• No results found

Hulpverlening aan het slachtoffer

Hoofdstuk 4 De Hulpvraag

4.7 Hulpverlening aan het slachtoffer

Vrijwel alle slachtoffers hebben behoefte aan steun. Het is bijna onmogelijk om een ingrijpende gebeurtenis zoals seksueel misbruik alleen te verwerken. De meeste slachtoffers hebben voldoende steun bij hun partner en familie. Ook kunnen veel slachtoffers bij vrienden terecht.

Een kleinere groep zoekt professionele hulp. Vaak gaat men dan naar het maatschappelijk werk of het RIAGG. Ook komt het voor dat een slachtoffer voor het seksueel geweld reeds hulp van een psycholoog ontvangt.

Veel slachtoffers zeggen dat de politie hen niet op hulpverlening heeft gewe-zen. Als daarna gericht gevraagd wordt of de politie gewezen heeft op Buro Slachtofferhulp antwoordt 90 % dat ze daar inderdaad op gewezen zijn.

Lang niet alle slachtoffers die op Buro Slachtofferhulp zijn gewezen, maken daar ook gebruik van (namelijk minder dan de helft). Degenen die wel op Buro Slachtofferhulp gewezen zijn, maar daar geen gebruik van gemaakt hebben, geven daarvoor de volgende redenen:

 ik heb genoeg steun van anderen;

 ik los het zelf wel op;

 ik heb er geen behoefte aan;

 dan moet ik weer aan hetgeen wat gebeurd is denken en dat wil ik niet;

 ik vind de situatie niet erg genoeg;

 ik heb al professionele hulp;

 ik heb slechte ervaringen met Buro Slachtofferhulp;

 mijn kind komt niet in aanmerking voor hulp van Buro Slachtofferhulp, omdat hij te jong respectievelijk gehandicapt is.

De eerste vier redenen worden veruit het vaakst genoemd.

Iets meer dan de helft van de slachtoffers (32) zegt dat de politie hen heeft gewezen op JOS. Volgens 24 respondenten zijn zij niet door de politie op JOS gewezen. Van een van hen wist een tante van het bestaan van JOS af en zij is op die manier in contact met een JOS-advocaat gekomen.

Van de 32 slachtoffers die wel op JOS gewezen zijn, hebben slechts 11 slachtoffers ook gebruik gemaakt van het eerste gratis gesprek met de advo-caat. Eén slachtoffer heeft alleen een telefoongesprek gehad met een JOS-advocaat.

De tweeëntwintig personen die geen gebruik van JOS hebben gemaakt heb-ben we gevraagd wat de voornaamste reden was om geen gebruik te maken van dat aanbod. Dit leverde een grote variëteit aan antwoorden op. De vol-gende redenen om geen gebruik te maken van JOS zijn gegeven:

 het aanbod van JOS ging op dat moment totaal langs me heen;

 ik heb geen aangifte gedaan;

 ik wilde alles zo snel mogelijk proberen te vergeten en ik heb geen zin om alles uit te gaan diepen;

 ik hoefde geen schadevergoeding;

 ik heb slechte ervaringen met Buro Slachtofferhulp, dus had ook geen vertrouwen in JOS;

 ik heb niet binnen 10 dagen gereageerd;

 er is geen bekende verdachte, dus kan een advocaat ook weinig doen;

 het foldermateriaal was op. Dat moest ik een andere keer op komen ha-len. Dit heb ik niet gedaan;

 ik voelde me geen slachtoffer.

Een vrouw werd op straat aangerand door een onbekende man. De vrouw sloeg de dader toen een gebroken kaak. Ze is direct daarna naar het politiebu-reau gegaan, niet omdat ze zich een slachtoffer voelde, maar omdat ze hoopt ze dat de man op zijn ongewenste gedrag wordt aangesproken door de politie.

“Anders doet hij het weer bij een andere vrouw die zich misschien minder goed kan verweren.”. Volgens de vrouw was de rechercheur een aardige en vrolijke meid. Toen ze binnenkwam zei ze: “Normaal krijg ik slachtoffers, maar jij maakt ze!”. De dader is meteen daarna opgepakt en zei toen aangifte te willen doen van mishandeling. Hier heeft de vrouw echter niets meer van gehoord.

 de politie raadde het me af (in het algemeen) of de politie zei dat het me waarschijnlijk veel geld zou gaan kosten (laatstgenoemde slechts een maal genoemd).

Een vrouw van 64 jaar is verkracht door een onbekende man. Nadat zij aangif-te heeft gedaan heeft de politie haar een aantal keren gebeld om aangif-te vragen hoe het met haar ging. De man is nog niet opgepakt, maar zij wordt van alles op de hoogte gehouden.

De rechercheur raadde af om een JOS-advocaat in te schakelen. Deze zou de mevrouw mogelijk veel geld gaan kosten. Volgens de rechercheur kon de vrouw daar beter mee wachten tot de dader is opgepakt.

Ook kwamen er antwoorden op deze vraag, waaruit blijkt dat de respondent de informatie niet begrepen heeft ("Ik begreep het niet; mijn dochter is slachtoffer en geen dader, dan heb ik toch geen advocaat nodig?" , "Er is nog geen pro-ces geweest.").

Op de vraag aan de slachtoffers of zij van mening zijn dat het moment waarop slachtoffers geïnformeerd zouden moeten worden over JOS zo snel mogelijk in het contact met de zedenrechercheur zou moeten zijn, is uiteenlopend ge-antwoord. De helft van de respondenten geeft aan dat zij het informeren over JOS bij het eerste contact met de afdeling zedenzaken het juiste moment vinden. Zij benadrukken dat hoe eerder iemand duidelijkheid krijgt, hoe beter het is. De helft van deze voorstanders maakt daarbij dan wel de aantekening dat het daar niet bij zou moeten blijven, maar dat de informatie over JOS later nog eens herhaald zou moeten worden, gezien de emotionele gebeurtenissen en de hoeveelheid uitgewisselde informatie tijdens het meldingsgesprek. "Op zich wel, maar ik vraag me af of je in de hectiek van het moment daarvan wat meekrijgt. Je komt dan toch in de eerste plaats om je verhaal te vertellen. Ze zouden er dan achteraf wel nogmaals op moeten wijzen.".

De andere helft is van mening dat het beter is om slachtoffers pas achteraf over JOS te informeren, bijvoorbeeld nadat zij eerst de gelegenheid gekregen hebben om zich emotioneel enigszins te herstellen, nadat zij besloten hebben om aangifte te doen of nadat de dader gepakt is.

4.8 Slachtoffers die wel gebruik hebben gemaakt van het