• No results found

H. VAN HASSELT

In document REORGANISATIE IN DE .. (pagina 36-52)

Waterschaps-Ordonnantie

J. H. VAN HASSELT

Voorstel tot nadere wijziging van enkele bepalingen van de CONCEPT-ORDONNANTIE tot vaststelling van

„REGELS OMTRENT DE WATERSCHAPPEN IN DE G E W E S T E N SOERAKARTA EN DJOKJAKARTA" (VORSTENLANDSCHE WATERSCHAPS-ORDONNANTIE).

Artikelen 1, 2 en 3.

Uit het onderling verband dezer artikelen blijkt, dat de betrokken ondernemers niet worden gehoord om-trent de voorgenomen oprichting van een waterschap en de vaststelling van het desbetreffend reglement.

Dit moet evenwel zeer wenschelijk worden geacht, vooral ook met het oog op de omschrijving van het gebied van het waterschap. Voor de goede werking

der instelling toch is het van overwegend belang eener-zijds dat allen, wier irrigatiebelang bij dat gebied be-trokken geacht kunnen worden, daarvan deel zullen uitmaken, anderzijds dat daarin niet worden begrepen gronden ten aanzien waarvan zulks niet het geval is.

Het moet geacht worden het goed recht der belang-hebbenden te zijn, gekend te worden in de beantwoor-ding van deze, meestal bij uitstek practische, vragen

Gewezen mag hier worden op het voorbeeld van de Nederlandsche wet van 10 Nov. 1900, Stbl. 176, hou-dende algemeene regelen omtrent het waterstaatsbestuur, welke in haar artikel 12 ook omtrent de oprichting van een waterschap en de vaststelling van het regle-ment daarvan het voorafgaand verhoor van belangheb-benden voorschrijft.

Derhalve wordt voorgesteld art. 3 zoodanig te redi-geeren dat aan vorenbedoeld bezwaar wordt tegemoet gekomen, en daarheen tevens alle voorschriften omtrent de goedkeuring van den Gouverneur Generaal en het overleg met het Zelfbestuur uit de artt. 1 en 2 over te brengen.

De aanhef van art. 1 ware dan te lezen :

,,In de gewesten Soerakarta en Djokjakarta kun-nen bij beschikking," enz.

In alinea 1 van art.2 waren te schrappen de woorden : ,,in overleg met den Inlandschen Zelfbestuurder of diens Patih"

en de aanhef van alinea 2 ware te lezen :

„De afkondiging dezer reglementen geschiedt van Regeeringswege", enz.

De aanhef van de Ie alinea van art. 3 ware dan te lezen :

„Tot oprichting, wijziging of opheffing van wa-terschappen, dan wel tot vaststelling, wijziging of intrekking van het reglement van een waterschap,"

enz.

Artikel 4.

De 2e alinea dient te worden geschrapt.

Vermoedelijk heeft die alinea haar ontstaan te dan-ken aan het feit, dat somwijlen in de Vorstenlanden meerdere, volgens de bepalingen van het Landhuurregle-ment afzonderlijk bestaande, ondernemingen onder één beheerder zijn gesteld.

Daarbij zou dan echter ecne bepaling als die van alinea 2 alleen zin hebben ingeval de ordonnantie zich elke afzonderlijke onderneming als stemgerechtigd lid in den waterschapsraad had gedacht.

Uit het samenstel der bepalingen van Hoofdstuk II blijkt echter, dat dit niet de bedoeling is en dat de beheerders der ondernemingen als zoodanig gedacht zijn als de leden van den raad.

Dit is ook duidelijk uitgedrukt in alinea 1 van het artikel, en wie de daar bedoelde beheerders zijn blijkt uit de artikelen 12 van het Landhuurreglement en 26 van het Ontwerp-Grondhuurreglement.

Aan de hand van het bepaalde in alinea 1 is dus twijfel omtrent het lidmaatschap van den raad uitge-sloten, en is dus de nadere bepaling van alinea 2 over-bodig.

