• No results found

Heischrale graslanden (H6230)

3 Ecologische gebiedsbeschrijving

3.3 Natura 2000-doelen

3.3.3 Heischrale graslanden (H6230)

Heischrale graslanden komen voor in een vochtige en een droge vorm. De vochtige vorm, waarover het hier gaat, is in het Wijnjeterper Schar afhankelijk van de

(periodieke) aanvoer van grondwater, dat veelal ondiep over de keileem toestroomt. Grondwatervoeding is van belang, omdat het uitdroging in de zomer voorkomt en, door enige aanvoer van basen, verzuring tegengaat. Naast grondwatervoeding is ook de bodemsoort van belang om de juiste basenbeschikbaarheid te creëren. Heischrale graslanden ontwikkelen zich vaak op plaatsen waar leem dagzoomt of ondiep in de ondergrond voorkomt of op (sterk) lemig zand. Stikstofdepositie wordt zeer slecht verdragen, omdat dit leidt tot vermesting en verzuring. De kritische depositiewaarde van de vochtige vorm van dit habitattype bedraagt 714 mol N/ha/jr. In de halfnatuurlijke situatie komen heischrale graslanden iets lager op de (beekdal)flank voor dan de vochtige heiden. Het beheer van heischrale graslanden moet gericht zijn op het voorkomen van verdroging, verzuring, eutrofiëring, en vervilting. Hiertoe zijn voldoende hoge en stabiele grondwaterstandennodig. Stagnatie van regenwater dient te worden voorkomen. Vervilting door de opbouw van onverteerd strooisel kan worden voorkomen door diep te maaien. Maaien dient laat in het jaar te gebeuren, om zaadzetting niet te belemmeren. Insporing en bodemverdichting moeten voorkomen worden, door te maaien met aangepast materieel (lage wieldruk), of met de hand.

Verspreiding en trend

Het habitattype komt lokaal in het Wijnjeterper Schar voor, op de randen van de slenken en op de beekdalflank, vooral op de overgang van het habitattype vochtige heiden naar het habitattype blauwgraslanden. In het westelijke deel van het Wijnjeterper Schar betreft het deels goed (0,6 ha) en deels matig (0,8 ha) ontwikkelde vegetaties. In De Marschen gaat het vrijwel geheel om matig ontwikkelde vegetaties (0,1 ha). De matig ontwikkelde vorm betreft vegetaties waarin karakteristieke soorten veelal ontbreken. Gezien de geleidelijke overgangen tussen blauwgraslandvegetaties met heischrale soorten en heischrale vegetaties, en het soms zeer lokale voorkomen van dit type op gradiënten, is het daadwerkelijke oppervlak mogelijk iets groter dan aangegeven.

In de afgelopen decennia hebben de schraallandvegetaties te kampen gehad met verdroging en met een te hoge stikstofdepositie. Hierdoor trad vergrassing,

verzuring en deels ook vermesting op en namen zeldzame soorten af. Nadat in 1998 diverse maatregelen genomen zijn om verdroging tegen te gaan, lijken de negatieve ontwikkelingen tot staan gebracht en er een voorzichtig herstel te zijn opgetreden. De beschikbare vegetatiegegevens geven aan dat het areaal aan heischrale graslandvegetaties sinds 1992/1993 iets is toegenomen (1,1 → 1,5 ha). Matig ontwikkelde vormen hebben zich wat uitgebreid (0,4 → 0,9 ha). Goed ontwikkelde vormen zijn echter niet vooruitgegaan (0,7 → 0,6 ha; zie tabel 3.2). Op grond hiervan is de trend als gelijkblijvend beoordeeld.

Verwacht wordt dat de maatregelen die de laatste jaren zijn uitgevoerd in

Wijnjeterper Schar-west en De Marschen (Figuur 3.6 en Figuur 3.7) ten goede zullen komen aan de kwaliteit en het oppervlak van vooral de vochtige vormen van de heischrale vegetaties.

