• No results found

grotestedenbeleid fase 2005-2009 (gSB III)A.4

In document De stad terug aan de mensen (pagina 135-138)

De tweede convenantsperiode van het grotestedenbeleid liep tot en met 2004. In de Tussenstand uit 2002 werd door het kabinet al vooruitgelopen op de derde convenants periode van 2005 tot 2009. Het hoofdstuk ‘GSB-III: lijnen naar de toe-komst van het GSB’ uit de Tussenstand was bedoeld als agendazettend voor de kabinetsformatie in 2002.

267 | Kamerstukken II, 2005-2006, 30 128, nr. 9, p. 4.

268 | Evaluatie tweede convenantsperiode grotestedenbeleid (1999–2004) (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 128, nr. 9, Bijlage 1), p. 53.

269 | Kamerstukken II, 2005-2006, 30 128, nr. 9, p. 3.

270 | Evaluatie tweede convenantsperiode grotestedenbeleid (1999–2004) (Kamerstukken II, 2005-2006, 30 128, nr. 9, Bijlage 1), p. 54.

271 | Algemene Rekenkamer, Grotestedenbeleid: stand van zaken 2002, Kamerstukken II 2002-2003, 28 786, nrs. 1-2.

DE STAD TERUG AAN DE MENSEN

Het kabinet Balkenende-II zet uiteindelijk het grotestedenbeleid ook voort in de vorm van GSB-III. Het motto is ‘Samenwerken aan de krachtige stad’. Deze derde fase van het grotestedenbeleid is ontwikkeld en uitgewerkt voordat de eindevaluatie van het GSB-II gereed was, zodat men die ervaringen nog niet heeft kunnen verdiscon-teren in de plannen voor de periode 2005-2009. Aan de 30 GSB-steden wordt er één toegevoegd: Sittard-Geleen. De doelstelling van het grotestedenbeleid blijft ongewij-zigd: het komen tot een complete en vitale stad.

De pijlerstructuur van het GSB-II blijft gehandhaafd, maar de sociale pijler heet voortaan: ‘sociaal, integratie en veiligheid’. Het verbeteren van de ‘veiligheid’ was ook al een doel stelling van het GSB-II, maar wordt nu dus opgewaardeerd. Ook inte-gratie krijgt in deze fase van het grotestedenbeleid meer aandacht; voorheen was ‘inburgering’ slechts een beperkt onderdeel van het GSB.

Met de derde fase van het grotestedenbeleid worden vijf maatschappelijke effecten beoogd:

het verbeteren van de objectieve en subjectieve veiligheid; 1.

het verbeteren van de (fysieke) kwaliteit van de leefomgeving; 2.

het verbeteren van de sociale kwaliteit van de leefomgeving; 3.

het binden van midden- en hoge inkomensgroepen aan de stad; 4.

het vergroten van de economische kracht van de stad. 5.

Uit de ervaring met het GSB-II had men geleerd dat de maatschappelijke effecten (de outcome)moeilijk te sturen waren door de gemeenten. Daarom zien de afspra-ken tussen het rijk en de gemeenten in de derde fase van het grotestedenbeleid vooral op meetbare prestaties (output) van de gemeenten. Cruciaal voor deze wijze van sturing is dat het veronderstelde verband tussen de prestaties en de beoogde maatschappelijke effecten ook werkelijk optreedt. Dit laatste is niet vanzelfsprekend. Zo bleek bijvoorbeeld uit de effectiviteitsmeting van het II dat veel van de GSB-maatregelen nauwelijks of geen effect hebben gehad voor het beoogde doel.272

Voor wat betreft de pijler ‘economie’ wordt in het GSB-III een ander effect nage-streefd dan tijdens het GSB-II. De regering had immers ingezien dat de ‘verbetering van de economische structuur en het ondernemingsklimaat’ zich minder direct op lokaal niveau laat beïnvloeden.

