• No results found

Een historische schets van het onderzoek

In document Verkenning: Samenspel in samenhang (pagina 48-51)

Wie naar de spreiding van onderzoek op het gebied van communicatie, media en informatie in het Nederlandse onderzoekslandschap kijkt, zal niet alleen consta- teren dat de relatief korte ontwikkeling van de afzonderlijke vakgebieden in ver- schillend tempo is verlopen, maar zal ook moeten vaststellen dat die afzonderlijke vakgebieden sterk verspreid zijn over de verschillende disciplines en domeinen.37

In de hiernavolgende schets wordt het onderzoek naar communicatie, media en informatie afzonderlijk getypeerd; het onderzoek dat gelieerd is aan informatica 37 Zoals reeds aangegeven in hoofdstuk 2 bij de behandeling van onderwijs, kent ook

het onderzoek naar communicatie, media en informatie in het buitenland (Duitsland, Frankrijk, de Verenigde Staten) een langere traditie dan in Nederland.

en informatiekunde valt hier om eerder gemelde praktische reden buiten.38 Het

meest kenmerkend voor de historische verankering van cmi-onderzoek in scho- len en instituten is de sterke verbondenheid van cmi-onderzoek met de geestes- wetenschappelijke cq. sociaalwetenschappelijke tradities. Weliswaar stimuleert deze traditie interdisciplinair onderzoek, maar doet dat voornamelijk binnen het respectievelijke domein; bevruchting tussen de domeinen wordt om diverse insti- tutionele redenen bemoeilijkt dan wel ontmoedigd.

De bestudering van communicatie kent in Nederland een langere traditie dan de bestudering van media en informatie. Het onderzoek in communicatiewe- tenschap (voorheen massacommunicatie) is stevig geworteld in de tradities van de gedrags- en maatschappijwetenschappen. De dragende disciplines van deze studies zijn sociologie, politicologie, psychologie en in mindere mate pedagogie en antropologie. Traditioneel richt de communicatiewetenschap zich vooral op de zogenaamde publieke massamedia, zoals de gedrukte krant, radio en televisie, waaraan in de laatste tien jaar nieuwe media, zoals het internet, zijn toegevoegd. Naast objecten, zoals kranten, vormen ook processen, bijvoorbeeld die van jour- nalistieke nieuwsgaring en -presentatie (framing), een belangrijk onderzoeksge- bied. In de loop van vijftig jaar heeft de communicatiewetenschap, op basis van meer algemene sociaalwetenschappelijke inzichten, een scala aan vakspecifieke theorieën en methoden ontwikkeld waarbij (combinaties van) kwantitatieve, experimentele en kwalitatieve methodologieën (surveys, statistische analyse, gedragsexperimenten, observaties, interviews, focusgroepen, kwalitatieve dis- cours analyse, etc.) een rol spelen. De ‘de-massificatie’ van de media gedurende het laatste decennium heeft ertoe geleid dat communicatiewetenschap zich ook is gaan richten op ‘niet-publieke’ communicatie, zoals professionele communi- catie, bijvoorbeeld in de gezondheidssector. Evenzo heeft een uitbreiding plaats- gevonden van algemene naar speciale publieksgroepen; naast het uitvoeren van onderzoek naar ‘effecten’ en ‘invloeden’ van media op groepen recipiënten (zoals jongeren of vrouwen), is de communicatiewetenschapper steeds meer geïnteres- seerd in de sociale praktijk van het individuele mediagebruik: hoe gaan jongeren in het dagelijks leven om met media? Op welke manieren worden zij gesociali- seerd in multitasken met ict-technologie?

Het onderzoeksgebied van de taal en communicatie heeft zijn wortels in de geestes- en gedragswetenschappelijke tradities. Enerzijds komt het terrein voort 38 Logisch voortbouwend op het vorige hoofdstuk betekent dit nog niet dat dit (bèta-)

domein ook in de toekomstschets buiten beschouwing blijft; in de volgende paragraaf zal worden uitgelegd waarom het combineren van technologische perspectieven met alfa- en gammabenaderingen juist opportuun is.

