• No results found

H E T VOORSCHOTTEN-STELSEL

De ongunstige werking der strafbepaling doet zich echter nog veel duidelijker gevoelen, wanneer men haar beschouwt in ver-band met het in Indie algemeen gebruik van het geven van voor-schot aan bedienden en arbeiders. Dat verband is onmiskenbaar.

Ons oordeel omtrent de strafbepaling zal altijd voor een niet onbelangrijk deel afhangen van ons oordeel omtrent het voor-schotten-stelsel. De gewoonte van voorschot te geven heeft ten gevolge, dat, wat de fmanciëele verhouding tusschen meester

en werkman of dienstbode betreft, in Indie juist het tegenover-gestelde van hetgeen in Nederland regel is , als de gewone toestand wordt aangetroffen. In Nederland is de meester in den regel de schuldenaar van den dienstbode of den werkman , omdat de laatste altijd eenig loon heeft te vorderen, hetzij dan van korter of langer tijd, van het laatste kwartaal, de laatste maand, de laatste week of ook maar van den laatsten dag. In Indië ontvangt de dienstbode ot arbeider gewoonlijk bij zijn indiensttreden reeds eenig geld, dat hij later nog verdienen moet. En nu volgt hieruit reeds aanstonds, dat in Indië de dienstbode of werkman door zijn financieel belang niet zoo sterk tot blijven en tot voortzetting van zijn arbeid wordt aangespoord als in Nederland. Dat algemeen heerschend gebruik van voorschot te geven wordt dan ook aangevoerd als een gewichtige grond voor het behoud der strafbepaling. Al was in Indië overigens voor zooveel deze kwestie betreft alles ongeveer als in Nederland, zegt men, dan zou het voorschotten-stelsel toch recht geven om hulp te zoeken bij de politie tegen dienstboden en arbeiders, die met het ontvangen voorschot hun meesters verlaten of weigeren langer te werken. Het geven van voorschot kan in Indië niet af-geschaft worden, en het voorschotten-stelsel vordert noodzakelijk de tusschenkomst van den strafrechter. — Nu is zeker de staat niet geroepen om maatschappelijke gebruiken te beschermen of tegen te gaan ; maar als men hem verzoekt ter wille van een maat-schappelijk gebruik af te wijken van de g e w o n e rechtsbeginselen op eene wijze die, gelijk wij gezien hebben, hoogst bedenkelijke gevolgen kan hebben, dan is de staat zeker niet alleen bevoegd, maar ook verplicht, vooraf te vragen, waarom men niet liever van dat gebruik afwijkt, en of dat gebruik op zich zelf een onschuldige zaak is. Door de wet te regelen naar het gebruik, neemt toch de staat het gebruik in bescherming, en draagt hij krachtig bij om het te handhaven. Op beide vragen wordt door de voorstanders der strafbepaling het antwoord in twee woorden gegeven : het voor-schotten-stelsel is een n o o d z a k e 1 ij k k w a a d. Bij elk dier woorden willen wij een oogenblik stilstaan.

Alzoo het voorschotten-stelsel is een k w a a d. Dit wordt algemeen erkend. De Minister van Koloniën, die op 12 November 1875 bij de behandeling van de motie-Mirandolle het woord voerde, noemde het „allerverderfelijkst en immoreelst." Geen der Indische ambte-naren wier rapporten en adviezen door de Eegeering worden mede-gedeeld, waagt het dit gebruik te verdedigen. Alleen de directeur van justitie acht het geven van voorschotten „zeer geoorloofd,"

In zooverre zal wel ieder met hem instemmen, dat hetgeen vol-strekt onvermijdelijk is ook „geoorloofd" moet zijn. De resident der Preanger regentschappen noemt het een „noodzakelijk kwaad, die van Tagal „de groote kwaal," die van Pekalongan een „be-treurenswaardige gewoonte," die van Samarang een gebruik dat

„demoraliseerend" werkt, die van Soerabaya een „onvermijdeh)k kwaad;" die van Madioen houdt zich aan den gebruikelijken term „een noodzakelijk kwaad ;" zijn ambtgenoot te Kedirie verklaart, dat het is af te keuren;" de gouverneur van Celebes en onderhoongheden zegt ons dat het „verkeerd" werkt; de adsistent resident van Benkoelen noemt het een „schadelijk gebruik," de resident der Lampongs een

„algemeen ingeslopen misbruik"; de adsistent-resident van Bihton acht een verbodsbepaling tegen het geven van voorschot wenschelijk.

