• No results found

5 Cluster 3: Sociale cohesie

5.2 Het begrip sociale cohesie

Zoals gezegd komt het begrip ‘sociale cohesie’ al geruime tijd in het Nederlands

taalgebied voor. De titel van de colleges van Schuyt duiden er ook op dat ‘sociale cohesie’ samenhangt met of mogelijk zelfs een product is van sociaal beleid (Schuyt, 1997). De in

5

2001 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgebrachte ‘verkenning sociale infrastructuur’ Sociaal gericht, sociaal verplicht gaat uit van dezelfde veronderstelling (BZK, 2001). In deze verkenning wordt gepleit voor het versterken van de ‘sociale infrastructuur’ door gericht beleid, om daarmee sociale uitsluiting en het afnemen van de sociale cohesie tegen te gaan. Sociale cohesie wordt vervolgens omschreven als ‘samenhang tussen individuen en groepen’, waarna wordt aangetekend dat het bevorderen van veiligheid, leefbaarheid en integratie een belangrijk voertuig is om zowel participatie als sociale cohesie te vergroten. Wat nu precies onder sociale cohesie wordt verstaan moet dus vooral worden afgeleid uit andere begrippen en uit het problematiseren van het

ontbreken van sociale cohesie, te weten het bestaan van sociale uitsluiting.

Twee jaar later wordt door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in twee publicaties een poging gedaan een definitie te geven van ‘sociale cohesie’. In abstracte zin wordt sociale cohesie daar omgeschreven als ‘de betrokkenheid van mensen onderling, bij maatschappelijke organisaties en andere sociale verbanden en bij de samenleving als geheel’ (Roes, 2002). Sociale cohesie heeft zich, zo wordt opgemerkt, ontwikkeld ‘tot een van de belangrijkste categorieën aan de hand waarvan de maatschappelijke

ontwikkelingen worden beoordeeld’ (De Hart et al., 2002). Dit oordeel is meestal negatief: de sociale cohesie is afgenomen en sinds de jaren zeventig zijn opeenvolgende kabinetten bezig geweest om door hun beleid de sociale cohesie weer te versterken. Op welke manier dat gebeurde en welk aspect van de sociale cohesie hierdoor de meeste aandacht kreeg, werd bepaald door de politieke kleur van het betreffende kabinet.

Voor een meer theoretische, wetenschappelijke benadering van ‘sociale cohesie’ verwijst het SCP naar de grondleggers van de moderne sociologie, die zich in de tweede helft van de negentiende eeuw zorgen maakten over de negatieve gevolgen van de snel

veranderende verhoudingen (o.m. als gevolg van de industrialisering) in de samenleving. Ook toen werd aandacht voor sociale cohesie dus vooral ingegeven door angst voor de teloorgang ervan. Meer recent zijn het Amerikaanse sociologen als Etzioni en Putnam die, ook al uit nostalgie over de teloorgang van een communitaristische gemeenschap

(community) of verlies van ‘sociaal kapitaal’, pleiten voor het herstel of bevorderen van sociale cohesie (Etzioni, 1993; Putnam 2000). Ook bij hen krijgt het begrip vervolgens betekenis door aan te geven welke factoren, omstandigheden of ontwikkelingen er aan bijdragen dat sociale cohesie ontstaat of sterker wordt. Zij leggen daarbij het accent op onderling hulpbetoon en betrokkenheid en, daarnaast, op de betrokkenheid bij de samenleving. Dit laatste komt dan tot uiting in politieke/bestuurlijke activiteiten,

lidmaatschap van maatschappelijke organisaties en actieve deelname aan vrijwilligerswerk op uiteenlopende terreinen. Sociale cohesie is dan niet zozeer een synoniem van

maatschappelijke inzet als wel een gevolg ervan.

Sociale cohesie lijkt dus een eigenschap, a state of being, te zijn die zich alleen laat

een collectief niveau. Als begrip verwijst het naar de deelname aan maatschappelijke instituties en naar de sociale contacten die mensen onderhouden, maar ook naar hun oriëntatie op collectieve normen en waarden. De meerduidigheid en multidimensionaliteit van het begrip betekenen dat sociale cohesie zich op verschillende schaalniveaus kan manifesteren en ook dat het in verschillende tijden en culturen een andere inhoudelijke betekenis kan krijgen. Een en ander kan met zich meebrengen dat het ontstaan van ‘sociale cohesie’ binnen het ene systeem, bijvoorbeeld op regionaal niveau, kan leiden tot het verminderen van diezelfde cohesie binnen een ander systeem, bijvoorbeeld op

nationaal niveau. Een sterkere oriëntatie op de primaire netwerken kan tot gevolg hebben dat de aandacht voor de nationale of internationale samenleving afneemt. En ‘sociale cohesie’ zal in een verstedelijkte, seculiere omgeving al snel een andere betekenis hebben dan in een confessionele gemeenschap op het platteland.

Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat het overzicht van ‘verschijningsvormen van sociale cohesie’ van het SCP inging op uiteenlopende onderwerpen als kinderopvang, onderwijs, informele zorg, vrijetijdsbesteding, integratie van allochtonen, deelname aan de arbeidsmarkt. Daarnaast werd aandacht gevraagd voor de invloed van de fysieke kwaliteit van de leefomgeving en de daardoor ervaren veiligheid van sociale cohesie in buurten of wijken (De Hart et al., 2002).

