patroons, met Lagrange, wat kon hij nog meer verlangen? Vol ijver schreef hij op
een blad papier nog een paar nota's voor de korte toespraak, die hij straks zou houden.
Michiel Caudron was oud, de zestig voorbij. Hij was echter zeer levendig, àl te
levendig en ook te rumoerig, vond soms Raas Evenepoel. Voortdurend had hij
opmerkingen te maken of voorstellen te doen, en niet altijd waren het xedelijke
opmerkingen en voorstellen. Maar hij was een trouwe gezel, door dik en dun te
vertrouwen. Van den beginne af had hij naast Evenepoel gestaan en bij die wilde
werkstaking van 1884 was hij met Raas de hardnekkigste geweest om den strijd vol
te houden. En ook was hij bij de eerste bestormers geweest van Lagrange's fabriek,
die gehate fabriek waarin hij zooveel jaren had gewerkt en geleefd en waarinhij nooit
meer terugkeeren zou. Raas beval hem aan bij Mathias en Michiel Caudron werd
aangenomen; hij stond ook bekend als een van de beste wevers van Steenbrugge.
De vijfde man, Jan Wesemaele, was een verver. Men zag dit dadelijk aan zijn
handen, die met diepe, blauwe kloven waren
ken en kromme, bultige vingers hadden. Hij droeg een bril, want zijn oogen waren
zeer zwak, waarschijnlijk omdat hij altijd het hoofd moest houden boven de
verfbakken, waaruit de giftige dampen opstegen. Hij was de eenige van de vijf, die
zorgelijk keek en onrustig was. Hij had ook redenen om ongerust te zijn. Misschien
speet het hem nu, dat hij zich in dien strijd tegen de patroons zoo ver had gewaagd.
Morgen zou iedereen weten, dat hij behoorde tot het bestuur van de partij der
arbeiders, morgen zou ook zijn patroon het weten en wat stond er hem te wachten?
Waarschijnlijk zou hij ontslagen worden en dan? Hij kende geen ander vak dan dat
van verver. Hij was zelfs geen eerste klasse verver, die moeilijk te vervangen was.
Wat zou hij nog kunnen doen als hij ontslagen werd, halfblind als hij was? Raas had
hem beloofd, dat hij hem, in geval hij werd ontslagen, bij Wieringer zou aanbevelen,
Raas was er van overtuigd, dat Wieringer hem werk zou geven... Wesemaele
overwoog wat hij in een weverij uitrichten kon en hij vond niets waarvoor hij in
aanmerking kwam. Maar dan hief hij het hoofd op en hij schouwde in de oogen van
Evenepoel, die zoo hard, maar ook zoo rustig keken en hij werd ook rustig. Raas had
hem gevraagd om tot het bestuur toe te treden, omdat dit bestuur toch niet uitsluitend
uit wevers mocht
gesteld zijn. Raas wist dat de patroon hem, Wesemaele, zou ontslaan en Raas had
beloofd hem aan ander werk te helpen. En Raas hield woord...
De mannen zwegen nu. Zelfs Caudron zweeg. Zij luisterden naar de geruchten,
die beneden klonken. Vage geruchten waren het, die, als men niet aandachtig luisterde,
samensmolten tot een dof, dreigend gebrom. Maar de vijf mannen luisterden
aandachtig en zij onderscheidden het schuren van vele voeten, het gemompel van
vele stemmen, en in gedachten zagen zij een onafgebroken stoet werklieden langzaam
voortschuiven door de gang, die leidde van de gelagzaal naar de bolbaan achteraan,
waar straks de algemeene vergadering zou plaats grijpen. Zij hadden er voor gevreesd,
dat er weinig mannen op de vergadering zouden aanwezig zijn, want zij wisten maar
al te goed hoe de schrik voor de patroons de arbeiders weerhield op te komen voor
hun recht, en misschien zouden velen... Zij waren echter gerustgesteld nu: daar straks
was Pelegric, de baas van ‘Het Moriaenshoofd’, naar boven gekomen en had
aangekondigd, dat de ruime gelagzaal vol volk was, terwijl er buiten nog veel
menschen wachtten om binnen te komen wanneer de vergadering zou beginnen.
Toen had Evenepoel gezegd, dat ze over een kwartier
zouden aanvangen en dat het volk tot de bolbaan kon toegelaten worden.
Ja, velen waren opgekomen, dat hoorden zij nu.
Zij zwegen. En luisterend naar het gerucht beneden, dachten zij na. Raas Evenepoel
had nog eens uitgelegd waarom het ging, had uitvoerig over de grieven en de eischen
van de arbeiders gesproken, alsof hij, vooraleer zijn groote meeting te houden, zich
nog eens diep doordringen wilde van de rechtvaardigheid van den strijd. De anderen
hadden eerbiedig geluisterd. Zij bewonderden Raas omdat hij zoo eenvoudig, maar
ook zoo pakkend en overtuigend spreken kon over hun miserie en hun recht. En
Pieter Bake keerde zich naar Raas Evenepoel en zegde:
‘Zoo zal het goed zijn, Raas.’
Pieter Bake zegde nooit veel. Pieter Bake kon ook niet goed spreken. Hij was niet
dom en hij begreep gauw als er wat werd gezegd. Maar hij moest lang nadenken
voor hij zijn eigen meening kon uiten en intusschen had Caudron reeds gesproken,
soms dàt wat Bake wilde zeggen, maar vaak juist het tegenovergestelde. En vooraleer
hij Caudron had kunnen terechtwijzen, had Evenepoel het reeds gedaan. Nu had hij
echter voldoende tijd gehad om alles
goed te overwegen wat Raas daarstraks had gezegd en hij wist, dat het goed zou zijn.
Raas Evenepoel was zeer kalm, zeer rustig.
En geen enkele van de mannen, ook Wesemaele niet, dacht er aan dat Raas rustig
mócht zijn. Er was immers geen gevaar, dat hij door zijn patroon. Mathias Wieringer,
zou worden ontslagen. Trouwens, of hij gevaar liep of niet had ook geen invloed op
de houding van Raas en wat hij oordeelde te moeten doen, dat deed hij, wat het hem
ook mocht kosten. Had hij zulks niet bewezen toen hij bij Lagrange werkte en de
leiding nam van de opstandige wevers, al was hij zeker dat hij zou afgedankt worden?
Het was beneden stil geworden. Zij hoorden niet meer het geschuifel van de voeten
en het gebrom van de stemmen, en ze wisten, dat de arbeiders nu op de bolbaan
stonden te wachten.
‘Raas,’ zegde Bake.
In document
Valère Depauw, Niet versagen, Mathias · dbnl
(pagina 133-138)