• No results found

Introductie interview

Henk Doorenspleet is lid van de A (Apeldoornse Energie Coöperatie) en is daar betrokken bij de windvisie van de gemeente Apeldoorn. Dit loopt samen met een project van TNO waar hij namens Rabobank in zit, namelijk ‘Samenwerkende topsectoren energie en maatschappij’. In het project ‘de energietransitie van onderaf: burgerinitiatieven op het gebied van lokale duurzame energievoorziening’ wordt gekeken naar de handelingsperspectieven van burgerinitiatieven. Henk Doorenspleet is energie coöperant sinds 1986 (Noordenwind). De toenmalige subsidieregeling leidde tot oprichting van Verenigingen voor Coöperatief Windmolen Bezit (VCWB), waarbij de helft van het investeringsgeld voor een windmolen werd gesubsidieerd, de rest van het geld kwam vanuit leningen van de leden.

Actoren

Rabobank is een bank die actief is in alle economische sectoren, zo ook de energiesector. “Energiecoöperaties hebben in veel gevallen nog

niet het stadium van zakelijke klant van ons bereikt. Daar komt de andere kant van de Rabobank in beeld, namelijk onze support aan maatschappelijke initiatieven die van onderaf komen. Wij komen natuurlijk zelf ook van onderaf.” Als Henk Doorenspleet in zijn rol bij de

bank te maken krijgt met energiecoöperaties, dan richt hij zich vooral op de positie van de burgers in het grotere geheel. “Vaak wordt het

teveel geïnstitutionaliseerd, waar is die burger waar je het voor doet en waarmee je het moet doen?” Burgers hebben niks met raamwerken

of visies, die willen concrete projecten realiseren.

Sinds een jaar of vier a vijf zijn de energiecoöperaties steeds zichtbaarder voor de Rabobank. De windcoöperaties zijn ontstaan naar aanleiding van subsidies, sinds 2005 is er eigenlijk een knip, waarbij wordt gericht op een maatschappelijk belang. “Je ziet nu coöperaties met brede

maatschappelijke doelstellingen, dat is wel wat anders dan het oprichten van een melkfabriek door een groep boeren, de klassieke coöperatieve onderneming van eind 19e eeuw” Met andere actoren, zoals overheden en marktpartijen, heeft Rabobank contact, voornamelijk

in de vorm van klantrelaties. Wel heeft Henk Doorenspleet ook op een andere manier contact met deze actoren, namelijk via het project van TNO.

Belang

“We geloven wel in wederkerigheid, we zijn uiteindelijk geen charitatieve organisatie.” De lokale bank moet zich er wel aan willen

verbinden, dat bepaalt de lokale Rabobank zelf, maar vanuit ‘centrale’ Rabobank Nederland wordt wel positief gekeken naar coöperaties. Enerzijds is het dus simpelweg een actieve sector in de Nederlandse economie waar de Rabobank bij wil zijn, zoals elke bank. Anderzijds staan ze sympathiek tegenover het idee van energiecoöperaties, op een pre bancaire manier, geen zakelijke relatie. Er zit een nadeel aan deze ‘splitsing’: “Als het om financieren gaat dan is het geen charitas, het gaat er bij geld lenen simpelweg om dat geld weer terugkomt, maar

door onze doorgaans positieve houding in het begin kan dit omdraaien in spanning en onbegrip in een latere fase.” Als het serieus wordt,

wordt Rabobank ineens streng lijkt het. Henk Doorenspleet ziet dat coöperaties vaak inzetten op enorme doelstellingen (verduurzamen van de wereld) en grote ambities, maar dat snel blijkt dat die ambities wel heel ver weg liggen. “Energiecoöperaties zitten vaak nog in de

ontdekkingsfase, waarin ze erachter komen dat hun arm korter is dan ze dachten dat die was.” Coöperaties worden wel steeds realistischer,

windenergie is vaak te ambitieus, grootschalige projecten zijn te groot qua financiering en het ontwikkelrisico van 6/7/8 jaar. “Je moet dan

naar je leden gaan en vragen om ongeveer een miljoen om die ontwikkelrisico’s te overbruggen, met het risico dat die windmolen nooit gerealiseerd gaat worden.” De oudere coöperaties (uit de VCB-tijd) hebben vaak al molens draaien (minder capaciteit, dus lagere eerste

