• No results found

In het vorige hoofdstuk hebben we gezien hoe de Romeinen ‘de barbaar’ afbeeldden op twee monumenten in het centrum van het Rijk. De barbaar is hierop een ongeschoren wilde die op de reliëfs met gemak onderworpen kon worden door het Romeinse leger – hoewel dit in werkelijkheid meer moeite kostte dan de triomfzuilen doen vermoeden. In dit hoofdstuk zal ik onderzoeken hoe de lokale bevolking langs de Donau zichzelf liet afbeelden op grafportretten, nadat hun leefgebied een Romeinse provincie was geworden. Enerzijds is te verwachten dat deze wijze van weergeven dichter bij de werkelijkheid ligt dan de ‘barbaren’ op de zuilen in Rome. Anderzijds zijn grafportretten ook vatbaar voor vertekening; het is aannemelijk dat mensen in de provincie een ideaalbeeld van zichzelf lieten afbeelden. Dit beeld presenteert hoe zij gezien wilden worden en is niet noodzakelijk een weerspiegeling van de werkelijkheid.120

De grafreliëfs die hier onderzocht worden zijn met name een stedelijk fenomeen. Ze werden buiten de stadmuren geplaatst langs de toegangswegen van steden.121 Hoewel Maureen Carroll claimt dat dergelijke reliëfs ons een ‘cross-section through many levels of society’ bieden, laten ze ons in werkelijkheid maar een klein deel van de bevolking zien.122 Zoals Hope terecht benadrukt, zien we alleen de mensen die de financiële middelen hadden om dergelijke monumenten op te richten. De reliëfs tonen dus de stedelijke bovenlaag van de bevolking; de armere inwoners van steden lieten wellicht houten ‘grafstenen’ maken, waarvan nu geen sporen meer te vinden zijn.123 Net als de twee triomfzuilen was het oppervlak van de stenen grafreliëfs

waarschijnlijk geschilderd. Een voorbeeld van een reconstructie hiervan zien we op afbeelding 36.

Het is onweerlegbaar dat de lokale bevolking in deze provincies pas op grote schaal dergelijke monumenten ging oprichten na de komst van de Romeinen. Desondanks valt er te twisten over hoe Romeins deze grafportretten zijn. Zoals Kleiner en Hope laten zien, waren het in Rome met name vrijgelaten slaven die dit soort portretten lieten maken. Deze waren weliswaar geïnspireerd op Romeinse portretten, maar in deze vorm werden ze in Rome vrijwel niet gemaakt voor ‘echte Romeinen’.124 Buiten Rome was het met name het leger dat opdracht gaf tot dergelijke monumenten. Dit is de manier waarop de lokale bevolking in aanraking kwam

120 A.T. Croom, Roman clothing and fashion (Stroud 2000) 13. Carroll, ‘‘The Insignia of Women’’, 288.

121 Carroll, Romans, Celts & Germans, 57-58. V.M Hope, ‘Constructing Roman identity: Funerary monuments

and social structure in the Roman world’, Mortality 2 nr.2 (1997) 104. D.E.E. Kleiner, Roman group portraiture:

the funerary reliefs of the late Republic and early Empire (New York 1977) 7.

122 Carroll, Romans, Celts & Germans, 59. 123 Hope, ‘Constructing Roman identity’, 107-108.

met de grafreliëfs. Hope noemt de vrijgelatenen en soldaten ‘marginal groups’, groepen die een zekere aanspraak op het Romeinse burgerschap hebben, en wellicht ook burger zijn, maar toch nooit volledig Romeins zullen zijn.125 Hoewel het grafreliëf dus samen met het Romeinse leger zijn intrede deed in de Donauprovincies, was het niet directe Romeinse invloed. Op afbeeldingen 21 tot en met 25 zien we duidelijk het verschil tussen de portretten van vrijgeboren Romeinen (afb. 21-23) en de grafportretten van vrijgelaten slaven (afb. 24-25). De vrijgelatenen baseerden hun portretten op die van de Romeinse burgers; toch kregen de portretten duidelijk een andere vorm. We zien bijvoorbeeld een overgang naar reliëf vanaf de losstaande portretten van de vrijgeboren Romeinen. Het Romeinse portret had dus al een verandering ondergaan voor het in reliëfvorm overgenomen werd in de provincie. Dit neemt niet weg dat het voor de provinciale bevolking, die nooit de grafmonumenten in Rome zelf had gezien, wél symbool kon staan voor ‘Romanness’.

