• No results found

Het corpus alienum in de Bibliotheca Vossiana: de Codices Chymici

In document Cover Page (pagina 121-133)

sIana

3

Het corpus alienum in de Bibliotheca

Vossiana: de Codices Chymici

De catalogus van de Codices Vossiani Chymici danken we aan de noeste arbeid van P.C. Boeren, verschenen in 1975.431 We kennen inmiddels dus zowel de omvang van deze verzameling handschriften binnen de Bibliotheca Vossia-na, als de inhoud en de uiterlijke kenmerken. Zoals De Meyier ook al gedaan had bij de beschrijving van de Codices Graeci en de Codices Latini, zijn de al-chemistische handschriften verdeeld naar formaat en daarna opvolgend ge-nummerd. Boeren beschrijft een totaal van 113 handschriften (44 nummers in formaat folio, 61 in quarto en 8 in octavo). In Appendix I beschrijft hij 12 verdwenen of anderszins in ongerede geraakte handschriften en in Appendix II nog een aantal van 41 gedrukte werken (weer verdeeld naar formaat, resp. 5, 11 en 18 nummers, plus 7 in een rubriekje Varia). De herkomstgegevens ge-nereren een lijst voormalige bezitters uit voornamelijk Bohemen, Moravië en Zuid Duitsland, voordat de boeken in de koninklijke bibliotheek in Stockholm terechtkwamen. Zweedse onderzoekers hebben al aan het begin van de vorige eeuw uitgebreid verslag gedaan van de wederwaardigheden van deze biblio-theken voordat ze werden buitgemaakt door de Zweedse troepen in de Der-tigjarige oorlog. Ik noem hier de namen van voor-Zweedse eigenaren die meer dan drie keer in de bezittersindex van de catalogus voorkomen: de familie Dietrichstein, Jan Zajici de Hasenburg, Jacobus Conradus Praetorius à Perlen-berg, keizer Rudolf II, de familie Vok Orsini de RosenPerlen-berg, Sebald Schwertzer, Karl Widemann en Lorentz Zatzer.432 Ik beperk mij hier tot Isaacs houding tot deze verzameling en wat hij ermee gedaan heeft of had willen doen. Vervol-gens beschrijf ik hoe deze collectie alchemistische werken na aankomst in de universiteitsbibliotheek is verwerkt.

Waarschijnlijk heeft Isaac — ronduit gezegd — vanaf het begin een hekel gehad aan deze handschriften. Het was een collectie waar de koningin niets aan had. Het waren geen kostbare Griekse of Latijnse handschriften die nog niet uitgegeven waren. Het waren handschriften met een voor die tijd in filolo-gisch opzicht verachtelijke inhoud, geschreven door lieden die dachten dat ze

431 P.C. Boeren, Codices Vossiani Chymici. Leiden, 1975. Een voordeel ten opzichte van de cata-logi van de Griekse en Latijnse handschriften, door De Meyier in het Latijn geschreven, is het feit dat deze catalogus in het Frans is geschreven.

432 Zie de verwijzingen naar het werk van Otto Walde, Christian Callmer en F.F. Blok in par. 1.2. Spolia opima. Zie ook Nicolette Mout, ‘Books from Prague. The Leiden Codices Vossiani

Chymici and Rudolf II’, in: Prag um 1600. Kunst und Kultur am Hofe Rudolfs II, vol. 3, Freren 1988,

121 He t c orpu s al Ienum In de bI bl Io tH eca vos sIana

lood in goud konden veranderen of op zoek waren naar de steen der wijzen. Hij kon en wilde er niets mee omdat hij ze gedeeltelijk niet kon lezen. Een klas-sieke filoloog las en schreef doorgaans makkelijk Latijn, Grieks, Hebreeuws en soms Arabisch, maar niet een ‘moderne’ vreemde taal, zoals Engels of Duits en zeker geen ‘Boheems’ (in dit geval Tsjechisch). Daar kwam nog bij dat die moderne talen vaak geschreven waren in een Gotisch schrift, voor iemand als Vossius veel te moeilijk of tijdrovend om te ontcijferen. Hij heeft dan ook di-verse pogingen ondernomen om de boeken te slijten — door ruil of verkoop — hetgeen hem zoals bekend nooit is gelukt. Toch is ook bij Isaac in de loop der tijd een besef ontstaan dat niet alle alchemistische boeken nutteloos waren.

