• No results found

Bijlage J: Transcriptie Eindfocusgroep

I: Wat is volgens jullie nu de rol van literatuur binnen het vak Engels?

L4: Ik denk om een tekst beter te begrijpen en ik denk er iets anders uit te halen dan dat je het gewoon één keer zou lezen, dat je er ook iets achter kan zoeken of zoiets.

L1: ik ben het met haar eens.

L2: ja, ik denk gewoon om je woordenschat te verbeteren, want in literatuur hebben ze soms best wel ingewikkelde woordenschat, dus…

L3: ik denk ook om, ja, ik weet niet hoe je dat zegt, als je Nederlandse teksten leest, dan kan je zien aan bepaalde woorden wat daar aan de hand is enzo, maar bij Engels, dan… we zijn niet daar mee opgegroeid, dus ik denk dat het handiger is als we doen wat we nu doen en dan nog meer de tekst begrijpen zoals het in het Nederlands was. I: en bedoel je dan op een bepaald niveau de tekst begrijpen, of bedoel je dat in de zin van leesvaardigheid? L3: ehhh, gewoon op een bepaald niveau de tekst begrijpen.

I: kan je dat uitleggen?

L3: want wij zijn opgegroeid met de Nederlandse taal, dus wij weten gewoon, ik weet niet hoe je dit zegt, maar met emoties van bepaalde woorden, dat je weet welke emotie iemand heeft ofzo. En in het Engels als iemand zegt van ‘sad’, ja dat begrijpen we ook wel maar als we bijvoorbeeld andere woorden gebruiken, dan weten we dat en als het in het Engels wordt vertaald, dan weten we het niet en dat we dat nu begrijpen door de tekst.

I: Als je kijkt naar de afgelopen vier lessen die wij gedaan hebben over die korte verhalen, hoe staan die dan in verhouding daartoe?

L1: De tekst begrijpen, ik weet even niet het goede woord daarvoor, maar wel begrijpen, zodat je er vragen over kan maken, maar ook, nee laat maar, ik weet niet hoe je dat zegt…

I: Wat bedoel je? Leg het anders op een iets andere manier uit.

L1: gewoon, dat je begrijpt wat je aan het lezen bent en dat je daar ook mee verder kan, en dat je allemaal dingen aan elkaar moet koppelen en alles.

I: Kan je dat nog verder uitleggen? L1: ohhh…

I: Wat moet je bijvoorbeeld koppelen aan elkaar?

L1: bijvoorbeeld dat we allemaal dingen met ‘guilt’ ofzo in de tekst moesten zoeken, en daar moest je dan allemaal zinnen bij koppelen.

L4: Nou ook een beetje dat je het kan koppelen aan je eigen leven zodat je ook beter de gevoelens van het karakter in het verhaal gaat begrijpen, waardoor je dus ook waarschijnlijk ook het verhaal beter kan begrijpen vanuit de ogen van de hoofdpersoon.

L3: Meeleven. L4: Ja.

I: Als je nu kijkt naar die aflopen lessenserie, op welke manieren en vanuit welke invalshoeken heb je dan naar die teksten gekeken?

L3: Ehhh… de moordenaar….. Ik weet niet wat je bedoelt met manieren om naar de tekst te kijken.

I: Nou, je kan bijvoorbeeld naar een tekst kijken vanuit een historisch perspectief, dus je kan zeggen we hebben het bijvoorbeeld over de Franse Revolutie en we gaan dan een tekst lezen uit die tijd om bijvoorbeeld te kijken hoe die tijd er uit zag of hoe mensen dachten op die momenten. Je kan er ook naar kijken vanuit je eigen perspectief, dus dat je bijvoorbeeld zegt ik ga het linken aan mijn eigen gevoelens en kijken wat die tekst voor mij betekent bijvoorbeeld, en zo zijn er nog veel meer opties.

L3: En wat als je een tekst gewoon leest en…. L4: Dat is uit je eigen perspectief.

