• No results found

Hoe zien Bottom-up initiatieven voor hernieuwbare energie eruit?

5.1.1 Hoe ontstaan deze initiatieven?

Allereerst vallen alle geanalyseerde lokale burgerinitiatieven onder de in het theoretisch kader opgestelde definitie voor bottom-up initiatieven voor hernieuwbare energie. Alle initiatieven zijn ontstaan vanuit de samenleving, zonder directe invloeden van overheden of andere partijen. Andere partijen, waaronder de gemeente, spelen hierbij mogelijkerwijs een faciliterende rol (bijvoorbeeld bij Deventer Energie). Tevens zijn de coöperaties allen gericht op verduurzaming van hun omgeving, waar ze via diverse lokale duurzame projecten aan bijdragen.

In de meeste gevallen kwamen de lokale burgerinitiatieven direct voort uit een groep van actieve burgers, die allen intrinsiek gemotiveerd waren om op een lokale schaal hernieuwbare energie en duurzaamheid te bevorderen (zie ook tabel 3). Deze burgers organiseerden zich vervolgens in een energiecoöperatie. Het 1894 Energie Collectief vormt hierop een uitzondering; Deze coöperatie is in beginsel ontstaan vanuit financieel oogpunt. Voetbalvereniging Achilles 1894, initiatiefnemer van de coöperatie, zag in de besparingen door het opwekken van hernieuwbare energie een kans om de stijgende (energie)kosten van de vereniging tegen te gaan en heeft daardoor het initiatief genomen om actief met hernieuwbare energie bezig te gaan, wat uiteindelijk heeft geleid tot de oprichting van een coöperatie.

De ontstaanswijze van de geanalyseerde lokale burgerinitiatieven kenmerkt zich door enkele factoren. Allereerst is er vaak een ‘trigger’ nodig die mensen beweegt om actief te worden. Voor zowel Zevenster Zonnestroom als Reestdal Energie geldt bijvoorbeeld dat het eerste initiatief tot

76 oprichting van een coöperatie voortkomt uit een lokale bijeenkomst op het gebied van duurzame energie. In het geval van Zevenster Zonnestroom kwam een lokale ondernemer in contact met de heer Brondijk met het idee om lokaal iets met hernieuwbare energie te gaan doen, waarmee de eerste stap naar de oprichting van een coöperatie werd gezet. Bij Reestdal Energie waren de heer Pol en de heer Boschman aanwezig bij een lokale bijeenkomst, waarna de heer Pol na de bijeenkomst contact heeft opgenomen met de heer Boschman met het idee om samen actief te worden in hun eigen dorp.

Daarnaast is er in het ontstaan van een lokale energiecoöperatie ook een type aanjager nodig; iemand die het initiatief neemt en een organisatie weet op te zetten in de vorm van een coöperatie. Bij alle onderzochte initiatieven valt een aanjager te identificeren. De heer Smit van het 1894 Energie Collectief en de heer Diepeveen van ReggeStroom zijn bijvoorbeeld beiden aanjagers geweest bij het ontstaan van hun coöperatie. Ook de heer Pol is een goed voorbeeld van een aanjager; Hij heeft het initiatief genomen om, samen met de heer Boschman, in Zuidwolde actief te worden op het gebied van energie.

Alle onderzochte initiatieven zijn opgericht door burgers, en worden tevens door burgers gerund. De burgers die actief bij deze initiatieven betrokken zijn nemen een hoge positie in op de

participatieladder van Arnstein (1969). Bij de onderzochte coöperaties is weinig te merken van de in het theoretisch kader genoemde ‘value-action gap’ en het gebrek aan de ambitie van burgers om zelf een actieve rol in te nemen: de coöperaties worden volledig gerund door actieve burgers. Enkele coöperaties gaven bovendien zelf al aan dat ze geen moeite hebben met het vinden van voldoende vrijwilligers, waardoor er in de praktijk weinig sprake lijkt te zijn van het door Rogers et al. (2008) benoemde gebrek aan bereidheid van burgers om actief te participeren.

5.1.2 Waarin zijn deze initiatieven actief?

Lokale energiecoöperaties zijn op verschillende vlakken actief. Ze leveren groene energie aan hun leden, wekken zelf of samen met hun leden hernieuwbare energie op en bieden advies op het gebied van energie. Deze drie activiteiten komen overeen de in het theoretisch kader genoemde kenmerken van Hieropgewekt voor een energiecoöperatie (Hieropgewekt, 2016c).

