• No results found

Hoofdstuk 2: Drukkersmerken en decoratie

2.2 Houtsneden in standaardgetijdenboeken

Snellaert

De editie die Snellaert tussen 1490 en 1491 heeft gedrukt (ILC 1228) kan worden gezien als het eerste Nederlandstalige getijdenboek waarbij de tekst met houtsneden is versierd. De druk bevat naast zijn drukkersmerk nog drie afbeeldingen: de kruisiging voor de getijden van het Heilige Kruis, een begrafenis voor de vigilie en de Gregoriusmis voor de gebeden. De houtsneden van de kruisiging en de Gregoriusmis zijn eerder gebruikt in een editie die mogelijk ook door Snellaert is gedrukt: Kerstenspiegel: Gebed op den soeten naem Jesus van Dirk Coelde van Munster. De houtsnede waarop de begrafenis is afgebeeld (Kok 87

43.30) is niet in de Kerstenspiegel gebruikt en is voor het eerst gebruikt in deze editie van Snellaert. De randen die hij heeft gebruikt, verschillen van de randen die in de volgende paragraaf worden besproken, aangezien Snellaerts randen uit één stuk bestonden en alleen om andere houtsneden heen zijn gedrukt. Zo kon er met behulp van de randen van een kleinere houtsnede een afbeelding worden gemaakt die het gehele blad vulde. Ze zijn dus niet op zichzelf gebruikt om de gedrukte tekst te decoreren. Een voorbeeld van deze rand is te zien om het drukkersmerk van Snellaert in afbeelding 2.3.

De houtsneden van Leeu

Van alle onderzochte edities bevat meer dan de helft houtsneden of metaalsneden. Veel daarvan zijn afkomstig of nagemaakt van de serie die Leeu voor zijn getijdenboek heeft laten maken (Kok 107). De serie bestaat uit afbeeldingen en onderdelen van randen. De randen zullen in de volgende paragraaf worden besproken. De afbeeldingen zijn veelal voorstellingen uit het leven van Maria met het Christuskind, die respectievelijk zijn gebruikt om de onderdelen van de Mariagetijden te decoreren: annunciatie, visitatie, geboorte van Christus, annunciatie aan de herders, presentatie in de tempel, bezoek van de

Idem, p. 615. 86

Het is niet bekend wie de drukker van de Kerstenspiegel is. Het zou ook door Jacob Jacobszoon van der 87

drie koningen, besnijdenis en de vlucht naar Egypte. Deze volgorde van de houtsneden komt vrijwel volledig overeen met de verluchtingscyclus van de Mariagetijden zoals deze in veel andere getijdenboeken te zien is. In de druk van Leeu uit 1491 (ILC 1229) zijn nog 88

andere onderdelen van houtsneden voorzien. Zo gaat een afbeelding van de kruisiging voor aan de korte getijden van het Heilige Kruis, Johannes de evangelist die de Apocalyps schrijft op Patmos is te zien voor de passage uit zijn evangelie; Pinksteren voor de Hymne van de heilige geest; David die Goliath doodt voor de zeven boetpsalmen en de Dood die een man doorboort met een speer voor de vigilie. Bij de zeven boetpsalmen wordt vaak gekozen voor een afbeelding van David, aangezien hij als de auteur van de psalmen wordt gezien. Door de keuze van Leeu voor deze voorstelling uit het leven van David, wordt David neergezet als een heldhaftige man die nog veel kan bereiken als koning en niet als de zondaar die hij later wordt. Later in dit hoofdstuk wordt een afbeelding van de zonde die David heeft begaan besproken uit de getijdenboeken van Hopyl en Kerver. Beide voorstellingen worden vaak bij dit onderdeel van getijdenboeken gebruikt. 89

Bij de aanvang van de gebeden is een houtsnede uit een andere serie gebruikt. Dit is de enige houtsnede die ook voor Leeu, maar niet speciaal voor deze editie is gemaakt (Kok 95.10). Deze afbeelding van de Gregoriusmis komt uit een serie die is gemaakt voor een ander getijdenboek met de standaardusus Rome. Verder zijn nog twee gebeden tot Maria 90

van een afbeelding voorzien: de zeven groeten van Thomas van Canterbury worden ingeleid met een afbeelding van de kroning van Maria in de hemel en voor de Stabat Mater is de piëta te zien. Het merendeel van de gebeden tot andere heiligen is ook voorzien van een houtsnede, die kleiner in formaat zijn dan de hiervoor genoemde houtsneden. Niet elke heilige is van een houtsnede voorzien: bij achttien van de eenendertig gebeden is een afbeelding geplaatst. De keuze van Leeu om bepaalde heiligen wel of juist niet van een houtsnede te voorzien, kan iets zeggen over het publiek waarop hij zijn getijdenboek heeft gericht. Bij het laten maken van een geschreven getijdenboeken kon de opdrachtgever namelijk kiezen of bepaalde (of in sommige gevallen zelfs alle) gebeden tot specifieke heiligen met een afbeelding werden gedecoreerd. In het volgende hoofdstuk wordt dieper op de gebeden ingegaan. In tabel 3 is aangegeven welke afbeelding bij welke heilige uit de suffragiën is opgenomen. Een ‘x’ in de tabel geeft aan dat er een gebed tot de heilige is