L3: Ja…

L4: Ja, gewoon de moordenaar en je eigen, niet veel meer denk ik. L2: Ik denk de moordenaar en de verteller, want hij vertelt daar ook zoiets. L1: Ik denk eigenlijk ook de oude man.

I: Oké, en ehhhmm… er wordt wel eens gezegd dat er verschillende manieren zijn om een tekst te bekijken, en de manieren die er meestal worden genoemd zijn een tekstgerichte aanpak, dus dat je echt naar de woorden en naar de zinnen gaat kijken, een contextgerichte aanpak, dat is een beetje wat ik net vertelde met geschiedenis, hoe zit het met de schrijver eromheen en hoe zit het met het tijdsbeeld. Er is ook een lezersgerichte aanpak, dus dat zijn je eigen gevoelens bijvoorbeeld. Dat zijn manieren waarop teksten vaak bekeken worden, welke van die manieren hebben jullie het gevoel dat je gebruikt hebt?

L4: Ehhmm, ik denk niet echt dat het in de geschiedeniscategorie kan, wat het was niet echt duidelijk in welke tijd het was…

L3: Of Wanneer het was geschreven.

L4: Ja, precies, je kan waarschijnlijk wel opzoeken wanneer het is geschreven, maar het stond er niet precies bij, en ja… verder weet ik het niet precies.

I: Oké, ehhmm, dan ga ik jullie nog vier opties geven. Er is bijvoorbeeld iemand die zegt dat je op vier manieren naar een tekst kan kijken. Dus je hebt wat we net al hebben genoemd de context, dus alles eromheen, je hebt de tekstaanpak, en daarmee bedoelen we dan niet zozeer de woorden, maar de structuur van de tekst, dus

bijvoorbeeld leesvaardigheid, kijken wat de inleiding, het middenstuk en het slot zijn bijvoorbeeld, een taalaanpak, dus wat betekenen woorden, wat is de grammatica in de zinnen, en een lezersgerichte aanpak, dus vanuit jezelf. Welke van die vier zijn er gebruikt?

L4: Allemaal denk ik wel.

L2: Voor mij waren het diegene met die grammaticale dingen, en m’n eigen perspectief.

L3: Veel mensen wisten ook niet wat een ‘vulture’ was en wat hij daarmee bedoelde. Want iemand uit de klas dacht bijvoorbeeld dat het letterlijk een gierenoog was, maar het was meer dat figuurlijk bedoel werd. Maar dat is gewoon meer de tekst begrijpen.

I: En hebben jullie dan het gevoel dat er op een van die vier dingen is gefocust, of dat niet? L3: Nee, ik ben niet gaan focussen op iets.

L4: Nou, natuurlijk wel die ene taal… taalkundig, heet dat zo? Dat je bijvoorbeeld de woorden moest onderstrepen die je moeilijk vond.

L2: Ik denk dat het meer van het begrijpend lezen of iets was. Nou ja, het was niet echt zo begrijpend lezen van wat bedoelen ze hier in deze zin, maar het was gewoon een beetje begrijpend lezen gemixt met jouw mening. Bij de antwoorden zelf, als je een vraag gaat beantwoorden. Zoals met die rechtszaak, dat je gewoon bepaalde antwoorden opzoekt uit de tekst en dan vanuit jezelf zo goed mogelijk een antwoord probeert te geven.

I: Hebben jullie dan het gevoel dat je tijdens deze lessenserie aan je taalvaardigheid of aan je leesvaardigheid gewerkt hebt?

L1: Ja, want nu hadden we het wel over één tekst, maar deden we het in stapjes, en dat vond ik wel heel fijn. L3: Ja, bij Nederlands krijgen we dan drie teksten in één les. En nu duurde het drie lessen, maar weten we precies hoe we een tekst goed moeten begrijpen. En als ik een tekst lees, een keer ofzo, en we moeten dan opdrachten maken, dan snap ik de vragen niet heel goed. Dus ik vind dit wel fijn, want nu begrijp ik de tekst goed en kan ik het sneller doen dan dat we deden.