De buit die de Zweedse troepen in Praag veroverd hadden kwam eind mei 1649 in Stockholm aan. Isaac Vossius en Johannes Boecler,433 die niet lang daarvoor aan de roep van de Sirene van het Noorden, zoals koningin Christina ook wel genoemd werd, gehoor hadden gegeven, hielpen bibliothecaris Johan-nes Freinshemius434 met het uitpakken van de dertig vaten die met boeken en handschriften gevuld waren. Hoe groot het aantal daarvan nou precies was, is niet uit te rekenen. Hoeveel boeken passen er in een vat? Dat de collectie uit Praag groot, aanzienlijk en kostbaar was is wel duidelijk. Freinshemius is nog maanden bezig geweest om ze enigszins netjes op de planken te ordenen. Gedrukte werken uit oorlogsbuit die dubbel of niet interessant genoeg waren voor de koninklijke bibliotheek werden doorgaans aan de universiteiten van het land gegeven. Het was de eerste keer dat Vossius alle handschriften uit het bezit van keizer Rudolf II gezien moet hebben en het moet ook direct duidelijk geweest zijn dat de codices over alchemistische onderwerpen die uit Praag waren aangekomen, niet pasten in de koninklijke bibliotheek, maar evenmin bestemd waren voor een Zweedse universiteit.435

Vanaf maart 1650 was ook Nicolaas Heinsius in dienst van de koningin ge-treden en samen met Vossius heeft hij voor mooie nieuwe collecties in haar bibliotheek gezorgd. Heinsius was de man die stad en land afreisde om bi-bliotheken op te zoeken en dan, in naam der koningin, te onderhandelen over schenking, ruil, dan wel koop van vooral handschriften voor Christina’s bi-bliotheek die Vossius tot de mooiste van Europa wilde maken. De filologen Vossius en Heinsius zochten naar handschriften van auteurs uit de klassieke oudheid, het liefst van teksten die nog nooit waren uitgegeven. Dit criterium voor de waarde van een handschrift zou in filologisch geleerde en

academi-433 Johannes Boecler, voorheen professor te Straatsburg, werd in mei 1949 benoemd tot pro-fessor aan de Universiteit van Uppsala.

434 Johannes Freinshemius, vanaf 1642 hoogleraar aan de Universiteit van Uppsala en vanaf 1647 bibliothecaris en hof-historiograaf in Stockholm. Zie Blok (1999), pp. 255–262.

435 Ibid., pp. 275–276. De toestroom van boeken uit verschillende delen van Europa was al in 1647 begonnen. Niet alleen oorlogsbuit uit Midden-Europa, maar ook uit Parijs, omdat de koningin in 1648 de bibliotheek van Hugo de Groot van zijn weduwe Maria van Reigersberch had gekocht. Hierover later, evenals over de andere handschriften uit het bezit van Rudolf II, waaronder de beroemde Codex Argenteus.

122 He t c orpu s al Ienum In de bI bl Io tH eca vos sIana

sche kring nog lang gelden, minstens tot de helft van de achttiende eeuw. Als er overeenstemming was bereikt tussen de beide partijen, zorgde de konin-gin zelf voor de afwikkeling van de zaak. De eerste gelegenheid die Vossius en Heinsius zagen om tot een gunstige ruil van de Codices Chymici tegen klassieke handschriften te komen, leek in Gottorp te liggen. Adam Olearius, medicus, alchemist en bibliothecaris van Frederik III, hertog van Sleeswijk-Holstein, was wel genegen om met de hertog een ruil te bespreken.436 In het antwoord van Vossius op een brief van Heinsius, waarin de laatste meldt hoe een ruil tot stand zou kunnen komen, wordt duidelijk hoe Vossius vanaf zijn eerste ken-nismaking over de Codices Chymici dacht:

If this exchange with Olearius … goes ahead, then if you ask me you are much better at alchemy than he, even if he is an alchemist by professi-on: you will be making gold from something that is utterly worthless, but he will be using gold to make lead or something of little, or rather, no, value. For some of the codices in that library really are golden, though no-one will notice this unless they have an understanding of it. But without doubt the other manuscripts which you promise in exchange will appear both to him and to the duke of Holstein much more golden, as they not only promise gold, but are also bound in gold; futhermore, they have goldened clasps and even illustrations in gold.437 In een ongedateerde, maar waarschijnlijk kort daarvoor geschreven brief die onder andere over hetzelfde onderwerp gaat, wordt duidelijk dat Vossius toen nauwelijks gewend was om catalogi te maken of zich in ieder geval te goed voelde voor dergelijke werkzaamheden:438

