• No results found

51Het Nederlandse strafrechtsysteem – een beschrijving op hoofdlijnen

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2004 (pagina 51-55)

Evenals in het volwassenenstrafrecht kunnen rechters bij minderjari-gen hoofdstraffen combineren. De volminderjari-gende combinaties van straffen, maat regelen en bijkomende straffen zijn voor jeugdigen mogelijk: – geldboete en (deels) voorwaardelijke jeugddetentie;

– geldboete en voorwaardelijke PIJ; – geldboete en taakstraf;

– taakstraf en (voorwaardelijke) jeugddetentie, waarvan het voorwaarde-lijk deel niet groter is dan drie maanden;

– jeugddetentie en (voorwaardelijke) PIJ.

Thans is in voorbereiding een wetsvoorstel gedragsbeïnvloeding

jeugdigen met als doel het verruimen van de mogelijkheden van gedrags-beïnvloeding van jeugdigen die één of meer strafbare feiten hebben gepleegd. Zo wordt onder meer voorgesteld alle combinaties van straffen mogelijk te maken en een nieuwe gedragsbeïnvloedende maatregel in het Wetboek van Strafrecht te introduceren.

De jeugddetentie, de geldboete en de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kunnen ook door de rechter geheel of gedeeltelijk voorwaar-delijk worden opgelegd. Met ingang van 1 juni kan ook de taakstraf voorwaardelijk worden opgelegd.43 Bij een voorwaardelijke straf stelt de rechter een proeftijd vast van ten hoogste twee jaren. Naast de algemene voorwaarde dat de jeugdige zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, kan de rechter ook een bijzondere voorwaarde opleggen die betrekking heeft op het gedrag.

Nachtdetentie is een vorm van voorlopige hechtenis waarbij de jongere overdag – al dan niet begeleid – naar school of werk gaat en ’s avonds, ’s nachts en in het weekeinde in een gesloten jeugdinrichting verblijft. Sinds het najaar van 2003 is nachtdetentie landelijk mogelijk geworden. Binnenkort zal een aanvang worden gemaakt met een procesevalua-tie. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen eventueel aanpassingen worden gedaan.

– Jaarlijks wordt een kwart van de burgers slachtoffer van veelvoorko-mende criminaliteit.

– In de periode 1995-2004 is het percentage slachtoffers onder burgers weinig veranderd.

– Wel is de laatste jaren onder burgers het percentage dat slachtoffer werd van bedreiging en vernielingen gestegen, maar dat van vermogens-delicten is gedaald.

– In 2004 had 12% van de bevolking te maken met diefstal, zoals inbraak, fietsdiefstal en zakkenrollerij. Ruim 11% van de bevolking was slacht-offer van beschadigingen aan de auto en andere vernielingen. Iets meer dan 5% werd slachtoffer van een geweldsdelict.

– Van de afzonderlijke delicten veroorzaakt autovandalisme de meeste slachtoffers.

– Jongeren en stedelingen hebben een grotere kans slachtoffer te worden dan ouderen en plattelandsbewoners.

– De helft van de delicten vindt plaats in de eigen buurt of wijk van de slachtoffers.

– Het Waarborgfonds Motorverkeer keerde in 2004 in totaal € 77,8 miljoen aan schadevergoeding uit. Door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is in 2003 in totaal € 9,2 miljoen uitgekeerd.

– Nederlandse bedrijven zijn in 2004 minder vaak slachtoffer geworden van criminaliteit.

– De bedrijven kregen in 2004 naar schatting 2,7 miljoen keer te maken met criminaliteit. De schade die hiermee is gemoeid bedraagt ongeveer € 700 miljoen.

– In de bouw en in de financiële en zakelijke dienstverlening werd een derde van de bedrijven minstens één keer getroffen door criminaliteit. In de detailhandel, de horeca en de sector vervoer en communicatie werd 40 tot 50% getroffen.

– Het overgrote deel van burgers en bedrijven neemt preventieve maat regelen tegen inbraak en diefstal.

– Vrouwen, jongeren en ouderen hebben meer last van onveiligheidsge-voelens dan mannen en personen tussen 35 en 65 jaar.