L4: Maar ik denk ook dat we door al die opdrachten in die drie lessen, dat we daardoor ook, hoe zeg je dat… dat we daardoor ook de tekst beter kunnen verdelen in stukken die we zelf beter begrijpen dan bij Nederlands. Want dan kijk je dus niet echt naar de tekst, maar meer naar de grammatica enzo, en dat is eigenlijk iets waar je dus echt geen zin in hebt, terwijl je hier nog wel zin in kan hebben omdat het over het verhaal gaat.

L2: Ik vond het veel beter dan bij Nederlands, want daar kijk je veel meer naar de regeltjes die je moet leren en moet je ze toepassen, maar dit was zo van op basis van de tekst hadden we ook praktische dingen, zoals bijvoorbeeld met die rechtszaak, en dat vond ik wel leuk.

I: Waarom denken jullie dan dit ik je dit laat doen, wat is het nut van zo’n serie lesjes? Wat zou ik ermee willen bereiken voor jullie?

L3: Dat we een Engelse tekst meer kunnen begrijpen en dat we ons kunnen voelen hoe die man voelt in een eigen situatie.

L1: Ik denk ook gewoon echt de tekst begrijpen en wat je daar dan allemaal mee kan doen, met die tekst. I: Zijn jullie je ervan bewust geweest dat er in deze serie lesdoelen waren?

Allen: (Voorzichtig) ja.

I: en op welke manier dan, waar bleek dat uit, wat heeft je daarvan bewust gemaakt?

L3: Wij lazen de tekst en dan gingen we daar een beetje over praten, en je liet ons ook ergens aan het einde van de les toen iets zien wat je had geschreven, wat we in drie lessen deden. En de eerste was de tekst lezen en begrijpen, de tweede was kijken in zijn situatie en wat zou jij doen in zijn situatie, en de derde is had jij ook zo’n situatie en had je dan ook zo gereageerd als hem of wat zou jij doen in je eigen situatie, en… ja…

L2: Nou ik denk wel dat we wel gewoon lesdoelen hadden, maar ik had niet echt het gevoel van dat we die hadden. Ik wist niet precies die lesdoelen.

I: En voor jullie (degenen die aangaven doelen te hebben ervaren), hebben jullie tijdens de hele serie het idee gehad dat er doelen waren?

L3: Nou, soms las ik gewoon die tekst en was ik bezig met denken over die tekst met kijken wat er aan de hand was enzo, en dat ik niet dacht van oh we moeten onszelf nog in die situatie bedenken, maar als we daar moesten beginnen dan deed ik het gewoon, want ik wist gewoon wat ik moest doen.

I: Waren de lesdoelen voor jullie duidelijk? L3, L4: Ja.

L2: Nee. L1: Niet altijd.

L3: Het was meestal zoiets dat we weten wat we moeten doen, maar als je vraagt wat we moeten doen, dan weten we het weer niet.

L4: Ik bedoel van met het lezen was het natuurlijk om het goed te begrijpen, dat we het daar de hele tijd over hebben, maar ik denk ook dat bijvoorbeeld het debat enzo, dat dat ook gewoon goed is voor onszelf laten, dat je ook gewoon dingen kunt debatteren enzo.

L3: Ja, ik denk dat wel alles op zijn manier een doel heeft.

I: (Tegen de andere leerlingen) En jullie zeiden dat het niet duidelijk was?

L2: Nou, we kunnen wel bedenken wat het doel is, maar we weten niet precies wat het doel is (benadrukt). U had niet een soort van gezegd oké de lesdoelen zijn dit en dit en aan het einde van daarvan herhalen ofzo. We deden de opdrachten en we deden wat we moesten doen, maar ik weet niet precies wat de doelen zijn.

L1: Bijvoorbeeld bij dat debat, ik vond het allemaal wel leuk, maar ik snap niet echt wat je daarmee bereikt. Ja, misschien je taal.. hoe noem je dat… je spreekvaardigheid.