Artikelen 5—7.

Eene vergelijking van deze artikelen met de over-eenkomstige artikelen 6—9 van het eerste vóór-ont-werp voor eene „Vorstenlandsche-Waterschapsordon-nantie" toont aan dat eenerzijds tegemoet is gekomen aan het verlangen dat gelijkheid in aantal van de par-ticuliere leden in de waterschapscolleges en van de ambtelijk daarvoor aangewezenen gewaarborgd zoude zijn ; anderzijds dat alle regelen omtrent de uitoefening van het stemrecht zijn geschrapt.

Aannemende dat het de bedoeling is om de regelin»

dezer materie over te laten aan de reglementen, gelijk zulks ook het geval is in de waterschapswetgeving in het moederland, zijn de ondernemers echter van oor-deel dat althans de grondslagen, waarnaar in die regle-menten het stemrecht zal worden geregeld, zoodanig in de ordonnantie moeten worden vastgelegd, dat de ver-langde gelijkgerechtigdheid van het particuliere en het niet-particuliere element, welke de steller der concept-ordonnantie toch ook beoogt, ook te dien opzichte inderdaad gewaarborgd blijft.

Hiertegen zoude kunnen worden aangevoerd dat de bovenaan'gehaalde Nederlandsche wet van 10 Nov. 1900 de uitoefening van het stemrecht toch ook niet regelt.

Evenwel moet niet over het hoofd gezien worden, dat de moederlandsche wetgeving voor de

Vorstenlan-zij op het terrein der waterschappen overal reeds sedert tal van jaren bestaande en geregelde toestanden vond, die zij slechts had te codificeeren, terwijl de materie voor Indië geheel nieuw is en daar geldende opvattin-gen, en wellicht ook vooroordeelen, zich aan het nieuwe instituut zullen moeten leeren aanpassen.

Uit dien hoofde zijn de ondernemers van oordeel, dat eene principieele bepaling als die van art. 6 sub 3, aatste zinsnede van het vóór-ontwerp niet mag ont-breken in de concept-ordonnantie.

Waar verder het lidmaatschap van den Waterschaps-raad is verbonden aan de qualiteit van beheerder, en het beheer somwijlen door één persoon over meerdere ondernemingen wordt gevoerd, zoude men tevens gaarne in beginsel bepaald zien, dat het stemrecht in zoodanig geval voor elke onderneming afzonderlijk wordt uitge-oefend. Zulks omdat de irrigatie-belangen van zulke ondernemingen eventueel uiteenloopend kunnen zijn, en ongeacht overigens of het stemrecht in de betrokken waterschapsreglementen tenslotte hoofdelijk zal zijn ge-regeld dan wel in verhouding tot de oppervlakte dei-gronden.

Ook een derde punt dient in de ordonnantie prin-cipieel te worden vastgelegd, nl. dat de leden-beheer-ders zich in de vergaderingen zullen kunnen doen ver-tegenwoordigen. Voor de ambtelijke leden is zoodanige bepaling niet noodig, omdat de vervanger in het ambt ook vanzelf de vervanger in het lidmaatschap van de waterschapscolleges zal zijn.

Waar echter de ordonnantie aan het beheerder-zijn het lidmaatschap verbindt, zouden de reglementen niet zonder meer aan de leden-beheerders het recht kunnen verleenen zich te laten vervangen. En toch is het in het belang eener geregelde behandeling van zaken ge-wenscht dat dit mogelijk zij, eventueel onder waarborgen die dan de reglementen des noodig zouden kunnen stellen.

In overweging wordt gegeven de bepalingen omtrent deze drie punten bijeen te brengen in een nieuw, tus-schcn de artikelen 7 en 8 der Concept-Ordonnantie in te voegen artikel, waarin dan ter wille van de over-zichtelijkheid tevens de bepaling van art. 7 alinea 3 ware op te nemen.