„Men were overdreven voorschotten," zegt de adviseur-honorair voor inlandsche talen, en ook anderen, die de strafbepaling van art. 2 no. 27 niet geheel willen afschaffen, maar haar evenmin onveranderd willen handhaven, meenen, dat zij niet moet gelden wanneer voorschot is gegeven, of het gegeven voorschot een be-paald bedrag te boven gaat. Maar waarom wordt dat geven van voorschotten zoo algemeen afgekeurd? De meeste adviseurs achten het niet noodig hun afkeurend gevoelen met redenen te omkleeden;

zij spreken over het verderfelijke van het voorschotten-stelsel als over een algemeen bekende en erkende zaak. Anderen echter tooneii ons a a n , hoe en waarom het voorschotten-stelsel zoo verderfelijk werkt in verband met het dwangmiddel der politiestraf. De resident van Pekalongan ontwikkelt zijn gevoelen als volgt: „Particulieren achten de politiestraf noodig, omdat zij de betreurenswaardige ge-woonte hebben om voorschotten te geven, en dan geen gemakkelijker middel tot intimidatie kennen." En verder: „ Voorschotten zijn niet onvermijdelijk; zij zijn niet nadeelig, als zij gegeven worden met het doel om goede dienstboden of werklieden te gemoet te komen ; maar zij zijn laakbaar, als zij worden verstrekt alleen om dezen tegen minder loon te doen werken en alzoo in de macht te houden.

Een Europeaan gaf zijn kok, bij een voorschot van ƒ 3 0 , slechts ƒ 1 in de maand; evenzoo handelen Chineezen. De bepaling geeft zeer zeker een middel aan de hand tot uitoefening van ongeoor-loofden dwang." De resident van Pasoeroean zegt ons mets anders, dan dat vooral de Chineezen groote voorschotten geven. Na hetgeen wij van zijn ambtgenoot van Pekalongan gehoord hebben behoeven wij niet te vragen waarom en met welk doel. Op hetzelfde kwaad

äü

wijst de resident der Zuider- en Oosterafdeeling van Ëornéo. Hij acht de strafbepaling noodig, maar voegt er bij : „ Men moet daaren-tegen ook de dienstbaren beschermen daaren-tegen willekeur der meesters, die (vooral de vreemde Oosterlingen) tegen groot voorschot, maar onvoldoend werkloon inhuren. De resident van Djokjokarta, die de strafbepaling wenscht te behouden, schrijft evenwel : „ Het geven van voorschot is een diep ingeworteld gebruik. Het kan niet ge-heel ontkend worden, dat het artikel aanleiding geeft tot dwang.

Daarom zou wenschelijk zijn een verbod om aan dienstboden en werklieden meer voorschot te geven dan eene maand salaris. Enkele malen klaagden bedienden, dat hunne meesters hen niet wilden ontslaan, zelfs bij aanbod om het voorschot aan te zuiveren. Dikwijls werd dit te vergeefs vragen van ontslag als reden van verschooning voor het wegloopen aangevoerd, vermits bij dergelijke gelegenheid de bedienden door nieuwe voorschotten werden overgehaald te blijven en dan kwalijk bejegend werden. " Ook de resident van Kedirie geeft als reden zijner afkeuring van het geven van voorschot o p , dat „ er dikwijls misbruik van gemaakt wordt om bedienden en werklieden tegen hun zin in dienst te houden. Een bezwaar tegen het artikel is ", zegt hij verder, „ dat het niet wederkeerig de dienstbaren tegen de meesters beschermt. Men zou de overeen-komsten moeten registreeren. Niet zoozeer de hier besproken be-paling, als wel het voorschotten-stelsel leidt tot misbruiken, door de dienstboden tegen te laag loon in dienst te houden, of door niet aan te dringen op de afbetaling van het voorschot, dat dan ongemerkt oploopt." — „Aanvankelijke voorschotten", verzekert de resident van Amboina, „ worden wel eens gebruikt als middel om de bedienden in een soort van pandelingschap te houden."

„ Voorschotten werken verkeerd ", rapporteert de gouverneur van Celebes, „ omdat het bij sommige meesters een middel is tot onge-oorloofden dwang. " — „ De Europeanen huren voor onbepaalden tijd bij de maand," schrijft de resident van Palembang, „de in-landers en vreemde Oosterlingen meest bij het j a a r , en geven dan een jaar voorschot. Dat dit leidt tot een vermomd pandelingschap, behoeft geen betoog. "

Ook Mr. Piepers noemt het voorschotten-stelsel een kanker van de Indische maatschappij. „"Wanneer," zegt hij, „de meester zelf in-lander, vreemde Oosterling of zelfs maar de in Indië geboren afstammeling van een Europeaan is, die allen op zooveel vertrou-welijker voet met den geringen inlander kunnen omgaan, en zijne begrippen en neigingen volkomen kennen, dan ontstaat uit het

voorschot een toestand, het pandelingschap zeer nabij komende.