Wieck, Time sanctified, p. 60. 88

Idem, p. 97. 89

Kok, Woodcuts in incunabula I, p. 257. 90

opgenomen, maar dat het gebed niet met een afbeelding is versierd. Een ‘-’ geeft weer dat er geen gebed tot een specifieke heilige in de editie is gedrukt. Alle heiligen waarvan een houtsnede in het boek is opgenomen, worden in de gehele kerk vereerd en sommigen daarvan in het bijzonder in bisdom Utrecht. De keuze van Leeu voor het toevoegen van houtsneden van een aantal heiligen kan dus niet worden gezien als een keuze voor een specifiek publiek van zijn editie.

Na het overlijden van Leeu in 1492 heeft Van Liesvelt een groot deel van zijn houtsneden overgenomen, waaronder de serie die Leeu in zijn getijdenboek dat hiervoor is besproken heeft gebruikt (Kok 107). Dat verklaart 91

waarom in zijn getijdenboek uit 1495 (ILC 1234) precies dezelfde houtsneden zijn gebruikt als in de druk van Leeu, die ook op dezelfde plaats in de tekst voorkomen. Naast deze houtsneden zijn er nog twee extra houtsneden gedrukt

onder het colofon die in het getijdenboek van Leeu niet voorkomen. Deze houtsneden worden door Kok wel tot serie 107 gerekend, vanwege dezelfde stijl en hetzelfde formaat als de rest van de serie. Het betreft twee kleinere houtsneden van de genadestoel en een van Maria en Christus in een boot (zie afb. 2.6). Van Liesvelt heeft deze houtsneden alleen in deze druk en in nog een ander Nederlands getijdenboek uit 1498 (ILC 1238) gebruikt. De betekenis van Maria en Christus in een boot is onduidelijk, net als reden voor de plek waar de houtsnede is gedrukt. Zoals in de vorige paragraaf is besproken, werden drukkersmerken vaak onder het colofon gedrukt. Beide houtsenden dienen waarschijnlijk als bladvulling, aangezien Van Liesvelt geen eigen drukkersmerk bezat om de lege ruimte onder het colofon op te vullen.

De houtsneden die door Bac in zijn druk van na 1493 zijn gebruikt (ILC 1230) zijn niet van Leeu geweest, maar wel van zijn serie (Kok 107) nagemaakt. Bac heeft ze één keer eerder 92

gebruikt voor Die gulden Litanie vander passien Christi, dat vermoedelijk hetzelfde jaar is gedrukt. De afbeelding van de Gregoriusmis (Kok 252) in de editie van Bac is nagemaakt van een houtsnede uit een andere serie van Leeu (Kok 95.10). In Bac’s getijdenboek komen dezelfde afbeeldingen op dezelfde plek voor als bij de druk van Leeu (ILC 1229). Een

Kok, Woodcuts in incunabula I, p. 283. 91

Idem, p. 527. 92

Afb. 2.6: Houtsneden onder het colofon van Van Liesvelt (ILC 1234).

verschil is dat in de druk van Bac minder gebeden van een houtsnede zijn voorzien. Naast de dertien heiligen die in het getijdenboek van Leeu niet zijn geïllustreerd, zijn in de druk van Bac ook de gebeden tot Johannes de Doper en Anna met niet een houtsnede versierd. Daarnaast is bij het gebed tot Maria Magdalena een houtsnede gebruikt met de afbeelding van Barbara, te herkennen aan de toren, die een paar bladen verder nogmaals naast haar eigen gebed is gedrukt (zie afb. 2.7 en 2.8). De oorzaak hiervan kan natuurlijk zijn dat er een fout is gemaakt bij het drukken of dat de houtsnede van Maria Magdalena ontbrak en Bac heeft besloten om in plaats van een gebed zonder afbeelding de houtsnede van Barbara twee maal te gebruiken. Na het drukken van zijn getijdenboek heeft Bac zijn houtsneden vervolgens aan de Collaciebroeders uitgeleend voor het drukken van hun editie in 1496 (ILC 1219). Daar is opnieuw te zien dat Johannes de Doper en Anna ook niet van een houtsnede zijn voorzien en is bij Maria Magdalena opnieuw de houtsnede van Barbara gebruikt. Het is niet geloofwaardig dat ook de Collaciebroeders dezelfde fout als Bac zouden hebben gemaakt. De houtsnede van Maria Magdalena zal dan waarschijnlijk niet zijn nagemaakt uit de serie van Leeu of verloren zijn gegaan voor het drukken van de editie van Bac. Eén houtsnede uit de editie van de Collaciebroeders is niet van Bac geleend, maar komt (waarschijnlijk) uit hun eigen collectie: de Gregoriusmis (Kok 186).

