• No results found

Nous sommes partout !

In document The rising tide of colour (pagina 74-102)

2 ‘Ginds…’, het nationalistische perspectief

3 Nous sommes partout !

Vanaf 1923 kreeg de lezer van het PI-blad Indonesia Merdeka een panorama van gebeurtenissen in de gekoloniseerde wereld voorgehouden. Door artikelen over het nationale ontwaken in China en de richtingenstrijd in Brits-Indië kreeg de lezer het idee deelgenoot te zijn van hetgeen daar gebeurde. Dat gevoel van verbondenheid werd versterkt doordat tussen de regels door te lezen was dat de nationalistische beweging in Indonesië niet alleen stond in de strijd. Ze was onderdeel van een wereldwijde beweging, een ‘rising tide of colour’, van volkeren die vochten voor zelfbeschikking en nationale onafhankelijkheid. Dat was het beeld dat uit de Indonesia Merdeka naar voren kwam.

Het gevoel te behoren tot een internationale beweging werd niet alleen door internationaal nieuws opgeroepen. Wat verschillende auteurs over de Indonesische studentenbeweging onvoldoende onderkenden, was de doelbewuste en stelselmatige manier waarop de Indonesiërs in Nederland, vooral vanaf de omwenteling van 1923, contact onderhielden met bewegingen in het buitenland.191 Hetzij om inspiratie op te doen bij andere koloniale overheidsstelsels en de harmonieuze verscheidenheid binnen het Nederlandse koninkrijk tentoon te stellen, hetzij om de Indonesische nationale aanspraken te introduceren in het buitenland en contact te zoeken met gekoloniseerde bondgenoten, hetzij om gezamenlijk te werken aan de omverwerping van het westers imperialisme; buitenlandse bijeenkomsten en contacten speelden een belangrijke rol voor de Indonesische studenten.

Bovendien versterkten de aanwezigheid bij grote congressen en de omgang met bekende personen de moraal van de Indonesische studentengemeenschap. De Imagined Community die de studenten in hun artikelen in Indonesia Merdeka schiepen, werd in het buitenland verwezenlijkt. De activiteiten van de Indonesische studenten in het buitenland staan in dit hoofdstuk centraal.

Ethisch internationalisme

Een belangrijke drijfveer van de nationalistische studenten in de Perhimpoenan Indonesia om lezingen te geven in het buitenland was het idee dat Indonesië, en vooral de problemen aldaar, onbekend bleven voor de buitenwereld. De afwezigheid van een kritische nationalistische beweging in Europa betekende dat de propaganda van de Nederlandse overheid over de rust

191 Poeze, In het land van de overheerser; Ingleson, Perhimpunan Indonesia; Bachtiar, ‘The development of a common national consciousness among students from the Indonesian Archipelago in the Netherlands’; Van Leeuwen, De Perhimpoenan Indonesia 1929-1941; Rose, Indonesia free.

en vrede in de Archipel en over de ‘zegeningen van het Nederlandsche Bestuur’ niet weersproken werden, zo luidde de klacht in IM.192 Die klacht was maar ten delen terecht. De nationalistische studenten gingen namelijk voorbij aan de kritische activiteiten van ethici, die naar koloniale hervormingen streefden. Al vanaf het begin van de twintigste eeuw waren de ethici internationaal actief. Abendanon, één van de oprichters en erelid van de Indische Vereeniging, beschikte over een uitgebreid internationaal netwerk via het Institut Colonial International. Daarin bespraken internationale vertegenwoordigers uit de politiek, de wetenschap en het bedrijfsleven elk jaar gemeenschappelijke koloniale vraagstukken. Ook Conrad Theodor van Deventer en Christiaan Snouck Hurgronje, beiden voorgangers in de ethische richting, onderhielden veel contacten in het buitenland.193 Ze maakten voor de Eerste Wereldoorlog deel uit van een liberaal, gematigd kritisch internationaal netwerk van denkers over kolonialisme en rassengelijkheid.194

