• No results found

4. Beleidsbepalende factoren in de Japanse ontwikkelingssamenwerking 1995-2005

4.1.1 Het Japanse ontwikkelingsbeleid

In 2001 werd het aantal ministeries onder leiding van Koizumi teruggebracht van 23 naar 13; de nauw aan elkaar verwante ministeries werden samengevoegd. Het doel van deze hervormingen was het verbeteren van de efficiëntie van de ministeries, maar de nieuwe ministeries zijn echter zo groot dat er nieuwe administratieve problemen zijn ontstaan. Daarom zijn er nu junior ministers aangesteld, om de ministers te ondersteunen in hun werk.170 De belangrijkste actoren in de vorming van het assistentieprogramma van Japan naar aanleiding van de Aziatische crisis waren het MOF, het MOFA en de premier. De hulp werd via het JICA, het OECF en het Export-Import bank geïmplementeerd.171

4.1.1 Het Japanse ontwikkelingsbeleid

De ontwikkelingshulp van Japan kan als een verlengstuk van Japanse economische belangen gezien worden, er werden dan ook veel leningen verstrekt, maar weinig giften gegeven. De verhouding tussen hulp en leningen is ongeveer 1/4e giften en 3/4e leningen. In 1995 werd nog steeds zestig procent van de bilaterale hulp in de vorm van leningen gegeven.172 Indonesië kreeg in 2001 hulp van Japan in de vorm van leningen en in de vorm van giften. De verhouding tussen leningen en giften was 81 ten opzichte van 19 procent. Indonesië was in dit jaar het land dat de meeste hulp van Japan ontving.173 Achter deze verhouding tussen giften en leningen lag de gedachte dat Japan zelf ook voor zijn eigen opbouw had moeten zorgen. Ze wilde anderen best helpen bij dit proces, maar dan moest dit wel terugbetaald worden. Dat Japan bij zijn wederopbouw niets uit hoefde te geven aan defensie omdat de Amerikanen hier voor zorgden, wordt bij deze gedachtegang achterwege gelaten.

Er veranderde echter wel het een en ander in de Japanse ontwikkelingshulp. Na internationale kritiek van met name Westerse landen werden er wel meer eisen aan de hulpontvangende landen gesteld. Er moest bijvoorbeeld sprake zijn van politieke rechten en civiele vrijheden wilde een land in aanmerking komen voor hulp. Daarnaast werd democratie gestimuleerd in de hulpontvangende landen. In 1992 werd de ODA-wet174 aangenomen, waarin

170

McCargo, Contemporary Japan, 96-97.

171 J. Inada, „Responding to the Asian financial crisis‟, Japan in international politics. The foreing policies of an

adaptive sate (Colorado 2007) 157.

172

Hook en Zhang, „Japan‟s aid‟, 1055-1059.

173 OECD, Development co-operation review series, 214.

174 ODA staat voor Official Development Assistance en is een internationaal samenwerkingsverband op het gebied van buitenlandse hulp van welvarende landen aan de ontwikkeling van armere landen. Het is opgesteld door het Development Assistance Committe van het OECD. ODA werkt als een indicator van de internationale hulpstromen. Het doel van de ODA is het promoten van economische ontwikkeling en welvaart in ontwikkelingslanden. http://definitions.uslegal.com, Offical Development Aid (ODA), 05-04-2011, 11:30 uur.

43 stond dat er vier prioriteiten nodig waren wilde een land in aanmerking komen voor Japanse ontwikkelingshulp. Dit waren de protectie van het milieu, het stimuleren van democratie en de rechten van de mens, het inbinden van militaire uitgaven en het inbinden van de ontwikkeling van massadestructie wapens en tot slot de introductie van een marktgeoriënteerde economie.175 De ontwikkelingssamenwerking van Japan werd nu dus aan de economische, politieke en veiligheidsbelangen, zoals mensenrechten en milieubescherming, verbonden. In de praktijk veranderde er echter niet veel. Zo waren er in de periode 1993-1994 maar acht landen die geen ontwikkelingshulp meer kregen omdat ze niet aan de eisen zouden voldoen.

