• No results found

hebben beïnvloed

7.1.1 Eerste vlamfase

7.1.2.1 Handmatige aanpak

De handmatige aanpak werd gebruikt door een tweekoppig team van Schreuder Neuteboom Tuin en Landschap. Die gebruikten handgereedschappen met een kleine hoeveelheid water om handmatig hotspots uit te maken door te graven. Deze aannemer werkt veel in de Deurnese Peel, kent het gebied goed en had de juiste voertuigen om zich in het gebied te verplaatsen. Op basis van enige ervaring bij een eerdere brand heeft dit team een methode ontwikkeld tijdens de eerste dag in het veld, op een plek nabij de oude vuilstort waar hopen plaggenmateriaal lagen (een mengsel van de veenbovengrond en kleine takken). De manier waarop ze uiteindelijk het smeulen stopten, was om rokende hotspots aan te pakken met een beetje water, gecombineerd met graven en mengen (met een schop en met de schoenen). Plekken waar het veen aan de oppervlakte smeulde, waren het makkelijkst aan te pakken; plekken waar het veen in de ondergrond smeulde (soms wel een meter diep) die alleen zichtbaar waren door een klein pluimpje rook, waren het lastigst. Voor die diepe smeulplekken injecteerden ze water in de grond door middel van een slang die was vastgemaakt aan een metalen pijp, omdat als alleen een slang zou zijn gebruikt die zou wegsmelten omdat de grond zo heet was.

Het water wat deze aannemer gebruikte kwam uit lokale bronnen – opgepompt uit het dichtstbijzijnde vennetje of wyck. Vanwege het grote oppervlak van het gebied konden ze alleen hotspots aanpakken

21 Dit integrale overleg was onderdeel van het Integraal Plan van Aanpak Nafase dat de gemeente na overdracht vanuit de

Veiligheidsregio heeft gehanteerd. Dit overleg 1) ‘hield een (multi) beeld bij van de stand van zaken na afschalen’, en 2) stemde (operationele) acties tussen de overlegpartners af. Thema’s die aan de orde kwamen, waren naast de

smeulaanpak ook bijvoorbeeld het in kaart brengen van weersverwachtingen en mogelijke rookoverlast, waarschuwen van bewoners en verkeer, dagelijkse metingen van luchtkwaliteit, afstemmen van brandweeruitruk tijdens de nasmeulperiode, afstemming van communicatie en handhaving van foutparkerende kijkers.

22 Zie ook https://www.ed.nl/dossier-brand-in-deurnsche-peel/ierse-en-amerikaanenshy-se-specialisenshy-ten-denken- mee-bij-nablussen-peel~a1db5f7b/

die rook produceerden en moesten ze plekken overslaan die heet voelden, maar waar geen rook uitkwam. Na vier weken kregen ze van Staatsbosbeheer een infrarood thermometer waarmee ze de hotspots beter konden lokaliseren. Toen is de aannemer zich gaan oriënteren op andere

mogelijkheden om hete plekken in kaart te brengen, wat resulteerde in het gebruik van een

warmtebeeldcamera. Met dit apparaat was duidelijk dat bodems heet konden zijn, zelfs zonder dat er rook uitkwam.

Uitdagingen die werden genoemd door deze aannemer zijn het gebrek aan goed overzicht van de plekken die nazorg nodig hadden, waardoor het lastig was om helder te hebben wat de hoeveelheid werk was die voor hen lag en de tijd te weten die nodig was om deze taak te volbrengen. Andere uitdagingen waren hoe lastig het was om voldoende lange slangen te verkrijgen en de grote hoeveelheid tijd en geduld die nodig waren om de hotspots uit te maken, voornamelijk gezien de grootte van het gebied. De aannemer geeft aan dat het inzetten van meer teams die hun methode gebruikten de aanpak van het smeulen had kunnen versnellen.

Toegankelijkheid, of een gebrek daaraan, werd niet genoemd als uitdaging. Deze aannemer had de veldvoertuigen die nodig waren om zich te kunnen verplaatsen in dit gebied. Staatsbosbeheer had geen restricties op gelegd tijdens de vlamfase van de brand of daarna tijdens de smeulfase (ze gaven alleen advies over of voertuigen in staat zouden zijn om van paden af te gaan, om te voorkomen dat ze vast zouden komen te zitten). Omdat er geen restricties waren, had de aannemer toestemming om in het hele gebied te rijden, op (wandel)paden, maar ook daarbuiten.