De houtsneden van Hugo Janszoon

Hugo Janszoon verkreeg veel van zijn houtsneden van een andere drukker: Jacob Bellaert, een leerling van Gerard Leeu. De vier houtsneden die Hugo Janszoon van Bellaert heeft overgenomen (Kok serie 164), zijn wel aangepast in de tijd dat Janszoon ze heeft gebruikt. De dubbele lijn die de afbeelding omrandde is in de edities van Bellaert al enigszins versleten, maar is in de drukken van Hugo Janszoon helemaal verdwenen. Vanwege de

Afb. 2.7 (links): Gebed tot Maria Magdalena met een houtsnede van Barbara in de druk van Bac (ILC 1230).

Afb. 2.8 (rechts): Gebed tot Barbara met een houtsnede van Barbara in de druk van Bac (ILC 1230).

slijtage is het goed mogelijk dat de randen zijn verwijderd om de afbeeldingen mooier uit te laten komen. 93

Net als Leeu heeft Hugo Janszoon in zijn editie uit 1494 (ILC 1232) ervoor gekozen om de verschillende onderdelen van de Mariagetijden te voorzien van voorstellingen uit het leven van Maria en de jeugd van Christus. Daarbij heeft hij voor dezelfde afbeeldingen bij dezelfde onderdelen gekozen als Leeu in zijn druk (ILC 1229) heeft gedaan. Kenmerkend voor deze druk van Janszoon en voor zijn druk uit 1495 (ILC 1233), die waarschijnlijk samengebonden dienden te worden, is dat meerdere bladen aan beide kanten met houtsneden van soortgelijke voorstellingen zijn bedrukt. Op de afbeeldingen 2.9 en 2.10 is dat te zien bij de Mariagetijden, waar twee verschillende houtsneden van de annunciatie zijn gebruikt (Kok 290.1 en 164.8). Voor de getijden van de Eeuwige Wijsheid bevindt zich ook een blad met meerdere houtsneden erop. Hier zijn de genadestoel (Kok 164.59) en God zittend op een troon in de hemel (Kok 164.67) afgebeeld. De suffragiën zijn niet afzonderlijk met houtsneden versierd en worden ook niet met één houtsnede aangegeven. Op het laatste blad van Janszoon’s druk uit 1495 (ILC 1233) is nogmaals de afbeelding van de annunciatie gebruikt (Kok 290.1) die ook in het andere deel van het getijdenboek (ILC 1232) is gebruikt. De afbeelding van de annunciatie is nogmaals onder het colofon gedrukt. Deze houtsnede kan worden gezien als bladvulling aangezien het colofon niet gebruikelijk werd versierd met een afbeelding van de annunciatie.

De meest opvallende houtsneden in deze twee edities zijn echter de afbeeldingen die voor de vigilie zijn gedrukt. Op de rectozijde zijn twee houtsneden gebruikt die half zo breed zijn als de bladvullende houtsnede op de versozijde. Doordat de houtsneden zo smal zijn gemaakt, konden er twee naast elkaar worden gedrukt en konden verschillende houtsneden met elkaar worden gecombineerd. In andere edities waarin de houtsneden zijn gebruikt is dat ook te zien. Deze houtsneden (Kok serie 157 en 164) zijn afkomstig van Bellaert. Janszoon heeft een afbeelding van Christus in een kamer (Kok 157.25) naast de Dood die loopt (Kok 157.31) gedrukt (zie afb. 2.11). Waarbij het lichaam en de handen van

Kok, Woodcuts in incunabula I, p. 383. Het verwijderen van de randen is mogelijk door Peter van Os 93

gedaan, die het grootste deel (of wellicht alles) van de houtsneden van Bellaert (Kok serie 164) in zijn bezit heeft gekregen. Afb. 2.9 (boven): Annunciatie in ILC 1232 op f. 1ar. Afb. 2.10 (onder): Annunciatie in ILC 1232 op f. 1av.

