• No results found

Als het licht van de naam van die bar niet zo scharlakenrood geweest was, dan had

hij misschien wat kunnen slapen. ECSTASY... Wat was dat hier toch voor een gedoe,

met al die vreemde woorden? Een gewoon mens werd er hoorndol van. Hij had al

gepoogd de opengeslagen Gazet van Antwerpen te vouwen zoals de hoed van

Napoleon en over zijn hoofd te trekken, maar dat vervloekte licht scheen overal door.

En het was verdomd koud. Zelfs in een nieuwe Mercedes - anderhalf miljoen frank,

meneer - werd het bijtend koud, begin januari, middernacht, als die slee al drie uur

op een parkeerterrein stond. En sleeën konden elkaar niet verwarmen. Aan die andere

twee Mercedessen had hij niets, ook niet aan die BMW. Als die andere heren zich

nu ook hadden laten vergezellen door een bodyguard of zelfs maar door een gewone

chauffeur, dan had hij nu tenminste wat gezelschap gehad. Dan hadden ze wat kunnen

kaarten, pokeren misschien. Een vrouwelijke chauffeur zou nog toffer geweest zijn.

Kouwelijk geeuwend beeldde hij zich in wat ze zoal hadden kunnen doen. ‘Snul!’

zei hij eensklaps luidop. Zo zette hij altijd een domper op zijn dagdromen.

Het was me anders het dagje wel geweest. Al in de vroege ochtend was hij in 't

geweer moeten komen. De vier heerschappen hadden elkaar getroffen bij de ingang

van de voormalige Britse basis, die nu - sedert de Britten het afgebold waren - een

gewoon militair domein was, in afwachting dat ze een natuurreservaat zou worden.

De senator, zijn baas, had hem gevraagd diskreet de wacht op te trekken bij de wagens.

Niet omdat zij iets ongeoorloofds deden - de heerschappen die in zijn gezelschap

vertoefden, deelden zelf de lakens uit

- maar omdat de Groenen weleens elektorale munt zouden durven slaan uit het

vermoeden dat vier Blauwe zwaargewichten op reeën- of vossenjacht gingen. Hij

had de nummerplaten moeten verwijderen. Dat was dan om eventueel op de loer

liggende persfotografen de pap niet in de mond te geven. Zij gingen trouwens niet

op jacht. Zij gingen eens poolshoogte nemen. Zij wilden zich met eigen ogen

vergewissen van de gegrondheid van de beweringen dat dit 300 ha tellende domein

ekologisch zeer waardevol was. Nogal wat industriemagnaten stonden met pakken

geld te zwaaien, allemaal geld dat in de staatskas kon terechtkomen. Dat zij hun

jachtgeweren meenamen, gebeurde eerder uit voorzorg. Je kon nooit weten. Iets na

de middag waren de heerschappen weergekeerd. Ze hadden een blauwe kiekendief

en een roerdomp bij, vogels die ze uit hun lijden hadden moeten verlossen. Een van

de heerschappen zou die laten opzetten.

Nadat hij de nummerplaten weer op de wagens had geschroefd, waren ze naar

Kasterlee gereden, naar een sjiek restaurant. Daar had hij over zijn tijd mogen

beschikken. In het dorpscentrum was hij frieten met stoofvlees en augurkjes gaan

eten. Hij had er een Zondagsnieuws gekocht. Van drie tot acht had hij in de wagen

liggen te slapen. Toen had de senator hem gewekt. De heerschappen stonden te gieren

van het lachen om zijn verbouwereerdheid. Ze waren duidelijk in de wind. Maar...

ze waren de jacht nog niet beu, zeiden ze, ze wilden absoluut nogmaals gaan jagen,

maar dan op ander wild. De senator kende de Kempen, hij wist beslist waar ze, ook

zonder trakkers, enkele mooie beestjes in het vizier konden krijgen.

‘Zware mannen,’ zei de senator onderweg. ‘Dat heeft mij al een pak geld gekost,

en nu wordt het nog erger. Maar dat haal ik er wel weer uit.’

Hij had gezwegen. Ook toen de senator erop stond zelf achter het stuur plaats te

nemen. Dat was nochtans één van de weinige dingen waar hij bang voor was. Ook

dronken politici vormden een gevaar op de weg. En zelfs als hij nuchter was, gedroeg

de senator zich achter het stuur alsof de man die de autoraces afvlagde, zich achter

de volgende bocht bevond. Hij had verwacht dat de senator nu zou gezegd hebben

dat hij de volgende dag mocht uitslapen, omdat hij nu toch al twaalf uur in het gareel

had gelopen. In plaats daarvan sloeg hij in de achteruitkijkspiegel als een opgewonden

kind het rijgedrag van zijn vrienden gade. ‘Ze hebben de hele rijweg nodig!’ kirde

hij bij herhaling. ‘Ik wist het! Ze wilden niet geloven dat een cocktail van coca-cola,

Grand Marnier en Martel een godendrank is. De restauranthouder geloofde het ook

niet.’ De senator hinnikte werkelijk van de pret.