L3: Ik denk dat we meer laten zien dat we niet hetzelfde zijn als hem, eehhhmmm, dat we weten wat hij deed en wat jij niet deed. Dat was de bedoeling van het debat. En ik denk dat het de bedoeling was dat we weten wat hij deed en dat jij gewoon wat anders deed.

I: En voor degenen voor wie de doelen we duidelijk waren, waren ze ook haalbaar, waren ze te doen?

L4: Ja, denk het wel, maar het ligt er aan waar je de ‘bar’ zet. Want bijvoorbeeld bij leesvaardigheid als je wilt dat we dat gewoon in een keer kunnen doen, denk ik niet dat iedereen dat kan. En ik denk ik waarschijnlijk ook niet om gewoon een tekst te lezen en gelijk begrijpen, maar als het hebt over het doel die in de les is gesteld, denk ik dat het op zich wel is gelukt bij de meesten.

I: Deze serie lessen, waren die anders dan andere literatuurlessen die je eerder hebt gehad? Allen: Ja.

L3: We hebben nog nooit drie lessen over één tekst gehad en er ook nog zo over nagedacht hoe we in hun situatie waren, want we hadden een keer een Nederlandse tekst over een kookclub, en ik vond dat ook niet zo’n hele leuke tekst, maar het was meer de opdrachten die erbij hoorden. En ik begreep ook de tekst niet, ik las de hele tekst, ik ging gewoon naar de opdrachten, ik las gewoon de tekst en ik maakte de opdrachten. Maar als ik nu een opdracht moest maken, dan hoefde ik niet de hele tijd terug in de tekst kijken, dan begreep ik het gewoon meteen.

L2: We deden in deze les meer praktisch… We deden iets met deze tekst, en niet alleen van ja lees en doe de opdrachten next, en hier deden we echt iets mee.

L3: Ik vond het ook leuk dat het een leuke tekst was, want ik vond hem wel mooi. L2: Ik vond de tekst überhaupt heel leuk.

L1: Maar ook zeg maar, we hebben nooit literatuur op deze manier gedaan.

I: En tijdens deze serie lessen, was je dan ook gemotiveerder om mee te doen? L1: Ja.

L2, L3, L4: Ja.

L2: Maar de tekst is tenminste leuk. I: Waar komt dat dan door?

L2: Ik vind Engelse teksten überhaupt veel leuker.

L1: Maar nu doen we zeg maar heel veel en allemaal verschillende opdrachten, en normaal dan doe je zeg maar elke keer weer hetzelfde, en dat is niet leuk, vind ik… Dit vond ik wel leuk.

L2, L3, L4: Ik ook.

I: Hebben je tijdens deze lessen dan ook anders gedragen dan tijdens andere literatuurlessen?

L3: Nou, bij andere literatuurlessen had ik… Als we grammatica moesten leren dan had ik gewoon grammatica geleerd en had ik er geen zin in, maar bij deze tekst dan dacht ik weer van, oh leuk we gaan de tekst lezen. En we moeten schrijfopdrachten maken over hem en over hoe we ons over hem voelen en ik had er gewoon ietsje meer zin in dan normale… Want het was geen multiple-choice vraag of iets, het was gewoon een schrijfopdracht, maar dan ook niet zo’n lange… en dat vond ik wel leuk, want ik vond die schrijfopdrachten wel leuk. Het is alleen soms saai omdat je een hele opdracht moet schrijven maar dit keer waren het meerdere opdrachten. L4: Ja, want we zijn eigenlijk ook veel meer vrij in die les, want we mogen eigenlijk zelf bedenken, of meer zelf onze creativiteit gebruiken, en ik denk dat we daardoor ook misschien iets meer geconcentreerd zijn daardoor op de opdrachten in plaats van dat we er gewoon geen zin in hebben en gewoon iets anders gaan doen.