Deze laatste bepaling zouden de ondernemers tevens gaarne anders geformuleerd willen zien, omdat zij, zoo-als zij luidt, slechts kan leiden tot verscherping van de tegenstelling tusschen het ambtelijk en het niet-ambtelijk clement in het Waterschapsbestuur, hetgeen voor eene vruchtbare werking van het nieuwe instituut allerminst gewenscht mag heeten.

Voorkomen wordt zulks wanneer eene bepaling wordt gemaakt in den geest van die, welke geldt voor de ver-gaderingen der Gedeputeerde Staten in Nederland vol-gens art. 89 der Provinciale Wet.

De vraag zou overigens gesteld kunnen worden of eene bepaling over staking van stemmen wel thuis behoort in de ordonnantie, en niet beter overgelaten ware aan de reglementen der waterschappen.

Wil men dat echter niet, clan eischt de consequentie, dat ook voorzien wordt in het geval van staking van stemmen in den Waterschapsraad, waartoe eene bepaling ware te formuleeren naar het voorbeeld van art. 40 der Locale-Raden-ordonnantie.

Het tusschen artt. 7 en S in te voegen artikel zoude derhalve kunnen luiden als volgt:

1) In het reglement voor het waterschap wordt de wijze van uitoefening van het stemrecht in den Waterschapsraad en in het Waterschapsbestuur geregeld.

2) Daarbij wordt in acht genomen, wat betreft de stemming in den Waterschapsraad, dat :

a. het aantal stemmen tot het uitbrengen waarvan de gezamenlijke ambtelijke leden gerechtigd zijn, dat der stemmen tot het uitbrengen waarvan de gezamenlijke beheerders van ondernemingen ge-gerechtigd zijn, niet mag overtreffen ;

b. door beheerders, die deze functie op meer dan één onderneming bekleeden, stem wordt uitge-bracht voor elk dier ondernemingen afzonderlijk ; c. ingeval van staking van stemmen over zaken, het nemen van eene beslissing wordt uitgesteld tot eene volgende vergadering, waarin de be-raadslaging over het voorstel heropend wordt, terwijl, indien ook in deze tweede en evenzoo indien in eene voltallige vergadering de stemmen-staken, het voorstel wordt geacht niet te zijn aangenomen ;

d. ingeval van staking van stemmen over eene benoe-ming of voordracht van personen, het lot beslist.

3) Wat betreft de stemming in het Waterschaps-bestuur wordt in acht genomen dat :

a. ingeval van staking van stemmen over zaken, een lid van den Waterschapsraad beslist, daartoe jaarlijks door den Raad in de eerste zitting van het jaar te benoemen, zullende, wanneer de staking van stemmen plaats vindt in eene ver-gadering van het Waterschapsbestuur, bedoeld lid, zooverre de te beslissen zaak aangaat, zitting hebben in de vergadering totdat de beslissing gevallen is ;

b. ingeval van staking van stemmen over het benoe-men of voordragen van personen, het lot beslist.

4) Beheerders van ondernemingen kunnen zich in de vergaderingen van den Waterschapsraad en het Waterschapsbestuur door schriftelijk daartoe gevolmachtigden doen vertegenwoordigen.

De 3e alinea van art. 7 dient alsdan te vervallen.

Art. 22.

Er moge nogmaals gewezen worden op het, naar aan-leiding van art. 22 van het vóór-ontwerp gezegde in

komt, dat de bepaling van het Ie lid niet volledig is, wanneer daarin niet ook genoemd worden de :

„voorzieningen door het Hoofd van gewestelijk bestuur ingevolge artikel 21 getroffen."

Art. 24.

Indien het om practische redenen de voorkeur ver-dient niet in de ordonnantie zelve, sub d van dit artikel, het casu quo door de Inlandsche gemeenten op te bren-gen aandeel in .de onderhoudskosten vast te legbren-gen, wordt in overweging gegeven althans voor te schrijven dat het Gewestelijk Bestuurshoofd, alvorens in dezen te beslissen, den Waterschapsraad hoort. Zoodanig voor-schrift zoude in logisch verband staan tot het in art. 23 alinea 2 neergelegd beginsel, dat aan dien Raad de bepaling opdraagt van de ontvangsten voor het water-schap.