Het oprichten van een grafmonument met Latijnse inscriptie was zo op zichzelf al een ‘Roman act’.126 Door op de haardracht, kleding, sieraden en attributen op de reliëfs te letten

kunnen we wellicht ook zien in welke mate provinciale bevolking Romeinse cultuur (en kleding) overnam, of de inheemse dracht bleef dragen. Omdat de reliëfs geen weerspiegeling hoeven te zijn van de dagelijkse praktijk is niet met zekerheid te zeggen of de Romeinse dracht in het dagelijks leven daadwerkelijk gedragen werd of slechts bij bijzondere gelegenheden. De reliëfs laten dus met name zien of mensen Romeins afgebeeld wilden worden. Toch kunnen de reliëfs ons iets vertellen over Romanisering, identiteit en hoe Romanisering de lokale identiteit kon beïnvloeden. Daarbij komt ook nog een gender-element: Ursula Rothe merkt op dat het in de provincie Pannonia overwegend mannen zijn die zich in de Romeinse dracht lieten afbeelden (afb. 38). Dit roept de vraag op wat dit verschil veroorzaakte. Dit heeft wellicht te maken met het idee dat vrouwen ‘guardians of ethnicity’ zouden zijn, een mogelijkheid die Rothe ook kort noemt.127 Een andere mogelijkheid is het feit dat mannen makkelijker het Romeins burgerschap konden verwerven door bijvoorbeeld militaire dienst.128 Daarnaast is er in de vrouwelijke kleding meer variatie te zien en lijkt het daarmee eerder een eigen karakter te hebben. Dit is ook de reden waarom ik me bij de analyse van de reliëfs met name op de vrouwen en de rol van gender zal richten.

125 Hope, ‘Constructing Roman identity’, 115-118. 126 Hope, ‘Constructing Roman identity’, 119. 127 Rothe, ‘Whose Fashion?’, 258- 61.

Romeinse portretten

Allereerst heb ik enkele Romeinse portretten geselecteerd (afb. 21-25). We zien drie losstaande portretten van vrouwen (afb. 21-23) en twee groepsportretten (afb. 24-25). Opvallend is dat deze groepsportretten, die sterk overeenkomen met de portretten die we zien in de provincies, in Rome vrijwel uitsluitend gemaakt werden voor vrijgelaten slaven.129 De portretten laten zien hoe zowel mannen als vrouwen zich in Rome lieten afbeelden. Dergelijke Romeinse portretten vormen het voorbeeld voor de grafreliëfs die we in de noordwestelijke provincies van het Romeinse Rijk tegenkomen. Wat met name opvalt aan deze portretten is de soberheid waarmee met name de vrouwen zijn afgebeeld. We zien een simpele tunica met knoopjes langs de armen vastgezet, met daaroverheen een mantel of palla. Meerdere vrouwen hebben deze over het hoofd getrokken: de capite velato ten teken van kuisheid of van een religieuze handeling (afb. 22-25).130 Verder zien we verschillende kapsels afhankelijk van de mode in de periode waarin

de portretten gemaakt werden. Afwezig zijn bijvoorbeeld sieraden en attributen. Afgaande op de Laudatio Turiae zou dit ook een Romeins ideaal geweest zijn.131 Turia wordt in deze lofrede

bewonderd om haar ‘sobriety of attire, modesty of appearance’.132 Het is niet na te gaan of dit

een beschrijving is waar Turia bij leven ook echt aan heeft voldaan; het laat echter wel zien dat dit een ideaalbeeld was. Het is daarom ook waarschijnlijk dat we dit terugzien in de Romeinse portretkunst.