In 1997 gaf Japan ook nog steeds steun aan Cambodja, nadat Hun Sen de macht greep met behulp van een bloedige coup. Wereldwijd stopte de hulp naar Cambodja, maar Japan bleef hulp sturen onder vier voorwaarden. Er moest meer gekeken gaan worden naar de rechten van de mens, er moest een constitutionele monarchie blijven, Cambodja zou zich aan het vredesverdrag van Parijs uit 1991 moeten houden en er zouden vrije verkiezingen voor een nieuwe regering moeten komen. Aan geen van deze voorwaarden werd overigens voldaan, toch bleef de Japanse regering hulp sturen, wat voor veel internationale kritiek zorgde.176 Dit is een typisch voorbeeld van het Aziatische open regionalisme, wat ook als het non-interventie beginsel bekend staat. De Aziatische landen gaan wel onderling relaties aan, maar deze zullen niet dwingend van aard zijn.

De Japanse ODA-wet geeft aan dat hulp geen eenrichtingsverkeer is, maar dat het een complex proces is, dat onderhandelingen en overeenkomsten tussen de Japanse agentschappen en de ontvangende regeringen inhoudt.

4.2 Civil Society

De politieke partij de LDP was sinds 1955 aan de macht. De partij werkte nauw samen met het bedrijfsleven en de bureaucratie, wat ook wel de ijzeren driehoek genoemd werd. Veel bureaucraten werden (en worden) na hun pensioen LDP politici, wat de onderlinge band logischerwijs versterkt. Daarnaast kiezen ook veel bureaucraten na hun pensioen voor een baan in hoge management posities in de private sector, wat de band met het bedrijfsleven versterkt. De civil society mist in deze ijzeren driehoek, en heeft in Japan dan ook lang weinig te zeggen gehad.177

175 Hook en Zhang, „Japan‟s aid‟, 1056-1063.

176 Idem.

44 De snelle industrialisering leidde tot sociale veranderingen in Japan. Er ontstond een hogere levensstandaard. De eigen behoeftes van de bevolking raakten vervuld, waardoor de Japanners ook aan de anderen in de wereld konden gaan denken. Ten tweede zorgde de nauwe banden tussen de staat en de private sector voor corruptie. De publieke frustratie hierover versterkte de beweging van burgers om zich te gaan organiseren tegen de politieke en economische elite. Hierin vindt de civil society haar oorsprong.178 Sinds het eind van de jaren zestig nam de autoriteit van de staat in Japan af door de economische, politieke en culturele crisis die niet alleen in Japan, maar ook wereldwijd heerste. Door de verzwakte positie van de staat kon er een civil society ontstaan, die de autoriteit van de staat uitdaagt. NGO‟s kunnen dan een grotere rol gaan spelen in de samenleving. 179

Daarnaast heeft ook de globalisatie gezorgd voor een verzwakking van de ijzeren driehoek; de Japanse economie raakt steeds meer geïntegreerd in de wereldeconomie. NGO‟s daarentegen worden door de globalisering steeds professioneler, door de internationale contacten worden er nieuwe organisatorische en politieke vaardigheden geleerd. Bovendien leidde het einde van de Koude Oorlog tot een verzwakking van de LDP, wat er zelfs toe leidde dat de partij in de periode 1993 tot 1995 niet regeerde.180 Door deze verzwakking van de positie van de staat, ontstond er een groeiend belang van de civil society en werd er meer geluisterd naar de publieke opinie binnen Japan.

De veranderende relatie tussen de staat en de civil society, waar in hoofdstuk drie al even over gesproken werd, evenals de veranderende relatie tussen staat en NGO‟s, is juist in de ODA van Japan terug te vinden.181 NGO‟s in Japan zijn de non-profit organisaties die zich bezig houden met overzeese hulpprogramma‟s, zoals de ontwikkelingshulp en noodvoorzieningen. Ze werken op vrijwillige basis, zijn onafhankelijk, non-politiek, (wat wil zeggen dat het geen primair doel is om kandidaten in de politiek te promoten) en houden zich bezig met internationale zaken. De Non-Political Organisations (NPO‟s) in Japan doen hetzelfde, maar zijn alleen werkzaam in Japan zelf. Vandaar dat de NGO‟s en niet de NPO‟s invloed hebben op de ODA.182 Deze organisaties hebben echter in Azië een veel minder belangrijke rol dan in westerse gebieden.183 Deze rol is de afgelopen jaren echter wel gegroeid. NGO‟s zijn werkzaam in een breed scala van activiteiten, zoals in de bouwnetwerken en ze

178

Hirata, Civil society, 4.

179 Ibidem, 3.

180 J. Kingston, Japan’s quiet transformation. Social change and civil society in the twenty-first century (New York 2004) 70-71.

181 Hirata, Civil society, 3.

182 Ibidem, 31-32.