Sociale cohesie of sociale samenhang wordt namelijk, zoals ook blijkt uit de benaming van het eerste prestatieveld in de Wmo, vaak in verband gebracht met leefbaarheid van de woonomgeving. Ook deze combinatie is niet nieuw: in de ideologieën over sociale cohesie wordt er van oudsher van uitgegaan dat deze zich vooral manifesteert in de dagelijkse contacten van mensen met hun buurt- en wijkgenoten. Het is dan ook niet voor niets dat in beleidsprogramma’s als Sociale Vernieuwing, het Grote Stedenbeleid, Heel de Buurt of, meer recent, De Buurt aan Zet begonnen werd met investeringen in de fysieke

infrastructuur. De zo gewenste veranderingen in de sociale infrastructuur (en dus sociale cohesie) zouden, zo was de redenering, nooit tot stand kunnen worden gebracht als de directe woonomgeving van de betrokkenen niet was verbeterd. Ook de introductie van een nieuwe ministersportefeuille Wonen, Wijken en Integratie wijst erop dat integratie in de samenleving (immers een van de aspecten van sociale cohesie) in direct verband gebracht wordt met de kwaliteit van de woonomgeving.26.

Dat sociale cohesie mogelijk wel samenhangt, maar niet samenvalt met leefbaarheid blijkt uit de Voortgangsrapportage Wmo-pilots of proeftuinen uit november 2006 (Kuperus et al, 2006). Uit een overzicht van de pilots op het eerste prestatieveld (sociale samenhang en leefbaarheid) blijkt al dat de deelnemende gemeenten verschillende accenten hebben gelegd bij de invulling van de pilots. In een aantal pilots werd (ook) aandacht gegeven aan

26 Uit de evaluaties van de hiervoor genoemde beleidsprogramma’s blijkt overigens dat de relatie tussen een betere woonomgeving en een grotere sociale cohesie ter plaatse niet eenduidig is.

de fysieke inrichting van wijken of buurten in de deelnemende gemeenten, terwijl in andere pilots de belangstelling vrijwel alleen uitging naar verbetering van de onderlinge contacten, uitbreiding van het hulpbetoon en/of vergroting van de

betrokkenheid/burgerparticipatie.

De conclusie luidde, dat alle pilots, ongeacht het prestatieveld waarop ze betrekking

hadden, daarnaast hadden bijgedragen aan een grotere sociale cohesie. In de woorden van de rapporteurs: ‘De rode draad in alle prestatievelden en in alle pilots is overduidelijk de civil society (…) De zorgzame samenleving wordt steeds minder een mythe en steeds meer de werkelijkheid.’27

Deze conclusie onderstreept nog eens dat aan het begrip sociale cohesie, net als aan de aanverwante begrippen als sociale samenhang, civil society, sociale integratie, sociale kwaliteit, meerdere betekenissen worden toegekend en dat het accent dat in de

begripsvorming wordt gelegd sterk afhangt van de gebruiker of de context. De keuze voor het ene of het andere accent bergt het risico in zich dat daardoor andere mogelijke

invullingen over het hoofd gezien worden. Daarmee dreigen dan ook mogelijk relevante ontwikkelingen uit het blikveld te verdwijnen.

Ook het concept leefbaarheid kent echter meerdere betekenissen; een resultaat van de discussie die ook rond dit begrip al jaren voortgaat. Werd met leefbaarheid eerst en vooral gedoeld op de fysieke kwaliteit van de woning en de woonomgeving, gaandeweg werden ook aspecten als veiligheid en burenhulp aan het concept toegevoegd. Daarmee wordt, hoewel niet expliciet, de geografische reikwijdte van ‘leefbaarheid’ wel ingeperkt: tot het niveau van een buurt dan wel de directe woonomgeving.28. En net als bij sociale cohesie wordt de betekenisgeving sterk bepaald door de gebruiker(s) van de term. Zo kan een buurt leefbaar worden genoemd als er geen zwerfvuil of kapotte stoeptegels en

lantaarnpalen worden aangetroffen, maar komt het ook voor dat een buurt pas leefbaar heet te zijn als mensen met beperkingen kunnen rekenen op ondersteuning door hun buren.

27 Er is hier overigens wel sprake van een veelvoorkomende spraakverwarring. Het begrip ‘civil society’ wordt in toenemende mate gebruikt als synoniem van ‘maatschappelijk middenveld’, de organisaties van burgers die bijdragen aan de ontwikkeling en instandhouding van een samenleving. De burger is niet alleen werker, consument en stemmer maar ook de organisator van het maatschappelijk leven. Deze organisatie door burgers zelf betekent echter niet automatisch dat hierdoor ook de onderlinge hulpbereidheid toeneemt. Een ‘civil society’ is daarmee niet het equivalent van een ‘zorgzame samenleving’.

28 Zoals hiervoor al is opgemerkt, kan versterking van de saamhorigheid of sociale cohesie binnen een groep van een beperkte omvang of, zoals in dit geval, in een afgebakend gebied, de binding met en de

betrokkenheid bij de wijdere omgeving verzwakken. Aandacht voor leefbaarheid in de eigen buurt zou dus tot de vijand van de betrokkenheid bij de stad, het land of nog grotere gemeenschappen kunnen worden.

5.3 Toepassen van de redeneerketen