Op de portretten van de vrijgelaten slaven zien we echter wel ringen aan de handen van enkele van de afgebeelde personen, en de middelste persoon op afbeelding 24 wordt ook met een attribuut afgebeeld.133 Ook als we kijken naar geschilderde en mozaïekportretten wordt duidelijk dat het voor Romeinen niet ongebruikelijk was om met sieraden en attributen afgebeeld te worden (afb. 26-28). De vrouwen op alle drie de afbeeldingen dragen oorbellen; de vrouw op afbeelding 26 ook nog een parelketting. Daarnaast worden op afbeelding 27 en 28 ook attributen afgebeeld: de man op afbeelding 28 heeft een boekrol vast, en de vrouwen op beide afbeeldingen hebben schrijfgereedschap. Dat beide vrouwen dit hebben doet vermoeden dat dit een populair motief was, in ieder geval in de regio. Deze uitzonderingen laten zien dat

129 Hope, ‘Constructing Roman identity’, 114-118. Kleiner, Roman group portraiture, 13.

130 R. Hurschmann, ‘Headgear’, in: Hubert Cancik & Helmuth Schneider (ed.) Brill’s New Pauly. Online

geraadpleegd op 19 juni 2017.

131 Maureen Carroll, ‘‘The Insignia of Women’: Dress, Gender and Identity on the Roman Funerary Monument of

Regina from Arbeia’, The Archaeological Journal 169 (2012) 297. ILS 8393, vertaling door E. Wistrand.

132 ILS 8393.

133 Personen met ringen: afb. 24: middelste man; afb. 25: alle vrouwen. Kleiner stelt dat het attribuut van de

middelste man op afbeelding 24 een ‘sword sheath’, dus een zwaardschede. Dit lijkt mij een onwaarschijnlijke identificatie, afgaande op het formaat en de vorm van het voorwerp. Het gaat hier echter simpelweg om het feit dát hij een voorwerp in zijn hand houdt.

de soberheid met name uitgebeeld werd in de beeldhouwkunst. Het is dan de vraag of vrouwen op de sculpturen helemaal geen sieraden en opsmuk hadden. Wellicht was dit opgeschilderd of werden de beelden met echte metalen sieraden behangen.

Deze Romeinse portretten kunnen helpen bij het identificeren van Romeinse elementen in de provinciale reliëfs. Tegelijk wordt zo ook duidelijk wat er op deze reliëfs juist inheemse mode was.

Hoofdbedekking & Haardracht

Als we kijken naar de reliëfs uit de provincie valt allereerst de hoofdbedekking van een aantal vrouwen op. Buiten de capite velato was er in de Romeinse mode geen sprake van hoofdbedekking.134 Daarmee is hoofdbedekking duidelijk een onderdeel van de inheemse

kleding, hoewel deze per regio verschilde. Vergelijk bijvoorbeeld de hoofdbedekking op een reliëf uit Pannonia Inferior (afb. 30) met een reliëf uit Noricum (afb. 31).135 De diversiteit is goed terug te zien op een overzicht van Ursula Rothe (afb. 40).136 We zien de hoofdbedekking

zowel bij vrouwen die volledig in inheemse dracht afgebeeld worden als vrouwen die een mengvorm van inheems en Romeins dragen. Dergelijke hoofdbedekking is te zien op afbeeldingen 29-31. Op afbeelding 33 zien we eerder de Romeinse capite velato: de mantel of

palla die over het hoofd gedragen wordt.