Ze waren in Herentals gekomen en daar reed de senator ondanks het rode licht de

Ringlaan op. ‘Oranje!’ riep hij. Er volgden gierende geluiden en twee doffe slagen

achter hun rug. Even aarzelde de senator, toen gaf hij plankgas. ‘Het was groen licht!’

zei hij. Achter de viadukt over het Albertkanaal vertraagde hij. ‘Waar blijven die

kerels nu?’ vroeg hij zich af.

‘Ha! Eindelijk.’

Hij had gezwegen, ook toen ze de lege parking van de Ecstasy opdraaiden.

De senator sprong uit de wagen. ‘Het was groen!’ riep hij zijn gezellen toe. ‘Wat

gebeurde er eigenlijk?’

De heerschappen schaarden zich rond hem. ‘Vlam! Vlam!’ zei de dikste van hen.

‘Een bestelwagen op een autobus, en een Golf op de bestelwagen. Ik ben maar

doorgereden. Van mijn getuigenis zal het wel niet afhangen.’

‘Ik volgde maar,’ zei de tweede.

‘Ik dacht dat ik vuur zag,’ zei de derde. ‘Ik heb nog willen

terugrijden... maar toen schoot het mij te binnen dat wij wel het een en ander

gedronken hebben. Enfin, ik zag ook dat er op het andere rijvak wagens stopten. Aan

hulp zal het wel niet ontbreken.’

Hij had gezwegen, ook toen de senator nog even het hoofd naar binnen stak en

zei: ‘Je kunt gerust een dutje doen. Zolang zal het wel niet duren. Die kerels zijn nu

al ladderzat.’ Gerust echter was hij niet geweest. Hij wist ook wel dat senatoren

onschendbaar waren. En tenslotte was hij al eens de zondebok geweest. Maar toen

ging het om moord. Had hij toen een invloedrijke vriend als de senator gehad, dan

was zoiets zeker nooit gebeurd. Toen hij vrijgelaten werd - omdat de ware moordenaar

zich voor de tweede maal aan een meisje vergrepen had en daarbij geklist was - was

het onheil vanzelfsprekend geschied. Nergens was hij nog welkom geweest. En werk

had hij ook niet kunnen vinden. Tot op de dag dat hij die advertentie las: ‘Bodyguard

gezocht. Voor invloedrijk man. Goed loon.’ Een uur later meldde hij zich reeds op

het Bureau voor Dienstbetoon aan de Bevolking, achter de woning van de senator.

Toen de senator vernam dat hij in de gevangenis gezeten had, werd hij zeer

wantrouwig, weigerig zelfs. Maar de melding dat hij para geweest was en nog aktief

met judo en kickboksen bezig was, deed de balans onmiddellijk in zijn voordeel

doorslaan. En van toen af aan had de senator zich over hem ontfermd.

Natuurlijk had hij zich afgevraagd waarom een zo brave en menslievende man als

de senator een bodyguard nodig had. Maar hij had gezwegen. Officieel was hij

trouwens chauffeur, privé-chauffeur. De enige die er af en toe op alludeerde dat hij

ook nog een andere funktie had, was de vrouw van de senator: overbezorgd om het

lijfsbehoud van haar man noemde ze hem dan lijfwacht. Ach, ja, de kinderen van de

senator

noemden hem oneerbiedig de gorilla, maar die telden niet mee. Enfin, hij was nu al

zes maanden in dienst van de senator en hij voelde zich goed in zijn vel. Hij leefde

in de schaduw. Hij was bijna een voorwerp, zoals de Mercedes. En hij had toch ook

wel vrije tijd, vooral als de senator in Brussel moest zijn en de vergadering van de

senaat bijwoonde. Dat gebeurde wel niet zó vaak, maar het gebeurde toch, en dan

kon hij enkele uren in Brussel doen wat hij wilde. Daar trouwens had hij andere

chauffeurs leren kennen, van ministers nog wel, en die hadden hem ingefluisterd dat

de senator in duistere affaires was verwikkeld geweest, maffiageschiedenissen, en

dat hij zijn hachje gered had op de kap van anderen. Die anderen lustten hem rauw

en vroeg of laat zouden ze hem zeker de rekening presenteren.

Ze zouden wel overdreven hebben. De Kempen waren Sicilië niet. En als iemand

zich wilde vergrijpen aan de senator, dan zou die over zijn lijk moeten stappen. Dat

stond vast. De senator was een man om voor te sterven, dacht hij soms in een martiale

of heroïsche bui. Hoeveel goeds had die al niet gedaan voor de mensen? Hoeveel

dienstplichtigen had hij niet dichter bij thuis doen kazerneren? En hoeveel hektaren

bosgrond had hij al niet tot percelen bouwgrond omgetoverd? En gaf het hemzelf

ook geen gevoel van veiligheid, geborgenheid zelfs, de beschermende hand van deze

goede man boven zijn hoofd te voelen?

Maar nu was het toch wel bijzonder koud. Hij trok de hoed van Napoleon weer