uit de studie van retorica, de taalbeheersing en de toegepaste taalkunde; ander- zijds ligt de oorsprong van dit onderzoeksgebied in de cognitiewetenschap, de (organisationele) psychologie, de etnografie en de sociologie. Het object is de tekst als instrument voor primair zakelijke communicatie. De aandacht is vooral gericht op een evaluatie van verschillen in doelmatigheid en op het zoeken naar een verklaring van die verschillen. Daarin wordt steeds naar een relatie gezocht met de processen voor tekstontwerp en -verwerking. Hierbij is speciale aandacht voor sociale en culturele variabelen, maar ligt het accent op cognitieve variabelen die verband houden met taal(systematische) kennis en ontwikkeling. De metho- diek is sterk empirisch: het (veld)experiment en de corpusanalyse zijn dominant, waarbij tevens geput wordt uit andere methoden van de taal- en tekstwetenschap, de psychologie, de sociologie en de etnografie. Binnen dit domein is er een toene- mende aandacht voor de specifieke eisen die bepaalde media (televisie, internet) stellen aan het taalgebruik. Hoe maken gebruikers zich het taalgebruik eigen dat past bij verschillende media in verschillende situaties? De jongere thema’s als multimedialiteit en multimodaliteit kennen raakvlakken met de mediastudies. Daarnaast is er een onderzoekstraditie die samenwerkt met het taalvaardig- heidsonderwijs en bekend staat als speech communication; zij heeft relaties met de communicatiewetenschap. Daar waar het accent sterk ligt op het betoog, worden methodes gebruikt uit de argumentatietheorie, waarbij onderzoeksgroepen zich richten op zowel formele logica als informal logic.

In vergelijking met de onderzoekstradities van communicatie vormt de we- tenschappelijke bestudering van media een veel recenter onderzoeksterrein dat met name gesitueerd is binnen de geesteswetenschappelijke traditie, met een veel kleinere poot in de sociale wetenschappen. Hoewel filmstudies al een min of meer afgebakend terrein vormen sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw, heeft de bestudering van media als cultureel fenomeen pas in het midden van de jaren ’90 haar beslag gekregen in (inter)nationale institutionele verbanden. Mediastudies wortelen in specialisaties rond ‘waarneembare objecten’, in het bij- zonder gedrukte media, foto, film, radio en televisie. De nadruk ligt hierbij op de wordingsgeschiedenis van de media, alsmede op de institutionele dimensies en singuliere aspecten daarvan, zoals esthetiek, betekenisgeving en interpretatie. Bij mediastudies gaat het om audio-visuele-tekstuele objecten en processen in brede zin, dat wil zeggen om representatie en betekenissystemen, om intertekstualiteit en intermedialiteit, om de relatie tussen betekenis en technologie, om betekenis en interactiviteit, en om de instituties van media. De onderzoekers gebruiken zo- wel historische als hermeneutische en interpreterende paradigma’s. Daarnaast is er veel aandacht voor receptie, machtsrelaties en culturele instituties. Wat betreft hun methoden en theorievorming putten mediawetenschappers voornamelijk

uit de geesteswetenschappen (bijvoorbeeld hermeneutiek, semiotiek, narratolo- gie, geschiedenis, filosofie), maar ook uit de meer kwalitatieve benaderingen die zijn ontwikkeld binnen de sociale wetenschappen (kwalitatieve inhoudsanalyse, etnografische observatie, actor-network-theorie). Voor mediawetenschappers zijn de begrippen ‘betekenistoekenning’ en ‘culturele praktijk’ belangrijke uitgangs- punten. Juist door dit amalgaam van benaderingen en door de nadruk die niet alleen op de tekst maar ook op het medium zelf ligt, de verschillende technolo- gieën en constellaties van woord, beeld en geluid, de distributie e.d. te leggen, on- derscheiden mediastudies zich van moederdisciplines als literatuurwetenschap, theaterwetenschap en kunstgeschiedenis.

Het object informatie wordt, voorzover dit binnen de alfa- en gammadomei- nen valt, veelal bestudeerd in het verlengde van communicatie in de ‘talige’ tra- ditie. Communicatie en informatie worden beschouwd als (talige) culturele en sociale processen die bestudeerd worden in de context van hun maatschappelijk verkeer, bijvoorbeeld binnen bedrijven of tussen culturele of etnische groepen. Paradigma’s voor wetenschappelijk onderzoek komen vaak uit de praktijk van het bedrijfsleven; qua vraagstelling en gebruikte methodiek steunen zij enerzijds op de communicatiewetenschap (sociale processen, discours- en interactionele analyse) en anderzijds op de theorieën en methodologieën gangbaar in de toe- gepaste taalkunde, speech communication en taalbeheersing. Sinds de opkomst van de nieuwe media is de overlap met bèta- en gammaonderzoek steeds belang- rijker geworden; er is een sterke poot ontwikkeld in het onderzoek naar infor- matiesystemen – de wijze waarop digitale informatieprocessen bedrijfsmatige of organisatorische processen structureren – waarbij gebruik wordt gemaakt van theorieën en methoden uit de kunstmatige intelligentie en cognitiewetenschap. Een groeiende overlap van bèta- en alfaonderzoek zien we tevens in de combi- natie van informatiewetenschap met archief- en documentatiewetenschap. De ontwikkeling van gedigitaliseerde systemen voor het opslaan, ordenen, zoeken en vinden van informatie is zowel gebaseerd op de wetenschappelijke traditie van de archiefwetenschap als op de veel recentere inzichten uit de (sociale) informatica en cognitiewetenschappen.

3.3 De huidige inbedding en institutionalisering van het

In document Verkenning: Samenspel in samenhang (pagina 48-51)