Ursula Rothe laat zien dat er verschillende theorieën bestaan over wat deze hoofdbedekking voor betekenis kon hebben voor de vrouwen die het droegen – of die zich in ieder geval op hun graf zo lieten afbeelden. Volgens een van deze theorieën zou het gebruikelijk zijn om deze bedekking te dragen vanaf de puberteit. Anderen stellen echter dat het gedragen zou zijn vanaf het huwelijk. Deze laatste theorie zou reliëfs als die op afbeelding 30 erg verwarrend maken. Hier zijn hoogstwaarschijnlijk een vader en een moeder met hun dochter te zien. Zowel moeder als dochter dragen hoofdbedekking, dit terwijl haar opname in het reliëf suggereert dat zij zelf nog niet getrouwd was.137 Ik ben het daarom met Rothe eens dat het waarschijnlijker is dat het begin van de puberteit het moment was waarop men dit ging dragen,

134 Croom, Roman clothing and Fashion, 96-104. Carroll, ‘‘The Insignia of Women’’, 297.

135 Het is natuurlijk mogelijk dat dit verschil ook te wijten kan zijn aan afstand in tijd, van het reliëf op afbeelding

2 wordt echter geen datering vermeld op ubi-erat-lupa. Dit is daardoor moeilijk te zeggen.

136 U. Rothe, ‘Clothing in the Middle Danube provinces: the garments, their origins and their distribution’,

Jahreshefte des Österreichischen Archäologischen institutes in Wien 81 (2012) 198-211. Nog een opvallende

variant valt buiten de onderzochte regio – deze komt dan ook niet voor op de geselecteerde grafreliëfs. Dit is de Ubische hoofdbedekking, op afbeelding 41 zijn hiervan enkele voorbeelden te zien.

wellicht zoals het geval is met de Islamitische hoofddoek vanaf de eerste menstruatie.138 Op afbeelding 36 zien we een meisje, duidelijk gekleed in inheemse kleding te herkennen aan de grote fibulae en het dubbele gewaad, maar zonder de traditionele hoofddeksels. Waarschijnlijk was zij nog te jong om deze te dragen.

De vrouwen die zonder hoofdbedekking zijn afgebeeld hebben een herkenbaar Romeins kapsel (afb. 42).139 Het kapsel van de vrouw op afbeelding 32 is te herkennen in nummer 8 op afbeelding 42. Op afbeelding 34 is heel specifiek golvend haar te zien wat kan corresponderen met de nummers 6 en 7 op afbeelding 42. Doordat het haar tot zo laag in de nek doorloopt komt dit niet overeen met de kapsels op nummers 4 en 5, ondanks de golvende lokken langs het gezicht. Omdat de achterkant van de kapsels op het reliëf niet te zien zijn is het moeilijk te zeggen of het overeenkomt met 6 of 7. Ook op ubi-erat-lupa lijkt men hier niet zeker over te zijn; het reliëf, gedateerd op basis van de kapsels, valt binnen de periode van beide kapsels. De hoge knot op afbeelding 35 is te herkennen in kapsel nummer 3 op afbeelding 42. Ook bij dit reliëf vormde het kapsel voor ubi-erat-lupa de onderbouwing voor de datering. Doordat kapsels vaak dienen als datering van de reliëfs is het moeilijk te zeggen hoe snel Romeinse mode navolging kreeg in de provincies. Het is goed voorstelbaar dat hier enige jaren vertraging in zat en dat de datering van de reliëfs daarom wellicht aan de vroege kant is.

Aan de hand van de hoofdbedekking kunnen we zien dat een kleine meerderheid van de vrouwen op de reliëfs de inheemse traditie volgt, en dus een vorm van hoofdbedekking draagt.140 Dit is bij de mannen echter veel minder sterk aanwezig. Het is zelfs de vraag of hier enige lokale invloed te zien is in de kleding en haardracht. Geen van de mannen draagt een hoofddeksel en bijna allemaal hebben ze het typisch Romeinse kortgeknipte haar. De man op afbeelding 35 is hierop wellicht een uitzondering. Zijn haar is een stuk wilder en komt meer overeen met de manier waarop barbaren door de Romeinen werden afgebeeld op de zuilen in

138www.al-yaqeen.com/va/wanneer-begint-het-dragen-van-een-hoofddoek/ Geraadpleegd op 10 mei 2017. Dit is

geen wetenschappelijke bron, maar als duidelijk vrome en onderwijzende website voor moslims is deze wel betrouwbaar met betrekking tot deze informatie.