Vrijwel alle initiatieven starten met het leveren van groene energie aan leden (zie ook tabel 3). Het leveren van groene energie is ‘Een van de eerste dingen als coöperatie die je kunt doen, en waar je

ook iets aan overhoudt’ (de Vries, 2016). De werking hiervan staat schematisch weergegeven in

77 samenwerkingsverband aan met een (groene) energieleverancier. Burgers die lid worden van de coöperatie worden via de coöperatie klant van de energieleverancier en krijgen van hen groene energie geleverd. Over de energie die aan klanten van de coöperatie wordt geleverd ontvangen de coöperaties een klein percentage van de opbrengst, afhankelijk van de afspraken met de

energieleverancier. Ter indicatie: De bijdrage voor de Energiecoöperatie Noordseveld komt volgens mevrouw Ton neer op ongeveer een kwart cent per kWh en per m3 gas. Coöperaties kiezen voor een samenwerkingsverband met een leverancier die uitsluitend groene energie levert en geven hierbij de voorkeur aan een lokale energieleverancier.

Figuur 23: Lokale energiecoöperatie als doorverkoper van groene energie. (Bron: Eigen auteur)

Enkele coöperaties wekken ook zelf stroom op, al dan niet doormiddel van participatie van leden van de coöperatie. De coöperaties leveren deze opgewekte stroom echter niet zelf aan hun leden. De heer de Vries gaf aan dat het verkopen van groene energie aan burgers aan veel wetten en regels onderhevig is en mede daardoor financieel niet aantrekkelijk is voor coöperaties. Hierdoor verkopen coöperaties hun opgewekte stroom aan een energieleverancier, die deze stroom vervolgens weer doorverkoopt aan zijn klanten.

De coöperatie Deventer Energie heeft een aandeel in twee windmolens op het bedrijventerrein Kloosterlanden in Deventer en ReggeStroom wekt zelf groene energie op via twee generatoren in een ouderwetse windmolen. Daarnaast hebben meerdere coöperaties postcoderoosprojecten opgezet. Bij een postcoderoosproject worden meerdere zonnepanelen geplaatst op een bepaalde locatie, bijvoorbeeld op het dak van een loods of van een bedrijf. Hier kunnen burgers en bedrijven uit nabijgelegen postcodes aan deelnemen en zonnepanelen aanschaffen. De stroom die door de zonnepanelen wordt opgewekt wordt door de coöperatie verkocht aan een energieleverancier, die deze stroom vervolgens zowel aan klanten van de coöperatie als aan eigen klanten van de

78 energieleverancier levert. Het geld van de verkochte stroom vormt de opbrengst voor de coöperatie. De werking van een postcoderoosproject is schematisch uitgewerkt in figuur 24.

Deelnemen aan een postcoderoos is voor deelnemende burgers en bedrijven aantrekkelijk omdat ze door deelname in aanmerking komen voor korting op hun energiebelasting, dankzij een

subsidieregeling van de overheid. Deze subsidieregeling is een goed voorbeeld van een faciliterende overheid, door het lokaal opwekken van hernieuwbare energie te stimuleren en te vergemakkelijken. Hierdoor werd het opzetten van postcoderoosprojecten rendabel voor coöperaties: ‘Die

postcoderoosregeling is aanmerkelijk verbeterd door de regering, in januari (2016). En ja, dat is nu financieel wel haalbaar waar dat in het verleden volgens onze berekening niet rendabel was’

(Boschman & ten Wolde, 2016)

Figuur 24: Actoren en onderlinge relaties bij een postcoderoosproject. (Bron: Eigen auteur)

Lokale energiecoöperaties zijn vaak ook actief in het bieden van advies (zie ook tabel 3). De adviestak is vrij breed en kan variëren van het aanbieden van energiebesparende maatregelen en het

beantwoorden van vragen rondom hernieuwbare energie tot het beheren van een gemeentelijk energieloket. Veel coöperaties bieden energieadvies aan particulieren en bedrijven. Zo bieden Reestdal Energie en de Energiecoöperatie Noordseveld energiescans aan hun leden aan, waarmee besparingsmogelijkheden op het gebied van energie helder in beeld kunnen worden gebracht. De coöperaties Deventer Energie, ReggeStroom en de Energiecoöperatie Noordseveld hebben allen het energieloket overgenomen van de gemeente. Bij het energieloket kunnen mensen terecht met allerlei vragen op het gebied van energie. Door het overnemen van het energieloket van de gemeente verdienen de coöperaties wat extra geld en krijgen ze meer naamsbekendheid.