Tusschen de woorden „een door het Hoofd van gewestelijk bestuur" en „voor elk geval aan te geven deel", ware dan in te lasschen :

„den betrokken Waterschapsraad gehoord."

Met inachtneming van het vorengezegde zullen de aangehaalde artikelen der concept-ordonnantie dan in hun geheel luiden als volgt:

Artikel 1.

(1) In de gewesten Soerakarta en Djokjakarta kunnen bij beschikking van het Hoofd van gewestelijk bestuur voor bepaalde gebieden, waarbinnen landbouwonder-nemingen gelegen zijn, waterschappen worden opgericht in het belang van de bevloeing en van de bescherming tegen zand- en watervloeden van de binnen die gebieden gelegen gronden. Dit geschiedt in elk geval voor ge-bieden, waarbinnen landbouwondernemingen, bestaande uit gronden bedoeld in artikel 11 (4) a van het Grond-huurreglement voor de residentiën Soerakarta en Djok-jakarta (Staatsblad 191. Nr. ), zijn gelegen.

(2) Tot het gebied van een waterschap worden geacht te behooren de daarbuiten gelegen door het waterschap beheerde zaken.

Art. 2.

(1) Het Hoofd van Gewestelijk Bestuur stelt bij de in artikel 1 bedoelde beschikking voor elk waterschap een reglement vast, waarin het daaromtrent in deze ordonantie bepaalde alsmede alles wat verder noodig is om de orde-lijke werking der instelling te verzekeren, geregeld wordt.

(2) De afkondiging dezer reglementen geschiedt van Regeeringswege door hunne plaatsing in de Javaschc Courant. Zij worden door hunne afkondiging verbindend, wanneer geen ander tijdstip is bepaald, op den dertigsten dag na dien der dagteekeninfj van de Javasche Courant,

waarin de afkondiging heeft plaats gehad. Zij worden op de door het Hoofd van gewestelijk bestuur te bepalen wijze plaatselijk bekend gemaakt. Het formulier van afkondiging der reglementen is als volgt:

De Resident van

stelt vast het volgende waterschapsreglement.

(Inhoud van het reglement).

De Resident van

Bovenstaand reglement is goedgekeurd door den Gou-verneur-Generaal bij besluit van . . .

De Gouvernements-Secretaris.

Art. 3.

(1) Tot oprichting, wijziging of opheffing van water-schappen, dan wel tot vaststelling, wijziging of intrekking van het reglement van een waterschap wordt door het Hoofd van het gewestelijk bestuur, in overleg met den betrokken Inlandschen Zelfbestuurder of diens Patih, niet overgegaan, dan nadat de belanghebbenden in de ge-legenheid zijn gesteld daartegen bij genoemd bestuurs-hoofd hunne bezwaren in te brengen en na goedkeuring door den Gouverneur-Generaal.

(2) Bij het besluit tot wijziging of opheffing worden be-schikkingen gemaakt omtrent de bezittingen -en schulden van de gewijzigde of opgeheven waterschappen, waarbij als beginsel wordt aangenomen, dat hetgeen na vol-doening der schulden van de bezittingen overblijft, voor zoover dat niet moet strekken tot bekostiging van het onderhoud van werken of andere lasten, aan hen, die in de heffingen ten bate van het waterschap hebben bijgedragen, ten goede moet komen.

Art. 4.

In elk waterschap is een Waterschapsraad, samen-gesteld uit daartoe aangewezen Europeesche en Inlandsche ambtenaren en hoofden, zoomede uit de beheerders dei-ondernemingen, geheel of ten deele binnen het gebied van het waterschap gelegen.

Art. 7.

(1) Voorzitter van den Waterschapsraad en van het Waterschapsbestuur, tevens lid van laatstgenoemd bestuur, is het Hoofd van plaatselijk bestuur, binnen wiens ressort het waterschap is gelegen.