I: En heeft dat dan ook echt je gedrag veranderd? L4: Ik weet niet…

L3: Nou… ik denk dat ik wel meer rustig ben. Ik kan soms wel druk zijn en door een tekst word ik dan gekalmeerd ofzo en dan, ben ik gewoon rustig aan het praten, want we gingen ook veel praten over de tekst en dan was het gewoon leuk en iets wat je doet met je klas, en ja… dan ben ik gewoon anders.

L2: Ik was juist drukker, maar dat was niet op een slechte manier. Het was meer van ja… want meestal als ik dan druk ben, dan doe ik veel andere dingen, maar dit keer was ik gewoon druk, maar dan was ik gewoon bezig met wat we moesten doen en dan was ik veel actiever, want ik vond het wel leuker dan Nederlands les…

L1: Ja, ik was ook een beetje druk, maar het is niet zeg maar dat ik niets deed, want ik had wel gewoon al die opdrachten af… We hadden gewoon veel vrijheid en dan werd het gewoon gezellig.

I: En deze serie lessen, vond je die leuker dan andere literatuurlessen? L3: (Direct) Ja!

I: En waarom? L1: Door de vrijheid. L3: En de tekst.

L4: En gewoon door de soorten opdrachten. L2: Alles wat we net zeiden.

I: Dan zeg jij de soorten opdrachten, kun je dat uitleggen?

L4: Ja, wat ik eigenlijk daarvoor ook al zei, met creativiteit erin, in plaats van gewoon saaie opdrachten die eigenlijk één antwoord hebben, en deze opdrachten die kan je gewoon… ja, niet je eigen versie van maken, maar meer… ehhmm… je eigen mening erin verwerken in het lezen van de tekst.

I: En voor de rest van jullie, want jullie zeiden net allemaal ‘ja’, kun je dat uitleggen? Wat maakt het dan leuker? L2: Eigenlijk wat zij net zei. Het was gewoon een veel leukere, creatievere les, wij hebben er meer aan.

L3: Ik denk ook, de rest van de klas vond het ook leuker L2: Ja.

L3: Ik heb nog nooit gehad dat… Ik weet niet meer wie, maar ik hoorde iemand praten over de tekst buiten school.

L2: Wauw…

L3: En dat heb ik nog nooit gehoord, maar dat is gewoon zoiets dat, het is niet erg ofzo, maar meer, het is gewoon iets dat je niet wilt praten buiten school, maar bij deze tekst wel een beetje.

I: En jij zegt we hebben hier iets aan gehad. Wat heb je eraan gehad dan?

L2: Nou, bij Engels is het niet alleen als het gaat om de tekst begrijpen, maar ook zelf praten. En dan… bijvoorbeeld bij dat debat, dan gingen we zelf ook gewoon praten en dan… ja…

I: Waarom zeg je daarvan dan specifiek ‘daar heb ik iets aan’?

L2: Stel je gaat naar Amerika of iets… nou, stel er is een Engels iemand die bijvoorbeeld geen Nederlands begrijpt, dan moet je hem ook bijvoorbeeld kunnen helpen of zoiets, en dan kan je ook tegen die persoon praten. En meestal is het zoiets van, ja, ik begrijp Engels, maar ik praat niet, ik praat liever niet, zoiets…

I: Zijn er nog meer manieren waarop je hier misschien iets aan gehad hebt, of misschien wel helemaal niet? L3: Er zijn wel meer manieren, maar het is zoiets dat je weet dat het er is, maar het is gewoon moeilijk om op te noemen.

L2: Ik had net iets, maar ik ben het vergeten… L4: Ehhhmmm… nee.. ik weet het niet.

I: Wat is dan lastig om op te noemen, kan je het beschrijven?

L1: Nee, ik denk dat hij bedoelt ‘ik weet dat je er iets aan hebt gehad, maar ik weet niet wat’. L3, L4: Ja.

I: Is er verder nog iets wat jullie hierover kwijt willen, of niet?