Een sprekend bewijs dat ook ethici zich internationaal organiseerden was het Universal Race Congress dat in 1911 in Londen voor het eerst bijeenkwam. Op instigatie van de Duitse journalist Gustav Spiller, die in Londen woonachtig was, kwamen 1200 afgevaardigden uit alle werelddelen bij elkaar om te praten over de fundamentele gelijkheid van mensen, over de grenzen van ras, klasse, religie, sekse en natie heen.195 De nog jonge Mohandas Gandhi, de antropoloog Franz Boas en de Amerikaanse burgerrechtenactivist W.E.B. DuBois waren present. Ook de Nederlandse ethische denkers Abendanon, Snouck Hurgronje, Cremer en Van Deventer reisden naar Londen af. De leidende gedachte was dat principes van gelijkheid en samenwerking zouden leiden tot meer begrip en vrede tussen de volkeren: een boodschap ingegeven door de oorlogswolken die zich toen al boven de wereld samenpakten.

De conferentie gaf ruimte aan uiteenlopende wereldbeschouwingen en het kolonialisme werd regelmatig op fundamentele gronden aangevallen. Het Rassencongres ethisch te noemen was dus niet correct. Toch vond de ethische oprichter en erelid van de Indische Vereeniging Jacques Henry Abendanon er veel van zijn ideeën in terug. Hij zag het als een bevestiging van zijn eigen denken. In 1912 hield hij een enthousiaste voordracht voor de Indische Vereeniging over het Rassencongres. Hij zei de indruk te hebben dat daar een

192 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 67.

193 Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 108, 115; Janny de Jong, ‘Kolonialisme op een koopje. Het Internationale Koloniale Instituut, 1894-1914’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109 (1996) 45-72, aldaar 48-49.

194 Siep Stuurman, De uitvinding van de mensheid, korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil (Amsterdam 2010) 389.

195 Stuurman, De uitvinding van de mensheid, 385-389.

nieuw tijdperk was aangebroken waarin eensgezindheid en samenwerking centraal stonden.196 Hij wist de Indische Vereeniging mee te krijgen en enthousiast verklaarde voorzitter Noto Soeroto, het congres als voorbeeld te zien voor de eigen vereniging.197 Hoewel bij het Rassencongres geen Indonesiërs aanwezig waren, voelden de studenten in de Vereeniging zich toch verbonden met een internationale beweging.

De Société d’Etudiants Asiatiques: het begin van een Aziatische studentenbeweging

De eerste keer dat een Indonesische student daadwerkelijk politiek actief was buiten de grenzen van Nederland was in 1918. Het betrof een eenmansactie van de 28-jarige student Gerungan Ratulangie. Hij was naar Nederland gekomen voor een technische opleiding in Delft en werd in het studiejaar 1915 voorzitter van de Indische Vereeniging. In het begin van de twintigste eeuw waren nog pas enkele studies toegankelijk gemaakt voor Indonesiërs zonder de vereiste Nederlandse vooropleiding. Daardoor bleven Indonesische studenten nog lang tegen administratieve belemmeringen aanlopen; zo ook Ratulangie. Om een studie wis- en natuurkunde te kunnen volgen week hij eind 1917 uit naar de Universiteit van Zürich in Zwitserland. In één jaar behaalde hij zijn doctorstitel met een proefschrift over

‘Kurvensysteme in vollständige Figuren’.198

Tegelijkertijd zette hij het politieke werk voort dat hij in Nederland was begonnen. Op zijn initiatief werd in 1918 de Société d’Etudiants Asiatiques opgericht. De studentenvereniging richtte zich op de vele Aziatische studenten die in Zürich studeerden – Chinezen, Japanners, Koreanen, Indiërs, Singalezen, Indonesiërs en Filippino’s – en probeerde een nieuwe zelfbewuste mentaliteit op te wekken. Ze zette zich af tegen Aziaten die in hun denkwijze en gedrag volledig Europeaniseerden. Het ‘nieuw Aziatisme’ dat de studenten voorstonden trachtte de oude culturele Aziatische achtergrond te paren aan Westerse verworvenheden. Ook Aziatische verenigingen buiten Zwitserland werden aangeschreven en in Nederland sloten de Indische Vereeniging en Chung Hwa Hui zich aan.199

Hoewel de bronnen niets prijsgeven lijkt het niet toevallig dat Zürich de geboorteplaats was van de eerste kritische Aziatische studentengroep. De stad gold tijdens de Eerste Wereldoorlog als een belangrijk toevluchtsoord voor linkse revolutionairen en

196 Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 122.