436 F.F. Blok, Nicolaas Heinsius in dienst van Christina van Zweden. Delft, 1949, pp. 78 e.v. Het handschrift met de catalogus heeft Vossius altijd bewaard en heeft nu sign. UBL VLQ 135. 437 Geciteerd naar de Engelse vertaling van Blok (1974), p. 8, van de brief van Isaac Vossius (Stockholm) aan Nicolaas Heinsius (Leiden), 4 mei 1650, Sylloge epistolarum, vol. 3, no. 29, pp. 586–587. De bibliothecaris van de hertog was wel veelzijdiger dan de alchemist waarvoor Vos-sius hem hield. Zie D. Lohmeier, ‘Adam Olearius’, in: H. Spielmann und J. Drees (Hrsg.), Gottorf

im Glanz des Barock: Kunst und Kultur am Schleswiger Hof 1544–1713: Kataloge der Ausstellung zum 50-jährigen Bestehen des Schleswig-Holsteinischen Landesmuseums auf Schloß Gottorf und zum 400. Geburtstag Herzog Friedrichs III. Schleswig 1997. Vol. I: Die Herzöge und ihre

Samm-lungen, pp. 349–353.

438 Als bibliothecaris van het Athenaeum Illustre in Amsterdam heeft hij zich ook niet ver-dienstelijk gemaakt door een catalogus te produceren. Hoewel er een uniek gedrukt exemplaar van een catalogus van het bezit van de Athenaeumbibliotheek uit 1648 bestaat, is het zeer de vraag of Isaac Vossius daar iets mee te maken heeft gehad. De verdenking ligt eerder bij zijn vader. Gerardus Joannes Vossius zou eerder geneigd zijn om de naam van de familie ten opzichte van het Athenaeum te willen hooghouden. Drie van zijn zonen werden immers tot bibliothecaris van de Amsterdamse bibliotheek benoemd (Dionysius, 26 augustus-25 oktober 1633; Matthaeus, 1633–1646; Isaac, 1646–1648) en werden daarvoor met driehonderd gulden per jaar goed betaald. Isaac zou later wel degelijk het nut van goede catalogi inzien, vooral als die konden dienen om boeken voor een goede prijs te kunnen verkopen. Toch liet hij waarschijnlijk

123 He t c orpu s al Ienum In de bI bl Io tH eca vos sIana

Wat heb ik toch gedaan, dat je mij tot deze dwangarbeid veroordeeld hebt? Het is je niet onbekend dat het aantal van zulke boeken ontelbaar groot is, waarvan alleen al de index een groot boek zou vormen. Daar-bij moet je ook bedenken dat ze in het Duits of in het Boheems [dat wil zeggen Tsjechisch] geschreven zijn, een schrift dat ik niet ken. Maar het voornaamste waarop ik je attent zou willen maken, is dit: ik ben geen Duitser! Voor dergelijke karweitjes ben ik ten enenmale ongeschikt; ik mis immers al die bijzondere kwaliteiten die vereist worden voor de pinakografie [het maken van catalogi].439

Als verzamelaar had Vossius een goede neus, want hij wist heel goed waar de beste handschriften te vinden waren, maar hij beschikte niet over de benodig-de acribie, nauwgezetheid en waarschijnlijk vooral niet over genoeg geduld voor het maken en schrijven van catalogi. Hoewel Vossius hier schromelijk overdrijft, en ook al was het ironisch bedoeld, toch was het maken van een ca-talogus van deze lastige boeken geen sinecure. Dat bewijst wel het lijvige werk dat pas na ruim drie eeuwen door Boeren werd afgeleverd. Maar de eisen die aan een catalogus werden gesteld, waren in de zeventiende eeuw aanzienlijk anders dan tegenwoordig. Als hij de Codices Chymici wilde ruilen of verkopen had hij toch op z’n minst een lijst met korte titels nodig en zelfs die kon en wilde Isaac niet zelf leveren.440 Op het moment dat Heinsius een lijst nodig had voor zijn onderhandelingen met de hertog van Holstein waren de boeken en handschriften in de koninklijke bibliotheek in Stockholm nog niet geca-talogiseerd en de ruil ging dan ook niet door. Wel zou koningin Christina in december 1652 acht à tien van deze codices geschonken hebben aan de hertog van Sleeswijk-Holstein.441

een ander het voorbereidende werk doen om dan later de titels te redigeren met de benodigde details.

439 Geciteerd naar de Nederlandse vertaling in Blok (1999), p. 297 met noot 44, van de brief van Isaac Vossius (Stockholm) aan Nicolaas Heinsius (geadresseerd Rome, maar Leiden?), [1650], Sylloge epistolarum, vol. 3, no. 28, pp. 585–586.

