• No results found

Groep 1 (deelnemers B1, B2 en B3)

In document De Radboud Universiteit over 10 jaar (pagina 33-35)

5. Resultaten Workshop

5.1. Groep 1 (deelnemers B1, B2 en B3)

5.1.1. Bestuursvorm

De groep is het erover eens dat de primaire taken onderwijs en onderzoek niet centraal gestuurd moeten worden. Dit voorkomt bureaucratische processen en verbetert de

samenwerking. Administratieve processen zouden zo efficiënt mogelijk moeten gebeuren, dus waarschijnlijk moet je dit centraliseren.

B3: “Ik zie dat elk onderwijsbureau anders functioneert, we zijn bezig om dat te uniformeren en standaardiseren”.

Deze gelijkvormigheid zal in sommige situaties afgedwongen moeten worden, daarom wordt gekozen voor een decentraal georganiseerde universiteit met centraal gestuurde kennis en afdwingbare afspraken.

5.1.2. Output vs autonomie

Het valt B3 op dat er in dit punt een aanname zit, namelijk dat er op de Radboud Universiteit op output gestuurd wordt. B2 kan dit bevestigen; op de faculteit van B2 wordt er op basis van output gekeken of je nog wel onderzoek mag doen. Als de output niet goed is, dan moet je meer onderwijs gaan geven en raak je onderzoekstijd kwijt.

De groep is van mening dat er meer gedifferentieerd moet worden tussen mensen. Het ene onderzoek is niet vergelijkbaar met het andere onderzoek. Dit kan door meer vertrouwen te geven aan mensen.

5.1.3. Top of breed onderzoek

De groep vindt dat er sowieso verwevenheid moet zijn tussen onderwijs en onderzoek. Toponderzoek is natuurlijk een lastige kwalificatie. De vraag rijst, wat is toponderzoek?

34 B2: “ik zou hier een combinatie willen zien van de eerste twee, top en breed onderzoek met

verwevenheid onderwijs en onderzoek. Het is idioot om toponderzoek te hebben zonder verwevenheid.”

Als er gekozen moet worden, dan sluit breed onderzoek toponderzoek niet uit.

5.1.4. Samenwerking vs. concurrentie

Het valt groepsleden (B2 en B3) op dat de Radboud Universiteit weinig samenwerkt met andere universiteiten als ze het vergelijken met eerdere werkgevers. Tussen de faculteiten zit wel verschil in de hoeveelheid samenwerking met andere universiteiten.

De twee uiterste opties, kartelvorming en alleen concurrentie, worden niet als goede opties gezien. Voor onderzoek zou er moeten worden samengewerkt waar kansen liggen. Op het gebied van onderwijs moet er veel meer structureel samengewerkt worden.

5.1.5. Positie ten opzichte van het HBO

De groep ziet graag een harde grens tussen HBO en WO. De vraag die wel wordt gesteld is of dit goed zou zijn voor de Radboud Universiteit. De groep denkt dat een harde grens zou kunnen resulteren in minder studenten, maar vindt dat niet per se slecht.

B2: “Met een harde grens denk ik dat er minder HBO studenten komen. Ik zou dat niet erg

vinden, we hebben veel te veel mensen op de universiteiten. Er lijken nu gaten te ontstaan op de arbeidsmarkt die door HBO opgevuld zou kunnen worden.”

B3: “Ik heb het idee dat een WO-opleiding de nieuwe standaard is. Dat je dat minimaal gedaan

moet hebben. Dat tegenwoordig HBO niet meer als goed genoeg gezien wordt.”

Een harde grens lijkt daar een goede oplossing voor.

5.1.6. Oriëntatie van de universiteit

Een economisch georiënteerde universiteit valt voor de groep meteen af. Daar is meteen overeenstemming over. Voor een maatschappij georiënteerde universiteit lijkt veel voorkeur te zijn.

B2: “Ik vind dat een maatschappij georiënteerde universiteit vanuit een bepaalde

betrokkenheid goed is.”

B1 en B3 kunnen zich hier ook in vinden. Er zitten natuurlijk ook valkuilen aan een maatschappij georiënteerde universiteit.

B3: “Een van de risico’s is dat je geleid wordt door wat de maatschappij wil. Als je kijkt naar

topsectoren en dat soort dingen”

Ondanks dit risico lijkt het deze groep het beste om een maatschappij georiënteerde universiteit te zijn.

5.1.7. Internationalisering

In de ogen van de groep moet je wel streven naar een internationale universiteit. Je moet vaak wel een internationaal karakter hebben, want anders komen studenten niet. Daarnaast

35 worden regionaal en nationaal niet uitgesloten door internationaal. Mocht het niet logisch zijn om internationaal te gaan, bijvoorbeeld voor een vakgebied dat het Nederlandse parlement bestudeert, dan moet je dat ook vooral niet doen.

5.1.8. Onderwijsmodel

De optie, voltijd, deeltijd waar nodig, is een goede middenweg. De groep vindt het dan wel belangrijk dat het gebeurt waar het nodig is en niet waar het mogelijk is. De groep vraagt zich af waar de vraag naar deeltijd vandaan komt, want zelf ziet de groep de noodzaak niet.

In principe is kleinschalig onderwijs gewenst. Dat is prettiger voor de docent en didactisch beter. Financieel gezien is dat alleen niet haalbaar en kan niet worden ontkomen aan grootschalig onderwijs. Daarom wordt hier ook gekozen voor de middenweg, groot- en kleinschalig onderwijs.

B2 ziet onderwijs voor iedereen niet zitten.

B2: “In ons eerste jaar valt er 30% af en dat zijn eigenlijk mensen waarvan je denkt: Daar

besteed je onevenredig veel tijd aan.”

De vraag is dan, wat doe je met selectie aan de poort? Dat moet niet iets zijn op basis van cijfers of een toets. De groep ziet graag iets op het gebied van motivatie. Liever een student die een 6 of een 7 haalt en gemotiveerd is, dan iemand die een 8 of een 9 haalt en niets met de opleiding heeft. Daarom kiest de groep voor selectie aan de poort.

In document De Radboud Universiteit over 10 jaar (pagina 33-35)