7.1.2.2 Beregeningsaanpak

De grootschalige beregeningsaanpak werd gebruikt door een groter team van Van Boxmeer en maakte gebruik van bovengrondse beregening die werd toegepast op grote stroken land. Samen met

Staatsbosbeheer werd besloten deze aanpak te gebruiken, waar grote hoeveelheden water voor werden gebruikt. Voordat de beregeningsinstallaties werden neergezet, liepen twee mensen naast elkaar door het gebied om hotspots in kaart te brengen, zowel visueel als handmatig (de hitte die in de grond zat, was voelbaar). Met een pomp van 90 m3 en twee sproeiers (elk 45 m3/u) werden

stroken van 30 m breed en ~600 m lang 1-2 uur lang beregend, afhankelijk van een inschatting van de mate en diepte van het smeulen en de eigenschappen van de bodem. Deze methode was een aantal jaar terug door Staatsbosbeheer ontwikkeld en was toen erg effectief bevonden. Na 1-2 uur sproeien werden de sproeiers verplaatst naar de volgende strook en werd het proces herhaald. Als de inventarisatie te voet geen hotspots opleverde, werd de strook overgeslagen. In sommige gevallen gingen deze overgeslagen stroken een aantal dagen later alsnog roken, waardoor alle materieel terug moest worden verplaatst – een hele onderneming.

Twee teams werkten tegelijkertijd, het ene werkend vanuit het oosten en het andere werkend vanuit het westen. Terwijl de sproeiers hun werk deden, gingen de teams terug naar de stroken die ze de twee dagen ervoor hadden beregend om te zien of de rook wellicht was teruggekeerd. Als dat het geval was, legden ze de locatie vast in hun telefoon en werden de sproeiers teruggeplaatst om opnieuw te beregenen. Als een strook 48 uur lang niet had gerookt, werd geconcludeerd dat het smeulen was gestopt. De aannemer gaf aan dat het niet voor is gekomen dat plekken toch weer dingen roken na deze 48 uur. Op de vraag of ze apparatuur gebruikten om (overgebleven) hotspots in kaart te brengen, gaven ze aan dat de warmtebeeldcamera die gebruikt werd door Schreuder

Neuteboom vooral waardevol was om vast te stellen of er na de beregening nog smeulen plaatsvond. Dit was omdat deze overgebleven smeulplekken niet altijd zichtbaar of voelbaar waren (met warmte) vanaf het oppervlak. De aannemer gebruikte geen handgereedschappen – hun methode was volledig gebaseerd op beregening. In de beboste stukken was het nodig om handmatig met slangen het smeulen achter bomen te blussen, waar het water van de sproeier niet kon komen omdat de boomstammen dit tegenhielden.

Het water dat werd gebruikt door deze aannemer werd getransporteerd met grote tractoren – in het begin gebruikmakend van water uit het Kanaal van Deurne. Later werd een kleine hoeveelheid water voor een paar specifieke locaties (Liesselse Peel) uit de kalkzandsteengroeve bij de Brink gehaald. Water uit de beide grote kanalen werd gebruikt – het oostelijke team haalde met tractors en watertanks water uit de Helenavaart, terwijl het westelijke team water direct uit het Kanaal van

Deurne pompte. Voor het oostelijke team was het niet realistisch om een pomp in de Helenavaart te leggen vanwege de grootte van de pomp die vereist zou zijn om met voldoende waterdruk de grote afstand te overbruggen tussen de Helenavaart en de smeulplekken (de kortste afstand was 1200 m + 600 m het veld in).

Uitdagingen die door deze aannemer werden genoemd, zijn o.a. de grote inzet die nodig was om water te transporteren, wat 75% van hun capaciteit vereiste (personeel-uren en materieel). Ze gaven ook aan dat veel tijd gebruikt werd om slangen af te koppelen en pompen en watertanks te

verplaatsen naar de volgende strook. Als oplossing suggereren ze om grondwaterputten te slaan om die te gebruiken met beregeningsinstallaties. Voor een volgende keer geven ze de noodzaak aan om sneller de capaciteit op te schalen, gezien de lange tijd die het duurde voordat extra sproeiers, tanks en pompen beschikbaar waren.

Net als de andere aannemer noemde ook deze toegankelijkheid niet als uitdaging. Deze aannemer gaf wel aan dat best een aantal bomen hebben moeten omduwen om paden te maken, zodat ze het veld in konden rijden met hun machines.