440 Hij had daar later altijd zo zijn personeel voor. De catalogus van de handschriften van de koninklijke bibliotheek in Stockholm werd in 1650–1651 onder leiding van Isaac Vossius gekal-ligrafeerd door een assistent. De catalogus is in facsimile uitgegeven door Christian Callmer:

Catalogus codicum manu scriptorum Bibliothecae Regiae Holmiensis c. annum MDCL ductu et auspicio Isaac Vossii conscriptus, Stockholm 1971. Volgens Callmer, p. XIII, zou Olaus Andreae

Lidman (1624–1694), overigens een Zweed en geen Duitser, de assistent geweest zijn. 441 Volgens Pierre Bourdelot, de toenmalige lijfarts van de koningin, in een brief aan Claude Saumaise, geciteerd in Blok (1999), p. 297 n. 45. Callmer publiceerde achter de facsimile-uit-gave van de catalogus van de koninklijke bibliotheek uit 1650 een zgn. Conspectus codicum et

bibliothecarum, ubi codices nunc adservantur, waarin hij getracht heeft de huidige verblijfplaats

van ca. 400 handschriften op te sporen. Handschriften die aan de hertog geschonken zou-den zijn zou men nu in de Koninklijke Bibliotheek van Kopenhagen moeten kunnen vinzou-den, waarnaartoe de Gottorpse bibliotheek in 1732 is verhuisd. De vindplaats KB Kopenhagen komt echter niet voor in de Conspectus. Voor de geschiedenis van de bibliotheek van de hertog, zie D. Lohmeier, ‘Die Gottorfer Bibliothek’, in: H. Spielmann und J. Drees (Hrsg.), Gottorf im

124 He t c orpu s al Ienum In de bI bl Io tH eca vos sIana

Het corpus Codices Chymici zoals wij het nu kennen bestond dus nog niet in 1650. Pas na de abdicatie van Christina op 6 juni 1654 en nadat haar boeken-verzamelingen verscheept waren naar Antwerpen en Amsterdam heeft Vos-sius de gelegenheid gehad om een collectie Codices Chymici samen te stellen dat erop gaat lijken.442 Terug in Amsterdam heeft hij er een handschriftelijke catalogus van laten maken en ter verkoop aangeboden aan Duitse vorsten, apart van de boeken en handschriften die hij in Leiden op de markt bracht door middel van de veilingcatalogus van 1656 die hij liet drukken. Bij het sa-menstellen van beide catalogi kon hij van juli 1654 tot mei 1655 gebruik maken van de hulp van Johannes Georgius Graevius, die zich ook bezighield met het persklaar maken van herdrukken en nog onuitgegeven werk van Isaacs vader. Graevius woonde in die periode bij Vossius’ moeder en oom Franciscus Junius F.F. in huis in Amsterdam en was bij Isaac in dienst als amanuensis.443 De ca-talogus van de Codices Chymici, die in Kopenhagen wordt bewaard, is niet een autograaf van Graevius maar een afschrift, met aan het eind een samenvatting in het Nederlands. Vanwege dat laatste zou het niet het exemplaar zijn dat ge-bruikt is bij het aanbieden van de collectie aan een van de Duitse vorsten. Het is wel het enige exemplaar dat de stand van zaken aangeeft in die periode, nl. 1655–1656.444 Boeren maakt er terecht gebruik van in zijn concordantie met de latere catalogi uit 1690 en 1716.

Met behulp van (ongetwijfeld meerdere kopieën van) Cat. Kopenhagen wer-den de Codices Chymici gedurende vijf jaar te koop aangebower-den aan achtereen-volgens: (alweer) de hertog van Sleeswijk-Holstein, de hertog van Brunswijk, Lucas Langermann die eerst als bemiddelaar optrad,445 de keurvorst van Brandenburg446 en tenslotte zelfs aan Nicolaas Heinsius. Voor de eerste drie

50-jährigen Bestehen des Schleswig-Holsteinischen Landesmuseums auf Schloß Gottorf und zum 400. Geburtstag Herzog Friedrichs III. Schleswig 1997. Vol. I: Die Herzöge und ihre Sammlungen,

pp. 325–347.

442 Welke boeken Isaac van Christina heeft gekregen als achterstallige betaling en wanneer, zie par. 1.3.2. De veiling van 1656.

443 Blok (1999), pp. 475–477.

444 Boeren, p. X; Blok (1974), p. 12. De titel van de catalogus is door Isaac Vossius zelf in de rechterbovenhoek van de eerste pagina geschreven: Catalogus manuscriptorum Praga in

Sue-diam advectorum (KB Kopenhagen, GKS 476 fol.), vanaf hier aangeduid met Cat. Kopenhagen.