5.1.3 Hoe financieren deze initiatieven hun projecten?

De ambitie van veel coöperaties is om op lokale schaal een bijdrage te leveren aan de

79 proberen de coöperaties deze ambities na te streven. Aan het opstarten en het runnen van een coöperatie zitten echter meerdere kosten verbonden. Daarnaast moeten projecten vaak ook worden gefinancierd door de coöperaties zelf.

Bij de oprichting van een coöperatie zijn enkele investeringen nodig, bijvoorbeeld in het maken van een eigen website of het plaatsen van advertenties om de naamsbekendheid van de coöperatie te vergroten. Enkele coöperaties, waaronder Zevenster Zonnestroom en ReggeStroom, hebben bij hun oprichting dankzij een opstartsubsidie de eerste kosten kunnen dekken. Bij Reestdal Energie hebben de oprichters van de coöperatie via het investeren van privégeld ervoor weten te zorgen dat de coöperatie de eerste kosten (o.a. voor een eigen website) kon dekken en een goede start kon maken. De energiecoöperaties hebben geen winstoogmerk. Dat houdt in dat het geld wat binnenkomt direct weer wordt geïnvesteerd in nieuwe duurzame projecten. De leden van de coöperatie kunnen

bepalen waar de winst van de coöperatie in wordt geïnvesteerd. Daarnaast worden veel projecten waarin leden of burgers participeren, zoals de postcoderoosprojecten, gefinancierd door de participerende leden zelf. Op een postcoderoosproject, waarbij leden financieel participeren, zit weinig risico voor een coöperatie: ‘In theorie zou het niet kunnen dat hier verlies op zit’ (Brondijk, 2016).

Daarentegen kan het voor coöperaties moeilijk zijn om financieel rond te komen, wat eveneens wordt benoemd door Walker et al. (2010). Dit geldt bijvoorbeeld voor ReggeStroom: ‘het is gewoon

elke maand knokken om voldoende omzet te halen’ (Diepeveen, 2016). Dat terwijl ReggeStroom

volgens de heer Diepeveen een van de grootste coöperaties in Nederland is qua omzet en levering van energie. ReggeStroom heeft echter hoge vaste lasten, aangezien ze meerdere betaalde krachten en een eigen kantoorruimte in Nijverdal hebben. Daarnaast heeft ReggeStroom veel eigen vermogen geïnvesteerd in het windpark ’t Lochter, waarvan het nog onzeker is of het windpark er uiteindelijk komt.

Vanuit financieel oogpunt zijn subsidies belangrijk voor coöperaties. Enkele coöperaties hebben subsidies nodig gehad om een goede start te kunnen maken. Subsidies kunnen ook noodzakelijk zijn om enkele projecten te kunnen realiseren. De Energiecoöperatie Noordseveld is bijvoorbeeld

afhankelijk van subsidie om een zonnepark van de grond te kunnen krijgen; ‘we hebben daar subsidie

voor nodig om dat betaalbaar te houden.’ (Ton, 2016). Deze subsidies worden vaak verstrekt door de

lokale gemeente of door de provincie. Echter is het volgens de heer Bakker belangrijk dat coöperaties in hun voortbestaan niet afhankelijk zijn van subsidies en dat ze op, zeker op de lange termijn, zichzelf moeten kunnen redden: ‘Ik vind wel dat dit soort initiatieven zichzelf in principe moeten

80

kunnen redden. Ik bedoel, laat ik zeggen, zo'n energieproject moet in ieder geval niet afhankelijk zijn van subsidie. Zeker niet van structurele subsidie denk ik’ (Bakker, 2016).

5.1.4 Wat zijn de barrières van deze coöperaties?

Op basis van de uit de interviews en de analyse van de case study afkomstige barrières en op basis van literatuur zijn er drie barrières uitgewerkt, die bij alle coöperaties in bepaalde mate een belangrijke rol (kunnen) spelen.