Want onze Europeesche begrippen en instellingen liggen over het algemeen slechts als een dun vernisje op de inlandsche maatschappij, en dringen er bitter weinig in door ; officieel moge het Ned. Indisch Gouvernement het pandelingschap hebben afgeschaft, naar Poly-nesische begrippen van recht zal de inlander zich nog lange jaren de pandeling achten van hem, van wien hij voorschot genoten heeft, en alzoo door h e m , die, zijne zwakheden kennende en daarop spe-culeerende, hem belet ooit uit de schuld te geraken, genoodzaakt worden levenslang voor een zeer klein loon te arbeiden. En juist de beste, die, ook al ziet hij door de wettelijke bepalingen daartoe kans, niet op wil komen tegen hetgeen hij volgens zijne volksop-vatting recht acht, wordt op deze wijze het gemakkelijkst geëx-ploiteerd en belet zijnen toestand ooit te verbeteren."

IX. VRIJE ARBEID!

"Wie zal na deze verklaringen, met of zonder toelichting, nog twijfelen en niet overtuigd zijn, dat de gewoonte van voorschotten te geven inderdaad een kanker is van de Indische maatschappij!

Dien kanker bevordert de Regeering door haar politiestraf. Zij geeft den meesters een waarborg, dat zij met het voorschot den dienst-bode of werkman kunnen koopen en naar willekeur over hem kunnen beschikken. De inlander wordt verleid door het voorschot, het handgeld bij de werving. Voor ƒ 30 voorschot koopt men een kok voor een geheel j a a r , en geeft hem daarenboven niet meer dan ƒ 1 'smaands! Zoo is de gewone praktijk der Chineezen. Men keert de gewone, de gezonde verhouding tusschen meester en dienstbode of arbeider om. Hier in Nederland brengt het belang van den dienstbode of arbeider mee, dat hij blijft en zijn werk voortzet, om daarna het bedongen loon te ontvangen. In Indie brengt zijn belang mee, zoo spoedig mogelijk met het ontvangen voorschot weg te loopen, zich bij een ander te verhuren, natuurlijk tegen voorschot, en weer weg te loopen. Mag de Regeering een zoo demoraliseerend gebruik helpen bestendigen, en de mede-plichtige, de bondgenoot worden van eiken gewetenloozen Chinees of Europeaan tegen den inlander? "Want dat het voorschotten-stelsel met de strafbepaling staat of valt, is ons reeds gebleken.

Naieve verklaringen van voorstanders der strafbepaling doen ten overvloede allen twijfel wijken. „Het geven van voorschotten is een noodzakelijk kwaad," rapporteert de resident van Madioen : „Tijdens

n

de werking der rottingstraf gaf men wei grooter -oorschotten L u u r i i j k f d e rottingstraf was een nog krachtiger wertend midd

o m den met het .oorschot gekochten s i . . . - och B e « , d i e - * L d e of werkman tot zijn plicht te brengen. .Voorschotten zijn n et te vermijden," schrift de gouverneur van S u m a t r a V W e s t k u s ,

% geven ook het middel aan de hand om zijn dienstdoend per-I nee" te behouden, daar die lieden anders hunne dienstverlaten om bij anderen voorschot te bekomen." De residenten van Timor I Te'rnate en de gouverneur van Celebes bevestigen deze ui temaak

Als de bedienden hun voorschot hebben aangezuiverd binven zij geen dag langer in dienst, en zonder voorschot treedt geen fnlande/in dielst en wil hij niet werken, verzekeren z . o n s ^ W n vernamen reeds wat de resident van Pekalongan * £ * ^ £ * culieren achten de strafbepaling n o o dl g, omdat zij de ™£™™

w a a r d i g gewoonte hebben om voorschotten te geven, en dan geen

^ m l k e l i j L middel tot intimidatie kennen." Werd de «?%£°*

fngetrokken, het geveu van voorschotten zou - h i n d e r e n en eindelijk ophouden. Nu neemt het toe, de voorschotten worden

.rooter- de concurrentie tusschen de meesters wordt sterker, niet S e e n bij het huren van werklieden, maar ook van dienstboden;

men onttroggelt ze elkander, en daarom acht de adviseur-honorai voor inlandsche talen, de heer Holle, op het voetspoor van sommige hoofden van gewestelijk bestuur, een strafbepahng tegen het

onderhuren van dienstboden en werklieden raadzaam

Dat het geven van voorschotten een hoaad i s , blgktalzoo alge-meen erkend te worden. Sommigen evenwel alge-meenen er m te moeten berusten, omdat het een noodzakelijk, een onvermijdelijk kwaad xs.