Deze catalogus bevat de alchemische handschriften die Vossius wilde verkopen en die aan het Zweedse hof al snel werden aangeduid als de ‘Praagse boeken’. De oorlogsbuit die uit Praag was aangekomen bevatte natuurlijk wel meer dan alleen maar alchemische werken.

445 Lucas Langermann (1625–1686), afkomstig uit Hamburg en behorend tot Isaac Vossius’ kring, maar een grotere vriend van Nicolaas Heinsius, die hij onder anderen assisteerde op zijn reizen door Italië. Zie Blok (1949), passim; Blok (1999), p. 280.

446 De diplomaat die namens Friedrich Wilhem, keurvorst van Brandenburg, de collectie bij Vossius thuis in Den Haag bekeek en daarna zijn opdrachtgever positief adviseerde, was Fabian Burggraf von Dohna (1617–1668), Brandenburgse Geheimrat; stadhouder van het bisdom Ermland. Zie Neue Deutsche Biographie, 4 (1959), p. 44. Vgl. Blok (1974), p. 13. Zie ook de brief van Fabian von Dohna aan Isaac Vossius, 23 augustus 1659, UBA Hs. III E 9:230. Hierin vraagt Von Dohna om de handschriften één voor één aan hem toe te zenden, waarna hij belooft ze met 2 à 3 tegelijk terug te zenden. Hij vraagt ook om de catalogus, zodat hij kan bijhouden

125 He t c orpu s al Ienum In de bI bl Io tH eca vos sIana

gegadigden was de prijs te hoog — niemand had de vraagprijs van 7500 gulden over voor deze collectie. De voorwaarden die de keurvorst stelde, waren voor Vossius niet acceptabel. Heinsius was zich zeker bewust van het belang van de handschriften, waaronder zich ook werken van Theophrastus Paracelsus be-vonden, en hij had ze wel graag willen hebben. Toch heeft hij geen financieel risico durven nemen toen Isaac hem de collectie aanbood in ruil voor boeken of land.447

Dat het hem in 1668 nog steeds niet gelukt was de Codices Chymici te ver-kopen weten we uit een brief aan zijn neef Gerardus Joannes Vossius jr. die de laatste op 5 oktober van dat jaar in Hamburg ontving. Junior wordt door zijn oom ingeseind waarover hij het in zijn ontmoeting met de koningin, die zich op dat moment ook in Hamburg bevond, zou kunnen hebben, mocht zij er-naar vragen. Hij kon Christina dan onder andere laten weten dat hij nooit ‘een gek had kunnen vinden’ die de Codices Chymici wilde kopen.

… ondertussche bij aldien der eenige gelegentheijd voorviel bij haere M. van mijne bibliotheec ofte boeken te spreken, kont haer voordrage dat ick over acht ofte tien jaeren soo te Parijs als Brussel verscheijde goede boeken heb bekomen toen behoorende haere M. bibliotheck, welke ick niet kan begrijpen hoe daer verseijlt zijn. Wat belangt de hoogduijtse Chymische boeken kont daer mede gewag van maeken, en seggen hoe dat ick bij verscheijde hoogduijtsche heere deselve hooglijck prijs en roem eve als of het ware de beste en kostelijckste boeken die in haer M. bibliotheek waren geweest, doch dat ick tot noch toe geen geck had konne vinde die mij daer eenich gelt had willen voor biede.448

Vossius had de collectie van Christina gekregen om te verkopen en ter com-pensatie voor achterstallig salaris. Als zodanig is de collectie dus uitermate ongeschikt gebleken en altijd gebleven. De collectie bleek onverkoopbaar en bleef tot aan zijn dood in zijn bezit.

Nadat Vossius zich in 1670 naar Engeland had begeven, heeft hij er vrij lang over gedaan om zich daar definitief te vestigen. Men verwacht van een geleerde verzamelaar als Vossius niet dat hij lang zonder zijn boeken en handschriften

welke handschriften hij onder zijn hoede heeft. Deze verzoeken heeft Vossius, wijs genoeg, niet ingewilligd.

447 Zie brief van N. Heinsius aan L. Langermann, 25 februari 1661, zoals geciteerd in Blok (1974), p. 13 n. 21.

448 Blok (1974), pp. 13–14; Blok (1999), pp. 465–466. De brief van I. Vossius (Den Haag) aan G.J. Vossius jr. (Hamburg), ontvangen 5 oktober 1668, wordt bewaard in de Waller Collectie van

In document Cover Page (pagina 121-133)