(2) Is een waterschap gelegen binnen het ressort van meer dan één plaatselijk bestuurshoofd, dan bepaalt het Hoofd van gewestelijk bestuur door welke dier bestuurshoofden het voorzitterschap zal worden bekleed, zullende alsdan de niet tot Voorzitter benoemde Plaatselijke bestuurder(s) gewoon lid van het Water-schapsbestuur zijn.

Art. 7 A.

(1) In het reglement voor het waterschap wordt de wijze van uitoefening van het stemrecht in den Water-schapsraad en in het Waterschapsbestuur geregeld.

stemming in den Waterschapsraad, dat:

a. het aantal stemmen tot het uitbrengen waarvan de gezamenlijke ambtelijke leden gerechtigd zijn dat dei-stemmen tot het uitbrengen waarvan de gezamenlijke beheerders van ondernemingen gerechtigd zijn, niet mag overtreffen ;

b. door beheerders, die deze functie op meer dan één onderneming bekleeden, stem wordt uitgebracht voor elk dier ondernemingen afzonderlijk;

c. in geval van staking van stemmen over zaken, het nemen van eene beslissing wordt uitgesteld tot eene volgende vergadering, waarin de beraadslaging over het voorstel heropend wordt, terwijl, indien ook in deze tweede en evenzoo indien in eene voltallige vergadering de stemmen staken, het voorstel wordt geacht niet te zijn aangenomen ;

d. ingeval van staking van stemmen over eene be-noeming of voordracht van personen, het lot beslist.

(3) Wat betreft de stemming in het Waterschaps-bestuur wordt in acht genomen dat :

a. in geval van staking van stemmen over zaken, een lid van den Waterschapsraad beslist, daartoe jaar-lijks door den Raad in de eerste zitting van het jaar te benoemen, zullende, wanneer de staking van stemmen plaats vindt in een vergadering van het Waterschaps-bestuur, bedoeld lid, zooverre de te beslissen zaak aan-gaat, zitting hebben in de vergadering totdat de beslissing gevallen is ;

b. ingeval van staking van stemmen over het be-noemen of voorstellen van personen, het lot beslist.

(4) Beheerders van ondernemingen kunnen zich in de vergaderingen van den Waterschapsraad en het Wa-terschapsbestuur door schriftelijk daartoe gevolmachtig-den doen vertegenwoordigen.

Art. 22.

(1) Beslissingen der Waterschapsraden en -besturen kunnen, voor zoover zij met algemeene verordeningen, voorzieningen door het Hoofd van gewestelijk bestuur ingevolge artikel 21 getroffen, dan wel met het water-schapsreglement of met het algemeen belang strijden, ten allen tijde, bij een met redenen omkleed besluit, door het Hoofd van gewestelijk bestuur in overleg met den Inlandschen Zelfbestuurder of diens Patih worden geschorst of vernietigd.

(2) Hetzelfde geldt voor goedgekeurde waterschaps-verordeningen ingeval van strijd met het algemeen belang.

(3) De gevolgen van schorsing en vernietiging wor-den in het waterschapsreglement geregeld.

(4) Voor de in het eerste lid bedoelde besluiten geldt het bepaalde in het tweede lid van artikel 21.

Art. 24.

Bij de vaststelling der heffing, bedoeld in het eerste lid van het vorig artikel, wordt in acht genomen, d a t : a. de heffing ter goedmaking van de aan de

water-terschappen opgedragen waterverdceling en die ter goedmaking van de kosten van beheer der werken, afzonderlijk worden vastgesteld ;

b. de heffing ten behoeve van de waterverdeeling wordt omgeslagen over de landbnuwondernemingen en de Inlandschc gemeenten, in dier voege dat door cerst-genoemden per bruto-bouw aanplant van tabak en indigo de helft, en per bruto bouw aanplant op bevloeide gronden van andere éénjarige gewassen, een vierde gedeelte wordt betaald van het per brutobouw aanplant van suikerriet verschuldigde en door de Inlandsche gemeen-ten per bruto-bouw aanplant op bevloeide gronden één achtste gedeelte van hetgeen door landbouwonderne-mers bij aanplant van suikerriet verschuldigd is ;