 Veel moeite met klanten werven

Het is voor coöperaties moeilijk om klanten te werven, aan wie ze groene stroom en gas kunnen leveren. Er is volgens de heer Diepeveen sprake van een overstapbarrière; volgens hem zijn veel mensen angstig om over te stappen, zeker naar een lokale coöperatie; ‘Mensen

zijn altijd bang dat het fout gaat: dan heb ik straks geen stroom meer. Of geen gas. Dat is op niets gebaseerd, want die ervaring heeft niemand’ (Diepeveen, 2016). Het imago van de

coöperatie speelt hierbij ook een rol: ‘ik denk dat mensen ons toch als iets te onschuldig

blijven zien’ (Diepeveen, 2016). Ook volgens mevrouw Ton maakt het imago van een lokale

coöperatie het moeilijk om klanten te werven: ‘Ze wantrouwen ons, omdat wij vrijwilligers

zijn, krijg ik weleens de indruk’ (Ton, 2016). Daarnaast ondervinden coöperaties veel

concurrentie van de traditionele energiebedrijven: ‘Juist de laatste jaren sinds die

coöperaties zijn begonnen zijn die verschrikkelijk aan het reclame maken gegaan’ (Ton,

2016). Via reclames en het aanbieden van kortingen of welkomstcadeaus voor nieuwe klanten hebben lokale coöperaties het moeilijk om nieuwe klanten te werven. Al deze factoren maken het voor coöperaties lastig om klanten te werven.

 Oprichten van een coöperatie is moeilijk

Het oprichten van een coöperatie is vaak lastig en onduidelijk; mensen weten in het begin vaak niet precies wat een coöperatie inhoudt en wat je als coöperatie kunt doen: ‘het

oprichten van een coöperatie is heel lastig, sowieso. Want mensen hebben een heel verschillend beeld bij wat een coöperatie is, maar de ene coöperatie is de andere niet’

(Diepeveen, 2016). Hieruit blijkt ook het door de Boer & Zuidema (2015) benoemde experimentele karakter van lokale energie: Geen enkele coöperatie is hetzelfde, wat zorgt voor onduidelijkheid over wat een coöperatie inhoudt en wat je als coöperatie kunt gaan doen. De Energiecoöperatie Noordseveld ervoer ook moeilijkheden tijdens hun oprichting:

‘Dus wij zijn allebei in de werkgroep gegaan met nog een paar andere mensen. En we hebben gebrainstormd van ja, hoe pak je dat aan? Wat moeten we doen? We hadden geen flauw idee.’ (Ton, 2016). De Energiecoöperatie Noordseveld heeft veel profijt gehad van het

81 consulteren van een oprichter van een andere energiecoöperatie, die hen als advies gaf om ‘gewoon’ te beginnen. Ook Reestdal Energie is ‘gewoon’ begonnen: ‘Maar we wisten dus

amper waar we aan begonnen, maar goed, dat kwam later wel.’ (Boschman & ten Wolde,

2016). Beide coöperaties hebben veel profijt gehad van het consulteren van andere coöperaties en hebben bijvoorbeeld statuten van andere coöperaties kunnen overnemen.

Een andere factor die de oprichting van een coöperatie bemoeilijkt, is dat er verschillende investeringen nodig zijn bij het oprichten van een coöperatie, onder meer in een eigen website. Veel coöperaties hebben via een opstartsubsidie de eerste kosten kunnen dekken, of hebben zelf geïnvesteerd in de coöperatie.

 Beperkte financiën

De financiële mogelijkheden van lokale energiecoöperaties zijn vaak beperkt, wat ook wordt benoemd door Walker et al. (2010). De coöperaties die onder het ‘ideaaltype’ van Walker & Devine-Wright vallen (Zie figuur 22) zijn relatief kleinschalig en hebben daardoor weinig inkomsten. De vaste kosten zijn vaak erg laag, waardoor ze wel wat inkomsten over houden. De wat grotere coöperaties hebben, ondanks hogere inkomsten, echter ook hogere kosten. Dit komt omdat hun bedrijfsmatige aanpak meer vaste kosten met zich meebrengt (betaalde krachten, kantoorhuur, et cetera). Netto houden zij dus ook weinig geld over en is het voor hen ‘elke maand knokken om voldoende omzet te halen’ (Diepeveen, 2016). Daarnaast hadden meerdere coöperaties subsidies nodig om hun coöperatie succesvol op te richten of om bepaalde projecten uit te kunnen voeren.