 Bos 3,79 1 1 *

qb Bos 0,33 1 *

Totaal VW 7,86 7,53 0,00 0,00 7,86

ZW 9190_doel Bos 0,01 1 1 *

91E0 Bos 1,55 1 1 *

Heide 0,25 0,25 0,25

pp Bos 31,39 1 1 *

Heide 0,96 0,96 0,96

qb Bos 6,97 1 1 *

Heide 0,36 0,36 0,36

Totaal ZW 41,49 39,92 1,57 1,57 39,92

Eindtotaal 378,52 288,75 78,56 96,63 283,74

*Nazorg exoten is in elk bebost perceel aan de orde en is afhankelijk van relatief onbekende factoren (i.e. mastjaren etc.). Het is aan de beheerder te bepalen met welke frequentie en intensiteit

** Reguliere dunningen zijn steeds facultatief. Indien de beheerder het niet nodig acht een dunning uit te voeren is dit steeds mogelijk.

*** Bestrijding exoten dient overal te gebeuren waar er ikv LIFE geen bestrijding plaats heeft gevonden, de intensiteit is afhankelijk van de dichtheid van voorkomen van de exoot. De zones waar dringend dient ingegrepen te worden, staan vermeld in het tekstrapport omtrent visie en beheer (§ 3.8).

In document LIFE project DANAH (pagina 176-181)