Ziedaar echter een onderstelling die niet te spoedig mag worden uitgesproken. Zij is de dood voor elke hervorming, voor elke ver-betering van-onze maatschappelijke toestanden en onze wetgeving In elk geval zal de wet een erkend maatschappelijk kwaad wel niet mogen voeden en steunen. Al trekt zij er niet tegen te velde, zij zal toch wel niet verplicht zijn er zich naar te schikken. Scherp onderzoek van de gronden voor de onvermijdelijkheid bijgebracht is daarom plicht. Welke zijn die gronden ?

Dat het onmogelijk zou zijn, iB Indië dienstboden en werklieden te bekomen zonder voorschot, wordt niet beweerd. W e l , dat het uiterst moeilijk zou wezen, en de loonen tot in 't buitensporige zouden worden opgedreven. De ondervinding heeft trouwens reeds geleerd, dat voorschotten niet volstrekt onvermijdelijk zijn. «ij Het departement van burgerlijke openbare werken wordt geen voorschot

m

gegeven. Juist daarover beklaagt zich de Kamer van Koophandel en Nijverheid te Batavia. „Het is toçh tg voorzien", schrijft zij in haar adres, „dat vroeg of laat grenzen zullen gesteld worden aan het bij dezen tak van dienst dusver gevolgde stelsel om tot eiken prijs de benoodigde werkkrachten bijeen te brengen, om een gulden, dagloon te geyen als een halve gulden njet toereikend blijkt, en anderhalve gulden als men mot een dagloon van een gulden niet slaagt.; een stelsel, dat wellicht één der oorzaken zijn kan van de belangrijke vermeerdering van uitgaven op het gebied der openbare werken van den Staat, en dat de schrik is geworden van menigen ondernemer, wiens financieele ondergang het gevolg zou moeten worden van eene gelijksoortige vrijgevigheid^ Vroeg qf laat zal eene gepaste zuinigheid ook het departement van burgerlijke openbare werken er toe moeten doen besluiten om door het geven van voor-schotten zich het verkrijgen van werkvolk te vergemakkelijken, voor zoover namelijk het aantal dwangarbeiders mocht gaan te kort schieten op plaatsen, waar het werken met vrije arbeiders tot nu toe al te kostbaar is bevonden. Door uitloving van een zeker hand-geld. qf voorschot zal het gemakkelijk vallen om tegen een betrek-kelijk billijk loon werklieden te vinden, wien hqt vooruitzicht qni op den langen duur in het genot te komen van een veel hooger loon op zich zelf niet voldoende is om zich tot het presteeren van geregelden arbeid te verbinden."

Hoogst waarsçhjjnlijk za) â,e Kamer van K. en N, in haar hoop en verwachting worden teleurgesteld. Wat zij „vrijgevigheid" noemt, da,t het loon zich regelt naar aanbod en vraag, is de eenige natuur-lijke en gezonde toestand, en wij houden ons hier in Nederland overtuigd, dat de Regeer ing in Indië bij haar departement vafl openbare werken nooit zal medewerken om dien natuurlijken toe-stand door kunstmiddeltjes te bederven. Het moet haar ernst zijn met „vrijen arbeid," en daarom moet en zal zij het middel van verlokking, dat de Kamer van K. en N. den treurigen moed heeft haar aan te bevelen, zonder aarzeling van de hand wijzen. Zij zal dit met te meer vrijmoedigheid doen, zoolang zij haar eigen grondwet-tige verslagen aan de Staten-Generaal niet verloochent. Daarin toch — wij zagen het reeds — wordt, in lijnrechten strijd met hetgeen de Kamer v. K. en N. beweert, verzekerd, dat juist het vooruitzicht op vast werk het eenig middel is om op de hoofdplaatsen een klasse van bedreven handwerkslieden te vormen en te behouden, en dat de luiheid en onverschilligheid der heerendienstplichtigen soms tot zooveel vertraging leiden , dat daardoor schade voor de werker

ont-84

staat, en het dikwijls financieel voordeeliger zou zijn geweest, vrije werklieden te bezigen (Koloniaal verslag van 1875 bl. 131). En als wordt erkend , dat, ten gevolge van de concurrentie der particuliere industrie en de werving van koelies voor Atjeh, het op enkele plaatsen „niet gemakkelijk" was aan arbeiders te komen, en daarom de arbeid van heerendienstplichtigen voor sommige bepaalde werken op enkele plaatsen niet te versmaden i s , wordt ten slotte de troost-volle opmerking gemaakt, dat naarmate met de uitvoering der werken meer stelselmatig wordt te werk gegaan en meer geregeld wordt voortgewerkt, door het uitzicht op vast werk, het verloop van werklieden wordt voorkomen, en de klachten beginnen te vermin-deren. (Kol. verslag van 1876 bl. 127).