Staat van instandhouding

Het areaal aan matig ontwikkelde vormen van heischrale graslanden is de laatste jaren licht toegenomen. Inrichtingsmaatregelen in en rond de slenken en op de flank van het beekdal zijn er op gericht om beter te voldoen aan de ecologische

randvoorwaarden van deze vegetaties. In hoeverre dat voldoende is geweest om goed ontwikkelde heischrale graslanden duurzaam te kunnen behoud is niet bekend en zal nader onderzocht moeten worden. Bekend is wel dat nog niet overal voldaan wordt aan de eisen van de vochtige vormen van dit habitattype. Knelpunten zijn vooral de lage peilen in het Koningsdiep en in omringende landbouwgronden, die zowel de watervoerende pakketten boven als onder de keileem draineren en daardoor een negatieve invloed hebben op de standplaatsen van de heischrale vegetaties. Met name in het noordwestelijke deel van het slenkensysteem en de beekdalflank, waar een belangrijk deel van de heischrale graslanden voorkomt, is de invloed van de lage peilen in de beek en het aangrenzende landbouwgebied relatief groot. Binnen het Natura 2000-gebied zorgen de Nije Heawei (met bermsloten), de boerderij langs deze weg, een pad in het zuiddeel van Wijnjeterper Schar-West en een aantal drainerende greppels en (grens)sloten voor een verminderde invloed van lokaal grondwater in de slenken. Op enkele locaties vermindert de aanwezigheid van bos en struweel op de slenkranden de toevoer van lokaal grondwater naar de slenken.

De huidige stikstofdepositie is beduidend hoger is dan de kritische depositiewaarde van het habitattype en zal dat voorlopig ook zal blijven (zie hoofdstuk 5). Verwacht mag worden dat dat, door de vermestende en verzurende invloed, de kans op behoud en duurzaam herstel van het habitattype beperkt. De gevoeligheid van een gebied voor verzuring is afhankelijk van de basenverzadiging van de bodem. In heidegebieden is het oppervlakkige grondwater door depositie vaak al sterk verzuurd, waarmee ook de aanvoer van bufferstoffen naar de natte laagten is verminderd. Onder invloed van verzuring treedt een geleidelijke uitputting van het buffercomplex op, en de effecten daarvan niet altijd direct aan de vegetatie af te lezen. Hoever dit proces gevorderd is in het Wijnjeterper Schar en doorwerkt in de omstandigheden en potenties van de heischrale graslanden, is niet bekend.

In een deel van het gebied lijkt de staat van instandhouding van de vegetatie en de ecologische randvoorwaarden redelijk gunstig te zijn. Voorwaarde hierbij is wel, dat de in 2007/2008 uitgevoerde maatregelen (Figuur 3.7) daadwerkelijk en ook op de langere termijn leiden tot het verwachte resultaat en dat er een adequaat beheer wordt gevoerd. In andere delen van het gebied zijn er nog knelpunten aanwezig. Of de verschillende maatregelen leiden tot voldoende herstel van de groeiplaatsen voor kwaliteitsherstel en duurzaam behoud van het habitattype is onduidelijk. Op grond van bovenstaande wordt de staat van instandhouding van dit habitattype als onbekend beoordeeld (zie Tabel 3.4).

Typische soorten

Bij het habitattype heischrale graslanden hoort een aantal typische soorten (zie Tabel 3.1). Daarvan komen de volgende voor in het Wijnjeterper Schar:

aardbeivlinder, borstelgras, heidekartelblad, liggend walstro, liggende

vleugeltjesbloem en valkruid. Welriekende nachtorchis, eveneens een typische soort van dit habitattype, is in 1979 voor het laatst aangetroffen (Brongers & Altenburg 2006). Van de genoemde soorten heeft valkruid het momenteel moeilijk.

3.3.4 Blauwgraslanden (H6410)