investering) en kunnen daaruit nieuwe projecten financieren. Henk Doorenspleet noemt een ander voorbeeld, namelijk van de dorpsmolen van Reduzum, waarbij het dorp een dorpsmolen heeft gerealiseerd (via stichting). De winst ging in een maatschappelijk fonds en daar werden lokaal projecten mee gerealiseerd (dorpshuis openhouden, bushokje vervangen) en een (groot) deel gereserveerd voor de ontwikkeling van een nieuwe molen. Mensen kunnen opnieuw instappen en hebben gezien dat het de vorige keer werkte, dus een goede kans dat ze weer instappen. Er is doorgaans weinig maatschappelijk verzet bij deze vorm van windontwikkeling. Maar in andere dorpen (waar de eerste molen gerealiseerd moet worden) is dit bewijs er niet, dus dat maakt het moeilijker. “Als je een track-record hebt, die laat zien dat je eigen

vermogen uit zo’n business draait, dan kun je wat.” Het scheelt hierin ook als gestart wordt met een wat kleinere molen denkt Henk

Doorenspleet, dat geeft toch een ander beeld dan een grote molen in het landschap, wat verschil maakt in het draagvlak en de toegankelijkheid. “We zijn geen ontwikkelaar, we zijn enkel als financier betrokken, maar bij weinig draagvlak dan kan het maatschappelijke

verzet zich tegen ons keren omdat we het financieel mogelijk maken.” Die negatieve gevoelens komen –zo lijkt de algemene opinie- vooral

voort uit het gevoel dat mensen niet meer willen dat er over hun hoofd geregeerd wordt en dat bij veel grote instanties een negatieve trend van zelfverrijking is ontstaan. “Het is natuurlijk gek dat er een paar mensen geld verdienen ergens op een beurs in Londen en dat jij last hebt

van hun investeringen, maar daar zelf niets van terug ziet.” Bij zonne-energie gaat om lagere bedragen, vaak zit daar eigen vermogen in met

daarnaast een lening. Rabobank is bezig met flexibel uitnemen van de lening als de coöperanten na realisatie willen participeren. Dit is conceptueel heel simpel, maar de uitwerking is lastig.

Het zou volgens Henk Doorenspleet kunnen dat de coöperaties in de toekomst de energiemarkt overnemen, maar dit is wel een samenspel met andere ontwikkelingen. Hij ziet dat technologische ontwikkeling belangrijk is. “Toch kan ik nog geen toekomst voorzien waarin de

energiecoöperaties het geheel overnemen.” De institutionele modellen en de bottom-up modellen gaan op een gegeven moment balanceren.

112

draagvlak juist op het lokale niveau ligt. Wel zie je dat backoffice activiteiten waarmee lokale energiecoöperaties te maken krijgen beter gedeeld kunnen worden, bijv. DE Unie. Zodoende kan de lokale coöperatie zich lokaal blijven richten. Het gaat om het zoeken van een nieuwe balans, hij hoopt dat de verdeling 50/50 wordt. “Je moet ook reëel zijn, het marktaandeel is nog niet hoog. Je hebt nu te maken met een

groep koplopers, maar het punt waarop de rest mee gaat zie ik nog niet direct komen.”

Factoren

 Intern

o Ondernemers: In de jaren ’80 waren het vooral actievoerders, maar nu zie je wel een veel meer gebalanceerde groep mensen.

“Er is nog de groep van vroeger, die zijn nu oud, kaal en grijs, maar er zitten ook jonge consultants, behendige overheidsambtenaren.” Er zijn relatief weinig jongeren betrokken, maar het is ook geen direct urgent vraagstuk voor

coöperaties.

o Kennisuitwisseling: “Coöperatieve ontwikkeling is juist ook samenwerken, niet alleen met andere coöperaties maar ook met

andere instanties en bedrijven.” Henk Doorenspleet noemt hierbij het voorbeeld van Raedthuys in Deventer en de poging van

Eneco in Houten om achteraf draagvlak te creëren door een coöperatie op te richten (al was dit niet helemaal gelukt volgens Henk Doorenspleet). “Sommige coöperanten zeggen dan: als we een molen willen, dan moet deze helemaal van ons zijn. Dan

denk ik: succes, neem dan zelf ook het ontwikkelrisico en leg het uit aan je leden als het mis gaat en al hun geld zit in een molen die niet gerealiseerd gaat worden, de overheid kan hierbij met subsidies ook niks uithalen. Get real, dit is wel echt naïef, zoek naar haalbare projecten!”

o Creëren markten: Ledenwerving en zichtbaarheid is vaak wel een probleem bij vrijwilligersorganisaties, behalve bij bijzondere gemeenschappen zoals Texel.

o Mobiliseren middelen: het concreet realiseren van projecten is erg belangrijk.  Extern

o Technologische ontwikkeling: Lokale opslag zou een enorme impuls kunnen geven. Daarnaast is er nog veel ontwikkeling mogelijk bij zonne-energie, waardoor het kostentechnisch steeds aantrekkelijker wordt en er steeds minder inpassingsproblemen zijn.