Christus en de Dood beide in dezelfde houding zijn weergegeven. Bellaert heeft in Der sonderen troest (ILC 1304), dat tien jaar eerder dan het getijdenboek van Hugo Janszoon is gedrukt, gekozen voor een afbeelding van een edelman gekleed in mooie kleding naast de Dood (zie afb. 2.12). De ondergrond waarop de man en de Dood staan loopt bij deze combinatie mooi in elkaar over, waardoor het lijkt of deze twee houtsneden beter bij elkaar passen. Het beeld dat de combinatie van de Dood en een edelman weergeeft is duidelijker te interpreteren dan bij de combinatie van de Dood met Christus. De Dood die zijn handen slechts een klein stukje van de edelman verwijderd houdt, maakt de lezer duidelijk dat iedereen van elke sociale klasse voor de Dood gelijk is en dat de mens niet ijdel moet zijn. 94

Een zelfde soort voorstelling is te zien in de editie van Janszoon uit 1500 (ILC 1244) (zie afb. 2.13). De andere houtsneden in die editie worden later besproken.

Het blad met de houtsneden in de editie van Hugo Janszoon (ILC 1233) van Christus naast de Dood, is ook aan de andere zijde bedrukt met een afbeelding waarop de Dood is afgebeeld. Hier is hij te zien naast een open graf met een speer in zijn hand en daarboven een tekstrol met de spreuk ‘Nemini parco qui vivit in orbe’ (Ik spaar niemand die in de wereld leeft) (Kok 164.58). Kok stelt dat de houtsneden 157.25, 31 en 164.58 ook bij de andere editie van Janszoon (ILC 1232) horen, maar dat kan niet het geval zijn geweest. 95

Deze houtsneden staan namelijk op een blad na de bladzijde met het colofon van de editie Wieck, Time sanctified, p. 134.

94

Kok, Woodcuts in incunabula I, p. 361, 382. 95

Afb. 2.13: Een houtsnede van de Dood die een man doorboort voor de vigilie in de editie van Hugo Janszoon uit 1500 (ILC 1244).

Afb. 2.11: Twee smalle

houtsneden van Christus en de Dood voor de vigilie uit het getijdenboek van Hugo Janszoon (ILC 1233).

Afb. 2.12: Twee smalle houtsneden van de Dood en een man uit Der

sonderen troest van Bellaert (ILC

uit 1494 (ILC 1232) en beginnen op het eerste nieuw katern van zijn druk uit 1495 (ILC 1233). Daarnaast is boven twee van de houtsneden (Kok 157.25 en 31) gedrukt dat de houtsneden onderdeel uitmaken van de vigilie: ‘Hier beghint die Vighelie myt ix lessen’. Dit onderdeel behoort tot de laatste drukt (ILC 1233). Het kan dus niet worden gezien als een afsluitende houtsnede van de eerdergenoemde druk (ILC 1232).

De houtsneden die Hugo Janszoon voor een ander getijdenboek, die hij in 1497 heeft gedrukt (ILC 1237), heeft gebruikt zijn afkomstig uit twee series van Bellaert, de drukker van De Kerstenspiegel en van de drukker zelf. Dat maakt dat er houtsneden uit vier verschillende series in de editie zitten en dat is ook wel aan de afbeeldingen te zien: de houtsneden hebben allemaal verschillende afmetingen en stijlen. Twee houtsneden van Bellaert zijn hiervoor al besproken: de afbeeldingen van de lopende Dood en Christus die naast elkaar zijn afgebeeld voor de vigilie (Kok 157.25 en 31). De houtsnede van Pinksteren die tussen de kalender en de Mariagetijden is gedrukt (Kok 172) lijkt qua stijl ook van Bellaert afkomstig te zijn. De overige vier houtsneden in de druk zijn voor Hugo 96

Janszoon gemaakt (serie Kok 290). Daarop is Christus te zien die een spons met azijn aangeboden krijgt tijdens de kruisiging met Maria en Johannes de Doper aan zijn zijde (Kok 290.27). De afbeelding is zowel voor de lange als de korte getijden van het Heilige kruis gebruikt. De getijden van de Eeuwige Wijsheid vangen aan met een houtsnede van de genadestoel (Kok 290.36), Pinksteren (Kok 290.32) is gebruikt voor de getijden van de Heilige Geest en de Gregoriusmis (Kok 290.35) voor de gebeden. Ook in deze editie zijn de suffragiën niet afzonderlijk geïllustreerd met houtsneden.

