• No results found

Daar was het goede meisje dadelijk mee tevreden, en zij ging dus geduldig bij haren vader en hare moeder zitten

D

E VADER

. Gij gelooft toch wel, lieve meid, dat vader en moeder u recht hartelijk

lief hebben, niet waar?

G

RIETJE

. O ja, - zou ik dat niet gelooven? Dat ondervind ik immers allo dagen, ja

ieder oogenblik.

D

E VADER

. Maar stel nu eens, dat een paar sterke, leelijke roovers hier bij ons in

huis kwamen stormen, u bij de armen of boenen aangrepen, en u zoo met geweld de

deur uitsleepten en wegvoerden, zonder zich aan uw of ons smeeken en kermen in

het minst te storen - wat dunkt u,

GRIETJE

, zou dat niet geducht hard en grievend

voor ons zijn?

G

RIETJE

(met tranen in de oogen). Och, lieve vader! spreek daar niet langer van,

dat kan ik niet verdragen! Dan zouden vader en moeder zeker van verdriet sterven,

en ik zou mij dood schreien.

D

E VADER

. Dat kon licht gebeuren, mijn liefje! Welnu, even zoo lief, als wij u hebben,

en gij ons hebt, hebben de oude vogeltjes hunne kindertjes, en de jonge vogeltjes

hunne ouders. Gelooft gij dus niet, dat het ook wel gebeuren kon, dat de oude en

jonge vogeltjes van verdriet en droefheid stierven, als wij hen zoo wreedaardig van

elkander afscheurden? - En waar woudt gij de arme teedere schepseltjes laten, en

wat zoudt gij hun te eten geven?

G

RIETJE

. Ik wilde ze in een kooitje zetten en rupsen voor hen zoeken, want ik heb

wel gezien, dat de oude vogel hun die ook bracht.

D

E VADER

. Stel nu eens verder, dat de wreede, ondeugende roovers, van wie wij

zoo even spraken, u niet alleen onbarmhartig van uwe ouders afscheurden en

wegsleepten, maar dat zij u daarna ook alle vrijheid benamen, u in eene nare, akelige

gevangenis opsloten, waar gij niet meer vrij loopen, dansen of springen kondt, en

dat zij u nu en dan slechts een weinigje eten toewierpen - zou zulk een leven u wel

aanstaan,

GRIETJE

?

G

RIETJE

. Och, vader! als mij dat overkwam, zou ik zeker binnen weinige dagen

van kommer en verdriet dood wezen.

D

E VADER

. Dat geloof ik zeer goed, beste meid! Maar als die goddelooze roovers

vervolgens eens de aardigheid van u afkregen, als ze u nu en dan geen eten en drinken

meer brachten op zijn tijd, en u op het laatst geheel en al vergaten en jammerlijk van

honger en dorst lieten omkomen?

G

RIETJE

. O, hoe ijselijk, vader! Het is net om er van nacht van te droomen.

D

E VADER

. En zóó is toch meestal het ongelukkig en beklagenswaardig lot van

de arme jonge vogeltjes, die door wreede handen van hunne lieve ouders worden

afgescheurd, indien zij al niet vroeger door kwelling en allerlei martelingen hun

ellendig leven eindigen! Men vergeet, hun eten of drinken te geven, en vindt hen dan

eindelijk eens op een morgen uitgehongerd, verkleumd en dood. - Willen wij nu nog

de jonge vogels uit het wanne nestje halen, lieve

GRIETJE

?

G

RIETJE

. O neen, vader! neen! voor geen geld van de wereld zou ik dat nu meer

doen willen! Het spijt mij al, dat zulk een wreed en gruwelijk voornemen bij mij is

opgekomen. Vergeeft mij dat, lieve vader en moeder!

D

E MOEDER

. Dat doen wij van harte gaarne, mijn kind! Ik ben recht blij, dat gij u

door uwen verstandigen vader van uw onberaden opzet hebt laten afbrengen. Ik weet

wel, gij hadt het zoo erg niet ingezien.

D

E VADER

. En laat mijn lieve kind, hieruit leeren, dat het, eer men iets doet, altijd

goed is, dat men zich vooraf bedenkt of verstandiger menschen raadpleegt; want

anders loopt men licht gevaar, dat het berouw te laat komt.

10. De dierenbeul.

FLIP, een woeste, wreede knaap, Op school een ware pest! -Ving, onder eene pan van 't huis, Een oude spreeuw op 't nest. Vier kleintjes had het lieve dier; Wat zaten die bedrukt,

Toen hun, zoo onverwacht en wreed, De moeder werd ontrukt!

Wild fladdrend, tjilpte de arme moêr En sidderde als een blad,

Nu ze in de handen vanFILIP Daar zoo besloten zat.

‘Daar,GERRIT! pak het ding, en 'k wil Nog eens naar boven gaan.

-Nu moeten,’ sprak de dierenplaag, ‘Er ook de jongen aan!’

Hoe schuw zag 't beestjeGERRITaan! Wat gaf 't een bangen schreeuw! Wat kreeg het mededoogend kind Een deernis met de spreeuw! ‘Ach,’ zei hij tot den dierenbeul, ‘Waartoe dat wreed geweld? En wat genoegen hebt ge er aan, Dat gij die vogels kwelt?’

‘De jongen,’ riepFLIP, ‘wip ik straks, De moêr komt aan de lijn,

En 'k laat haar op dan in de lucht -Ze zal mijn vlieger zijn!’

DochGERRITzocht de centen saam, Die hem zijn moeder gaf,

En kocht daarvoor, uit medelij, FILIPzijn spreeuwen af.

Vol vreugd zag hij den vogel aan, En streelde hem meteen;

Hij liet zijn kleine handjes los, En.... wip! daar vloog die heen. Rechtuit, rechtaan, op 't nestje af. -Hoe blij was 't lieve beest!

Als 't ergens feest op de aarde was, Was 't nu in 't nest daar feest.

Verwonderd zagFILIPdat aan, En riep: ‘Je bent een zot!’

MaarGERRITzei: ‘Het raakt mij niet, Of mij een beul bespot.’

En 't was geen oogenblik daarna, Of de oude, al hun best,

Ze haalden rupsen voor hun broed En pluimpjes voor hun nest. Dat zag de lieveGERRITthans Met flonkrende oogen aan, En riep: ‘Ha, ha! wat is het goed, Dat ik zóó heb gedaan!’

En telkens, als de vogel zong, Lachte onzeGERRITblij,

En dacht: ‘Het leven schonk ik hem, En daarvoor dankt hij mij!’

FILIPwerd groot; maar, kinderen! beeft Voor zijn verschrikkelijk lot:

Hij werd een menschenmoordenaar, En stierf op het - schavot!

11. Nederigheid maakt bemind.

Weet gij wel, kinderen! wien men nederig noemt? - Ik zal u dat met korte woorden

zeggen. Men noemt iemand nederig, die niet trotsch wordt en zich niet boven anderen

verheft, ofschoon hij meer verstand, schoonheid, sterkte, geld, goed, eer of aanzien

heeft, dan zij bezitten.

En die beminnelijke deugd bezat

HERMAN

, lieve kinderen! zoo als ge hier hooren