139 Croom, Roman clothing and Fashion, 96-103.

140 Niet alleen zien we dit op de geselecteerde afbeeldingen in de bronnenbijlage (4 van de 7 met hoofdbedekking,

57,14%): een vergelijkbaar percentage (52,48%-55,45% over meer onderzochte afbeeldingen) komt uit een groter onderzoek naar hoofdbedekking bij vrouwen op grafreliëfs. Hiervoor zijn 101 reliëfs onderzocht met alleen vrouwen of echtparen afgebeeld. Hiervan droegen op 53 reliëfs de vrouwen zeker hoofdbedekking, op 3 misschien (vandaar een percentage van 52,48 dat kan oplopen tot 55,45), van 6 van deze reliëfs zijn de hoofden zodanig beschadigd dat hier niets meer over te zeggen is. Gebruikte reliëfs onder LUPA vermelding: 44, 348, 367, 429, 495, 685, 693, 704, 716, 717, 734, 740, 760, 802, 803, 805, 1127, 1165, 1202, 1204, 1206, 1212, 1213, 1219, 1222, 1223, 1239, 1260, 1267, 1268, 1273, 1274, 1291,1328, 1332, 1333, 1334, 1335, 1336, 1340, 134, 1350, 1446, 1884, 1887, 2853, 2856, 2973, 3055, 3059, 3196, 3213, 3214, 3586, 4596, 4613, 5744, 6727, 6755, 8511, 8715, 9788, 11034, 11139, 11176, 11671, 11672, 11690, 11828, 12283, 12312, 12313, 12319, 12326, 12353, 12357, 12360, 14985, 14986, 14991, 14992, 15017, 15021, 15023, 15025, 15037, 15040, 15042, 15044, 15046, 15047, 15089, 15092, 20844, 20845, 20853, 20865, 20867, 20868, 20987, 21258.

Rome. Wat op de Zuil van Trajanus echter tekenend was voor de ‘barbaar’, namelijk het dragen van een baard, werd na Hadrianus mode.141 Alle volwassen mannen op deze zeven reliëfs dragen een baard maar het is door de genoemde ontwikkeling moeilijk te zeggen of dit een lokaal gebruik was of dat zij de Romeinse mode overnamen. De baarden op de grafreliëfs zijn verzorgd en kortgeknipt, iets dat hen op de Romeinse zuilen onder Romeinen zou scharen, maar op deze persoonlijke monumenten is echter niet te zeggen waarop het dragen van een baard duidt.

Kleding

Volgens de inheemse ‘mode’ langs de Donau droegen vrouwen twee tunieken over elkaar. De onderste vaak met lange mouwen en de bovenste met riem of ceintuur en vastgezet met fibulae op de schouders en soms met broches op de borst (afb. 37).142 Hoewel ze heel verschillend zijn,

kunnen we deze fibulae en ceintuur goed zien op afbeeldingen 30, 31 en 36. Uit deze voorbeelden blijkt ook dat er niet slechts sprake was van functionele fibulae, alleen om de kleding op zijn plek te houden. Zo zien we op afbeelding 30 grote spelden op de schouders, en grote ronde broches op de borst. Naast functie zullen deze ook zeker een esthetische en culturele rol vervuld hebben. Dit staat in contrast de vrouwen op afbeelding 34 die een palla lijken te dragen, gekenmerkt door de ‘ingepakte’ arm.143 De vrouw op afbeelding 29 lijkt echter een voorbeeld van gemengde kleding, waarin zowel inheemse als Romeinse elementen terug te zien zijn. De hoofdbedekking en sieraden doen sterk inheemse invloeden vermoeden, en ook de broche of speld op de borst lijkt eerder inheemse traditie dan Romeinse. Ze draagt daarentegen wel een palla.