o Overheidsbeleid: “Overheid kan zowel je vriend als vijand zijn.” Enerzijds ziet Henk Doorenspleet dat een groot deel van de energieprijs wordt bepaald door de elektriciteitswet. Ook is het zo dat iedereen via de energierekening betaalt voor de SDE+, dus als je in een project gaat zitten met SDE+ subsidie, dan krijg je je geld als het ware weer terug. Er moet iets gebeuren met de samenstelling van die prijs. Ook ziet hij dat er weinig incentive is om te investeren in opslag: “Je kunt je problemen met

opwekking socialiseren: als mijn zonnepanelen het best presteren in de zomer, terwijl ik op vakantie ben en niks verbruik, dan zadel ik eigenlijk het net op met mijn energie in tijden waarin de vraag laag is. Ik merk daar zelf niks van en krijg gewoon de volle prijs: individueel gemak, gesocialiseerd ongemak.” De overheid moet met een meer concrete visie komen, zodat het

net daarop ingesteld kan gaan worden. Nu wordt nergens echt op ingezet, waardoor het niet loont om lange termijn investeringen te doen. “Als regelingen niet deugen, dan hebben we wel lobbyisten en doen we daar wel wat aan maar toch

richten we ons wel voornamelijk op ondernemers, niet op de overheden.” Daarnaast ziet Henk Doorenspleet dat er andere

interessante constructies gefaciliteerd kunnen worden door overheden, bijvoorbeeld in Brabant. Het recht om een molen te plaatsen werd hier toegekend aan de energiecoöperatie, wat de positie ten opzichte van samenwerking met de ontwikkelaar sterk verbeterde. “Dan ben jij een goede partij om samen te werken met die ontwikkelaar: je kunt zelf niet ontwikkelen, daar

heb je het geld niet voor, maar je hebt wel de touwtjes in handen.”

o Culturele/psychologische factoren: energiecoöperaties worden nog weleens ingezet als draagvlakinstrument. “De coöperatie is

natuurlijk wel een representatie van de samenleving, maar wel een kleine. Voor je het weet wordt je een gebruikt als excuustruus: maar de bevolking – in de vorm van 20 leden van een coöperatie- die wil het.” Hij ziet dat het alleen werkt als

het helemaal van onderaf komt, het moet niet gaan om de vraag: willen jullie een molen, hij komt er al, maar als jullie het willen mogen jullie mee doen. Het gaat erom dat de bewoners zelf een molen willen en daarmee naar de gemeente stappen. “Mensen

willen niet dat er over hun hoofd geregeerd wordt en als een coöperatie ineens een joekel van een windmolen neer gaat zetten terwijl mensen dat niet willen, dan zijn zij eigenlijk gewoon hetzelfde als een top-down overheid.”

Middelen/ dilemma’s

 Beoogde verandering

o Echter bij te veel betrekken: vermaatschappelijking

 Niet elke klant bij de Rabobank is lid van de coöperatie (ca. 9 miljoen klantrelaties, circa 1,5 miljoen leden). Het lidmaatschap is vrijwillig: niet alle klanten zijn lid. Deze leden vormen een ledenraad die inspraak hebben in hun lokale Rabobank, de directie legt verantwoording af aan de ledenraad en de ledenraad kan opdrachten geven aan de directie. “Bij ons is die inspraak wel afgezwakt, want het bestuur van de bank hebben we niet aan de

klanten gegeven.” Rabobank Nederland bestaat enkel uit de 128 aangesloten Rabobanken, de lokale coöperaties

hebben particulieren en bedrijfsleden.  Businessmodel

o Echter bij inrichting onderneming: vervennootschappelijking

 De Rabobank maakt winst, normaliter stoppen bedrijven dat in hun eigen vermogen en keren uit aan de aandeelhouders. Dat eerste doet de Rabobank heel fanatiek, ze kunnen immers geen aandelen uitgeven omdat

113

ze een coöperatie zijn. Ze moeten het eigen vermogen creëren door te sparen. Een klein deel van de lokale winst (2-10%) dat wordt gestopt in een lokaal maatschappelijk fonds, ook wel coöperatief dividend genoemd. Hiermee worden lokaal projecten gestimuleerd, zoals energiecoöperaties. Elke coöperatie (vestiging) opereert dus enkel lokaal, het geld dat je op de bank zet in Groningen wordt ook weer uitgeleend in Groningen en de winst wordt ook weer geïnvesteerd in Groningen. “De lokale winst is van de lokale bank, wel zijn er centrale regels over hoe

hier mee om gegaan moet worden. De lokale bank bepaalt zelf welk deel van de winst in het maatschappelijk fonds wordt gestopt en hoe de ledenraad hierover kan beschikken.”