Hoe nauw de strafbepaling van art. 2 no. 27 ook volgens de meening der Kamer van K. en N. in verband staat met het

voor-schotten-stelsel, blijkt uit hetgeen zij ten slotte opmerkt : „Het ligt in de r e d e , " zegt zij, „dat naarmate het gebruik van heerendienst-plichtige arbeiders beperkt, en aanwending van dwang ter zijde gelaten wordt, ook de Regeering, waar zij voor haar werken arbeidskrachten noodig heeft, op den duur rekening zal moeten houden met de bestaande maatschappelijke toestanden, en daar zoo doende de tijd nabij kan zijn, waarin ook voor haar het ver-leenen van voorschotten aan de arbeiders, voor de publieke werken benoodigd, onvermijdelijk moet worden, wanneer men ten minste niet onnoodig geld verkwisten wil, kan het behoud van de thans bestaande strafbepaling tegen dienstweigering zonder aannemelijke redenen ook voor de Regeering zelf van het grootste belang wor-den." Men ziet het : wij kunnen het voorschotten-stelsel niet missen, laat ons daarom het dwangmiddel der politiestraf behouden. Nu rechtstreeksche dwang niet meer kan worden aangewend, late men ons het middel van verlokking, gewaarborgd door de vrees voor straf: dwang langs een omweg. De Staat geeft zelf het voorbeeld ten opzichte van de soldaten en de koelies in Atjeh, zegt de Ka-mer v. K. en N., en zou aan particulieren niet vrijstaan wat de Staat voor zich zelven niet ongeoorloofd vindt? Of wil men ook de strafbepalingen tegen desertie afschaffen? — Wie ziet echter niet dadelijk i n , dat de buitengewone bevoegdheden en de strenge discipline, die noodig worden geacht bij het departement van oor-log, niet tot voorbeeld kunnen dienen voor het gewone burgerlijke leven? Wie heeft er ooit aan gedacht, de buitengewone macht die in geval van oorlog aan de Rijksregeering wordt toegekend, de buitengewone middelen die men in het algemeen belang ter harer

beschikking stelt, als het ruw geweld moet beslissen, ook te eischoti voor particulieren, ter uitvoering van de werken des vredes? I n t e r a r m a s i l e n t l e g e s — in oorlogstijd wordt althans van de ge-wone wetten afgeweken. Dat de Kamer v. K. en N. hier gelijk-stelling wenscht, stelt de onjuistheid van haar standpunt in het volle licht. Die vrije arbeiders wil behandeld hebben als soldaten,

miskent het karakter van den vrijen arbeid.

X. T O T DEN GEZONDEN TOESTAND TERUG.

Het geven van voorschotten is een noodzakelijk kwaad," zegt de resident der Preanger regentschappen, „dat niet te keeren is dan door onderlinge verbintenis van alle dienstbruikers." — „Alleen door onderlinge samenwerking der ondernemers zou het geleidelijk kunnen verdwijnen," verklaart zijn ambtgenoot van Soerabaya.

Zoo is het dan toch niet volstrekt onvermijdelijk. De Regeering schaffe het dwangmiddel af dat de politiestraf aanbiedt, en de onder-nemers of dienstbruikers zullen zoo verstandig worden van de voor-schotten te verminderen en eindelijk na te laten. „ De gevolgen eener intrekkino-", verzekert ons danjook de resident van Menado, „zouden zijn dat men huiverig zou worden om voorschot te geven en dat

Zoo is het dan toch niet volstrekt onvermijdelijk. De Regeering schaffe het dwangmiddel af dat de politiestraf aanbiedt, en de onder-nemers of dienstbruikers zullen zoo verstandig worden van de voor-schotten te verminderen en eindelijk na te laten. „ De gevolgen eener intrekkino-", verzekert ons danjook de resident van Menado, „zouden zijn dat men huiverig zou worden om voorschot te geven en dat

GERELATEERDE DOCUMENTEN