De palla zien we maar weinig terug, op ubi-erat-lupa wordt maar van 3 van de 101 reliëfs met vrouwen gesteld dat er een palla te zien is.144 Naar mijn mening zijn er meer vrouwen met een palla te zien, bijvoorbeeld afbeelding 29 en 34 in de bijlage. Desondanks komt het maar weinig voor en heeft een symmetrisch hangende inheemse mantel duidelijk de overhand (afb. 37). Deze zien we op 18 reliëfs, hoewel deze waarschijnlijk samen te trekken is met het kledingstuk dat op ubi-erat-lupa een ‘Umhang’ wordt genoemd. In dat geval komen er nog 27 reliëfs bij en komen we uit op 45 inheemse mantels tegenover 3 Romeinse palla (44,55% inheems tegenover 2,97% Romeins). Dezelfde voorkeur voor inheemse dracht zien we terug

141 Croom, Roman clothing and Fashion, 63-66. 142 Carroll, ‘‘The Insignia of Women’’, 295.

143 Glenys Davies, ‘What made the Roman Toga virilis’, in: Liza Cleland, Mary Harlow, Lloyd Llewellyn-Jones

(ed.) The clothed body in the ancient world (Oxford 2005) 125-127.

in de hoeveelheden waarin we opvallende fibulae zien op de reliëfs. Op 44 van de 101 reliëfs met vrouwen zijn deze duidelijk zichtbaar. In 21 gevallen gaan deze fibulae samen met een inheemse mantel of ‘Umhang’, maar de rest van deze 44 kan opgeteld worden bij de 45 reliëfs met inheemse mantels. Daarmee komen we uit op 68 reliëfs van de 101 waaruit duidelijk zichtbaar is dat vrouwen in meer of mindere mate vasthouden aan de lokale tradities (67,33%). Alleen al op deze zeven voorbeelden (afb. 29-35) is de variatie zichtbaar in de kleding en accessoires van de vrouwen. Er is met opzet gekozen voor zo breed mogelijke geografische spreiding van deze voorbeelden; dit suggereert ook dat het onder andere de lokale tradities zijn die voor deze verschillen in kleding zorgen. De mannen daarentegen zien er vrij uniform uit. Op afbeeldingen 29, 30, 32 en 34 zien we vrijwel identieke kleding. Op afbeelding 29 en 32 is weliswaar ‘franje’ te zien aan de omslag over de (voor de toeschouwer) rechterschouder, die niet aanwezig of zichtbaar is op afbeelding 30 en 34. Maar buiten dat zijn de verschillen te verwaarlozen. Te zien zijn een tuniek met daaroverheen een mantel die op de (voor de toeschouwer) linkerschouder met een speld vastgezet is. Op de meerderheid van Romeinse portretten is dergelijke franje afwezig, dit impliceert een zichtbare inheemse invloed op de Romeinse mannenkleding. Toch is een vrijwel identieke dracht onder andere terug te zien op prominente Romeinse portretten: bijvoorbeeld van de keizers Antoninus Pius en Marcus Aurelius (afb. 43). Beide keizers lijken op deze bustes de paludamentum te dragen, een mantel die alleen gedragen werd door officieren in het leger, en later exclusief door keizers gedragen mocht worden.145 Hoewel de franje geen kenmerk is van deze mantel, zien we op deze twee portretten duidelijk dat het wel in deze vorm voorkwam. Het is daarom mogelijk dat ook de mannen op de portretten een dergelijk kledingstuk dragen. De grote fibulae op de schouder en de franje kunnen een inheemse invloed zijn; ze kunnen echter ook een erg Romeinse dracht laten zien.146

Een kledingstuk dat we in deze regio waarschijnlijk niet terugzien, maar welke in bijvoorbeeld Gallië kenmerkend was voor de inheemse mannelijke dracht was de zogenaamde ‘gallic coat’, een soort overtuniek getypeerd door een capuchon (afb. 44). Deze is echter moeilijk te onderscheiden van de Romeinse paenula of reismantel.147 De paenula zien we

145 R. Hurschmann, ‘Paludamentum‘, in: Hubert Cancik & Helmuth Schneider (ed.) Brill’s New Pauly. Online

geraadpleegd op 20 juni 2017.

146 Over franje of fibulae bij mannen als inheemse invloed ben ik niets tegengekomen in de behandelde literatuur.