Ook de derde fase van het grotestedenbeleid kiest de programmastruc-tuur: steden moeten weer een meerjarenontwikkelingsprogramma formuleren. In het GSB-III wordt echter nadrukkelijk ruimte voor maatwerk en differentiatie in de meerjarenontwikkelings programma’s van de verschillende steden gela-ten. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan een van de kritiekpunten op de

meerjarenontwikkelings programma’s uit de tweede convenantsperiode, namelijk dat

die mop’s een te grote gelijkvormigheid zouden hebben en daarmee onvoldoende zouden aansluiten op de specifieke lokale situatie.273

Met betrekking tot de financiering van het grotestedenbeleid wordt weer een volgende stap gezet in het proces van bundeling van de geldstromen van het rijk naar de steden. De GSB-steden ontvangen nu voor iedere pijler een ‘brede doeluit-kering’ (BDU). Toch bleef het grote stedenbeleid versnipperd binnen het kabinet. De minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties coördineerde het kabi-netsbrede grotestedenbeleid en was zelf verant woordelijk voor de BDU voor de pijler ‘sociaal, integratie en veiligheid’, maar de verantwoordelijkheid voor de BDU voor de pijlers ‘economie’ en ‘fysiek’ lag bij andere bewindspersonen. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de verschillende onderdelen van het grotestedenbeleid lag in deze derde fase bij niet minder dan vijf ministers274 en één staatssecretaris. In het huidige kabinet Balkenende-IV valt het grotestedenbeleid onder de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, die ook de ‘wijkenaanpak’ (zie hieronder) coördineert.

De verantwoording door de steden verloopt als volgt. Jaarlijks vinden er ‘stads-gesprekken’ plaats tussen het rijk en de stad over de voortgang. In 2007 heeft een

midterm review plaatsgevonden. Na afloop van de periode moet de stad eenmalig

verantwoording afleggen over de geleverde prestaties. Op basis van die verantwoor-ding stelt het rijk de definitieve bijdrage aan de steden vast.

Resultaten

De periode van het GSB-III loopt op dit moment (medio 2008) nog. Eind 2007 is er wel een midterm review van het GSB-III uitgevoerd.275 De belangrijkste bevindingen voor de maatschappelijke doelen zijn als volgt.

De inwoners van de GSB-steden voelen zich sinds het begin van GSB-III veiliger en zijn ook minder vaak slachtoffer van gewelds- of vermogensdelicten geworden. De fysieke kwaliteit van de leefomgeving is vooral in de G4 verbeterd; in de andere steden is op dit punt minder resultaat geboekt. De sociale kwaliteit van de leefom-geving en het aandeel van midden- en hoge inkomens zijn allebei ongeveer gelijk gebleven. De waardering van het ondernemings klimaat is onveranderd. Hierbij moet aangetekend worden dat de steden onderling sterk verschillen. Daarnaast blijven steden op veel punten nog steeds achter bij de rest van Nederland. Ook neemt de segregatie tussen kansarmen en kansrijken binnen de steden nog steeds toe.

De brede doeluitkering voldoet nog niet helemaal aan de verwachtingen. In de praktijk blijkt de beleidsruimte van steden immers toch nog beperkt, vooral door de gedetailleerde prestatieafspraken waarover verantwoording afgelegd moet

wor-273 | Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Steden op stoom. Tussenstand grotestedenbeleid 1994- 2002, Den Haag: 2002, p. 51, zie ook: CPB, Op weg naar een effectiever grotestedenbeleid, Den Haag: 2000.

274 | Onder wie verrassend genoeg niet de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.

275 | Brief van de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie: Kamerstukken II 2007-2008, 30 128, nr. 15.

DE STAD TERUG AAN DE MENSEN

den.276 Overigens is bij de midterm review gebleken dat de uitvoering van sommige prestatieafspraken nog achter ligt op het schema.277

Een van de acties voor de resterende GSB-periode is het geven van meer aan-dacht aan het bestuderen van de samenhang tussen maatschappelijke effecten. Dit is zeker een belangrijk punt, maar het is opmerkelijk dat hier dertien (!) jaar na de start van het grotestedenbeleid nog niet voldoende over onderzocht is. De rechtvaar-diging van specifiek beleid voor de grote steden was destijds immers de complexiteit en de samenhang van de problemen in de grote stad, welke dan ook enkel door een ‘integrale aanpak’ opgelost zouden kunnen worden. Maar wat is de waarde van die integrale aanpak zolang we eigenlijk nog nauwelijks een goed idee hebben hoe de te integreren onderdelen en maatregelen met elkaar samenhangen?

Actieplan ‘krachtwijken’: van aandachtswijk naar krachtwijk

In document De stad terug aan de mensen (pagina 135-138)