– In 2003 heeft Slachtofferhulp Nederland in een record aantal zaken hulp verleend aan slachtoffers van een misdrijf of een verkeersongeval. In totaal gaat het om ruim 84.000 zaken.

In dit hoofdstuk komt het slachtoffer aan bod. Het gaat daarbij niet alleen om de aard en de omvang van slachtofferschap van personen en van bedrijven en instellingen, en de ontwikkeling daarin, maar ook om materiële en immateriële gevolgen voor slachtoffers. Verder wordt aandacht besteed aan onveiligheidsgevoelens en aan acties die de bevol-king onderneemt ter voorkoming van of als gevolg van criminaliteit.

3 Slachtoffers van criminaliteit

A.Th.J. Eggen

54 Criminaliteit en rechtshandhaving 2004

Hierbij gaat het bijvoorbeeld om preventiemaatregelen van bevolking en bedrijfsleven en om het beroep op slachtofferhulp.

Hoe vaak burgers, bedrijven en instellingen slachtoffer worden van veelvoorkomende criminaliteit1 kan worden geschat via enquêtes. Zulke enquêtes verschaffen tevens inzicht in de mate waarin hiervan al dan niet aangifte wordt gedaan. Lang niet alle criminaliteit komt immers ter kennis van de politie (zie hoofdstuk 4). Daarmee vormen (slachtoffer)enquêtes, naast de geregistreerde gegevens, een belangrijke en onafhankelijke bron over aard en omvang van de (veelvoorkomende) criminaliteit.

In Nederland worden drie afzonderlijke slachtofferenquêtes regelmatig uitgevoerd: de in het Permanent Onderzoek Leefsituatie (POLS) opgeno-men doorlopende slachtofferenquête van het CBS, primair gericht op landelijke cijfers en trends, de jaarlijkse Politiemonitor Bevolking (PMB), uitgevoerd in opdracht van de ministeries van BZK en Justitie, speciaal voor gegevens per politieregio,2 en de International Crime Victims Survey (ICVS), die eenmaal in de drie à vier jaar wordt gehouden, en die interna-tionale vergelijking mogelijk maakt (zie bijlage 2 voor meer details). Ook geven deze enquêtes inzicht in verschillen in de frequentie waarmee bevolkingsgroepen of bedrijfstakken slachtoffer worden, in materiële en immateriële gevolgen voor de slachtoffers en in preventiemaatregelen en onveiligheidsgevoelens. Doordat iemand slachtoffer kan worden van delicten van verschillende aard of meermalen slachtoffer van eenzelfde delict, is het aantal delicten over het algemeen groter dan het aantal slachtoffers (vergelijk hoofdstuk 4).

3.1 Burgers als slachtoffer, 1980-2004

In 1973 is begonnen met het systematisch verzamelen van periodieke slachtoffergegevens door middel van enquêtes. De onderlinge vergelijk-baarheid van gegevens is om diverse redenen niet optimaal3 (zie ook bijlage 2). De hiernavolgende weergave moet daarom met enig voorbe-houd worden bezien. In grote lijnen kan vooral iets worden gezegd over de ontwikkelingen over enkele decennia.

1 Hieronder worden veelal delicten zoals inbraak, fietsdiefstal, autodiefstal, zakkenrollerij, vernielingen/ vandalisme, mishandeling en bedreiging begrepen (zie ook bijlage 2).

2 De PMB is van 1993 tot en met 2001 om de twee jaar uitgevoerd. In 2002 is een tussenmeting gehouden en vanaf 2003 wordt de PMB jaarlijks uitgevoerd.

3 Afgezien van verschillen in aantal, aard en definitie van de onderzochte delicten zijn

slachtofferpercentages van alle delicten samen alleen bekend uit de CBS-enquêtes over de jaren 1980-1992 en 1992-2004; percentages voor combinaties van afzonderlijke delicten (gewelds- en diefstaldelicten en vernielingen) zijn alleen vanaf 1992 beschikbaar.

55

In document Criminaliteit en rechtshandhaving 2004 (pagina 51-55)