Het is opvallend dat de afbeelding van Pinksteren twee keer in de editie is gebruikt. Daarbij is zowel de plaats in de druk als het feit dat de houtsneden van twee verschillende drukkers afkomstig zijn bijzonder. Afbeeldingen van Pinksteren zijn namelijk normaal gesproken niet na de kalender of voor de Mariagetijden te zien, maar worden over het algemeen gebruikt voor de getijden van de Heilige Geest, waar de andere houtsnede van 97

Pinksteren wel is gedrukt. De afbeelding van Pinksteren tussen de kalender en de Mariagetijden in dient dus waarschijnlijk als bladvulling. Daarnaast is de ene houtsnede (Kok 172) groter dan de ander (Kok 290.32): respectievelijk 82x57 mm en 52x42 mm. De eerstgenoemde houtsnede is in het midden van het blad gedrukt op een verder leeg blad,

Kok, Woodcuts in incunabula I, p 395. 96

Wieck, Time sanctified, p. 92. 97

maar naast de ander is ook tekst gedrukt. De verschillende afmetingen zijn geen verklaring waarom Janszoon twee houtsneden met dezelfde afbeeldingen heeft gebruikt, want de houtsnede van de kruisiging, die in de editie ook op twee plaatsen is gebruikt, wordt de ene keer op een leeg blad gedrukt en de andere keer op een blad waar ook tekst is gedrukt. Het zou in dit geval logischer zijn geweest om de houtsnede van de annunciatie op beide zijden van het blad te drukken in plaats van twee verschillende houtsneden, zoals Hugo Janszoon dat ook bij zijn druk uit 1494 (ILC 1232) heeft gedaan.

Het laatste getijdenboek van Hugo Janszoon dat hier wordt behandeld is gedrukt in 1500 (ILC 1244) en bevat vier houtsneden die de drukker al in eerdere edities heeft gebruikt. Dat zijn de Gregoriusmis (Kok 290.35) voor de Gregoriusgebeden; Maria staand op de maansikkel met het Christuskind (Kok 292) voor de gebeden; de genadestoel (Kok 296.50) één maal voor de getijden van de Eeuwige Wijsheid en nog een keer na de lange getijden van het Heilige Kruis en tot slot de Dood die een man doodt met een speer (Kok 296.47) voor de vigilie. De laatstgenoemde houtsnede is twee keer gebruikt: de afbeelding van de Dood is aan twee zijden van hetzelfde blad voor de vigilie gedrukt. Waarschijnlijk is dit te verklaren door het verschijnsel dat in hoofdstuk 1 al is genoemd: bij een nieuw onderdeel werd de versozijde van een blad vaak gebruikt voor afbeeldingen en de rectozijde van het volgende blad voor de tekst. Zou de houtsnede dus niet op de rectozijde zijn gedrukt, had er een lege bladzijde in de druk gestaan, omdat er dan geen ruimte was geweest voor zowel een houtsnede als de tekst. De afbeelding op de rectozijde dient dus als bladvulling. De afzonderlijke gebeden tot verschillende heiligen zijn niet gedecoreerd met houtsneden. In totaal zijn er zes verschillende houtsneden in de druk gebruikt. De twee houtsneden die niet eerder door Janszoon zijn gebruikt, maar wel voor hem zijn gemaakt, zijn David die Goliath doodt (Kok 298.1) voor de zeven boetpsalmen en Pinksteren (Kok 298.13), die voor de getijden van de Heilige Geest is gedrukt. Een afbeelding van Pinksteren zat ook in een oudere serie van Van Woerden (Kok 290.32), maar die was in eerdere drukken al zo beschadigd dat hij waarschijnlijk aan vervanging toe was. Hetzelfde zou ook het geval 98

kunnen zijn geweest met de afbeelding van de genadestoel (Kok 296.50), aangezien deze voorstelling ook was opgenomen in de een serie houtsneden die Janszoon heeft laten maken (Kok 290.36) en in zijn editie uit 1497 (ILC 1237) is gedrukt. Gezien het feit dat het Haagse exemplaar (Den Haag, KB, 1 F 21) het enige overgeleverde exemplaar is van zijn

Kok, Woodcuts in incunabula I, p. 592. 98

getijdenboek uit 1500 (ILC 1244), is het niet te zeggen of de druk meer houtsneden heeft bevat die op de ontbrekende bladen zouden hebben gestaan. Aan de hoeveelheid houtsneden in de editie te zien en het gebruik van houtsneden door de drukker in zijn andere getijdenboeken, zou het goed mogelijk zijn dat er voor de Mariagetijden ook een houtsnede heeft gestaan.