 Wel moet je als coöperant vlijmscherp zijn, een ontwikkelaar zit er wel anders in dan jijzelf en heeft andere idealen. Wat betreft het oprichten van bv’s (vs. coöperatie) ziet Henk Doorenspleet dat dit voor een lening van de bank niet echt nodig is. “Een coöperatie is gewoon een zakelijke entiteit, dus dat is weinig anders dan een

andere onderneming.”

 Organisatorische draagkracht

o Echter problemen schaalgrootte: institutionalisering

 Rabobank Nederland is eigenlijk een ondergeschikt orgaan (in de vorm van een coöperatie, waarvan de vestigingen lid worden), de echte ‘bazen’ zijn de 128 lokale vestigingen door het gehele land (die eveneens ook allen coöperaties zijn, waarbij de klanten lid worden). Deze lokale Rabobanken spelen in op de ontwikkelingen in hun gebied, zo noemt Henk Doorenspleet het voorbeeld dat bij de A een manager van de Rabobank actief betrokken was bij de oprichting en de coöperatie.

 Verwachtingen/visie

o Flexibel/standvastig

 De meeste coöperaties zetten breed in waardoor het soms lastig is om vast te stellen voor leden wat de tastbare resultaten zijn. Hij noemt het voorbeeld bij de A, waarbij het geld van de leden wordt gebruikt om de eerste activiteiten van de coöperatie op te zetten: in het bijzonder energielevering (via Greenchoice). Dit is een zichtbare maar een activiteit die een beperkte inkomstenstroom biedt. Hierdoor ontstaat weinig armslag om verder te werken/investeren in lijn met de doelstellingen van de coöperatie

 Coöperaties hebben vaak nog bredere doelstelling, bijvoorbeeld bij coöperaties die ook zorg op zich nemen, is het lastiger, dan krijg je afwegingen als: doen we nieuwe rolstoelen of gaan we zonnepanelen aanleggen? Het is dan belangrijk om per doel coöperaties op te richten, om dat soort keuzen af te schermen.

 Heterogeniteit

o Teveel/ te weinig variatie

 Henk Doorenspleet ziet dat het aanbod vooral zit in de ‘zachte kant’, waar niet direct veel waarde in zit. Het is vooral belangrijk om projecten te zoeken die mensen willen en die ook haalbaar zijn. Wind is vaak teveel van het goede, maar collectieve inkoop, dat is al erg interessant. Het is erg belangrijk dat leden zien dat concrete projecten worden gerealiseerd en dat er iets tastbaars komt.

 Faciliteren

o Niet van toepassing  Stimuleren

o Rabobank werkt met een systeem van ‘schenkgelden’, waarvan bijvoorbeeld oprichtingskosten of een klein project betaald kunnen worden. “Wij hopen dat de lokale ondersteuning van dit soort burgerinitiatieven leidt tot nieuwe economische

activiteiten en vitaliteit in de gemeenschap, in een dergelijke vitale gemeenschap kan de lokale Rabobank zijn brood verdienen.” Wel is het in eerste instantie gewoon charitatief, het geld hoeft nooit terugbetaald te worden aan de

Rabobank door de energiecoöperatie. “Een coöperatie gaat uiteindelijk ondernemen, in het gebied van de bank.”  Opschalen

o Niet van toepassing

Stellingen

1. Energiecoöperaties zijn hét antwoord op het verschil in belangen tussen de markt, overheid en maatschappij.

JA: Dat is wel waar het naartoe zal moeten.

2. Commerciële partijen kunnen succesvol energiecoöperaties opzetten (bijvoorbeeld voor projectontwikkeling).

NEE: Een coöperatie moet van de mensen zijn, niet van een instituut. Wel is samenwerking een goed idee: “De kracht van bijvoorbeeld

een windontwikkelaar moet je voor je laten werken, niet tegen je laten werken.” 3. Energiecoöperaties moeten zich volledig op eigen kracht ontwikkelen.

JA: Coöperaties moeten niet afhankelijk worden van giften of subsidies. Ik denk bijvoorbeeld aan een initiatief dat vertraagde omdat de ondersteunende ambtenaar op vakantie is. Het moet een onafhankelijke ‘self empowered’ organisatie blijven.

4. Energiecoöperaties moeten groot worden door klein te blijven.

114

Bijlage XIV: Samenvatting Raedthuys (MESO)

Marcel Bovenmars – MD Business development