c. de heffing ten behoeve van het beheer, onderhoud en het herstel der werken, behoudens in het geval bedoeld in de slotzinnen sub d van dit artikel, ten laste komt van de betrokken landbouwondernemers en in dier voege wordt omgeslagen, dat de voor elk werk benoodigde kosten afzonderlijk betaald worden door de landbouwonderneming of de landbouwondernemingen ten behoeve van wier cultures het werk strekt, en tus-schen haar onderling in dezelfde verhouding als hier-boven sub b aangegeven ;

d. door de Inlandsche gemeenten in de heffing, sub c bedoeld, niet wordt gedeeld, zoolang de vereischte koelie-arbeid voor onderhoud en herstel der werken, waarbij zij belang hebben, volgens in het waterschaps-reglement te stellen regelen en tot een in dat regle-ment te bepalen grens, door de heerendienstplichtigen onbetaald wordt verricht en dat, geschiedt dit niet, van gemelde gemeenten een door het Hoofd van westelijk bestuur, den betrokken Waterschapsraad ge-hoord, voor elk geval aan te geven deel der kosten zal worden geëischt.

Namens den Bond van Vorstenlandsche Landbouwondernemers de Vertegenwoordiger in Ned.-Indïc,

J. H. VAN HASSELT.

Extract uit een

ADVIES IN ZAKE H E T VOORNEMEN T O T INSTELLING VAN WATERSCHAPPEN IN DE VORSTENLANDEN DOOR PROF.

C. W. WEIJS T E 's-GRAVENHAGE

uitgebracht op verzoek van het Bestuur van den Bond van Vorstenlandscke Landbouwondernemers te 's-Gravenkage.

Het denkbeeld om in de Vorstenlanden waterschappen in het leven te roepen als instellingen, die ieder voor een eigen, welbepaald gebied het waterbeheer in zijn vollen omvang zullen voeren, moet m.i. alle aanbeveling verdienen.

Dit niet alleen met het oog op de bijzondere belangen van de Vorstenlandsche Landbouwondernemingen, welke, zooals de mij ter kennisneming geworden bescheiden doen gevoelen, waterschappen noodig achten in verband met de uit de voorgenomen reorganisatie der landhuuraangelegenheden voor hun beheerders dreigende vermindering of volslagen opheffing van medezeggensschap in het beheer van het hun onmisbare bevloeiingswater. Maar ook en evenzeer met het oog op het algemeen belang van land en volk der Vorstenlanden.

Dat algemeen belang toch mag heeten te vorderen, hier, waar landbouw en landbouwindustrie met groot-kapitaal op huurlanden gedreven de hoofdbronnen zijn van de volkswelvaart en het water voor beiden de onmisbare, de levenwekkende, tegelijk ook de schadende, de met vernieling dreigende kracht, dat het beheer over dat water zoodanig gevoerd worde, dat geen twijfel mogelijk blijft of daarbij wel naar het meest volmaakte gestreefd wordt, onder een strikte inachtneming van ieders bijzondere belangen en algeheele uitsluiting van willekeur in de behartiging daarvan.

Zulk een streven, onder die voorwaarden, mag niet genoegzaam verzekerd worden geacht, wanneer het hoogste gezag in het waterbeheer gesteld is in handen alleen van enkele en nog veelvuldig wisselende Bestuurshoofden, hoe helder van inzicht, hoe hoog

Zulk een streven, onder die voorwaarden, mag niet genoegzaam verzekerd worden geacht, wanneer het hoogste gezag in het waterbeheer gesteld is in handen alleen van enkele en nog veelvuldig wisselende Bestuurshoofden, hoe helder van inzicht, hoe hoog

In document REORGANISATIE IN DE .. (pagina 36-52)

GERELATEERDE DOCUMENTEN