197 Poeze, In het land van de overheerser, 76.

198 Idem, 122.

199 Uitgaande brief Chung Hwa Hui dd. 9 juli 1918 en 7 okt. 1918, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG), Archief Chung Hwa Hui, inv. nr. 18.

intellectuelen in ballingschap. Naast Lenin verbleven ook James Joyce en de kunstenaars van het Dadaïsme in de stad. Bovendien kwam het in het jaar 1918 tot de grootste staking in de Zwitserse geschiedenis, de Landesstreik van Zürich. Die revolutionaire atmosfeer droeg ongetwijfeld bij tot het vormen van nieuwe bewegingen en politieke idealen. Desondanks slaagde de Société er niet in het enthousiasme vast te houden en toen Ratulangie terugging naar Nederlands-Indië hield ze feitelijk op te bestaan.200

Zonder het Zwitserse avontuur van Ratulangie en de Société d’Etudiants Asiatiques te verheffen tot een allesbepalend moment in de geschiedenis van het Indonesische nationalisme, was de Société zowel de eerste manifestatie van als een stimulans voor het ontstaan van twee nieuwe identiteiten onder de Nederlandse Indonesiërs. De eerste en meest voor de hand liggende identiteit die in Zürich, en vanaf 1923 in de Perhimpoenan Indonesia, werd ontwikkeld was de Aziatische. Volledig nieuw was die identiteit niet. Bekend is bijvoorbeeld de euforie onder niet-westerse volkeren na de eerste nederlaag die ‘het Westen’

leed tegen ‘het Oosten’ in de Russisch-Japanse Oorlog van 1905. In de jaren twintig ontstond echter een besef dat een gezamenlijk optreden van Aziatische volkeren mogelijk en noodzakelijk was om de samenwerkende Europese imperiale mogendheden te bestrijden.

Hoewel van een revolutionair elan in Zürich nog geen sprake was, werd in de Société het idee dat de Aziatische cultuur waardevol was en een toekomst had actief besproken en uitgedragen.

De tweede identiteit die de leden van de Société d’Etudiants uitwerkten, en die de Perhimpoenan Indonesia later overnam, was het idee dat juist studenten een rol te vervullen hadden in de beweging voor nationale onafhankelijkheid. Tussen 1923 en 1926 werd in een aantal artikelen in Indonesia Merdeka van de hand van buitenlandse auteurs de Indonesiërs opgeroepen hun verantwoordelijkheid als studenten te nemen. De Indiër Pannikar, de rechterhand van Gandhi die eerder besproken is naar aanleiding van zijn teksten over India, wees erop dat het niet mogelijk was om in Azië zelf tot een ‘Aziatischen bond’ te komen, omdat dit door de overheersers verboden werd. ‘De Aziatische studenten in Europa moeten dus dien bond vormen, daar het mogelijk is om in de Europeeschen hoofdsteden elkaar te ontmoeten en zich met elkaar te verstaan. Ook omdat die Aziatische studenten later de leiders zullen worden van hun onderdrukten volken.’201 Een andere Indiër, Cunha, gebruikte een kenniswetenschappelijk argument. Hij stelde dat Aziatische studenten door de koloniserende

200 Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 18; Gedenkboek Chung Hwa Hui, 7.

201 ‘Extract van de lezing van KM Panikkar getiteld ‘ the necessity of Asiatic Unity’ gehouden op de Alg.

Vergadering te Den Haag’, IM 4 (1926) 56-59, aldaar 59.

machten werden opgeleid om het eigen volk onder de duim te houden. Uit eerste hand leerden ze zo de belangen en mechanieken achter het koloniale systeem kennen. Zodra hen de schellen van de ogen vielen, konden ze, aldus Cunha, hun kennis gebruiken om het koloniale systeem fundamenteel aan te vallen. ‘Cette classe intellectuelle occidentalisée constitue ainsi un état-major qui a été formé pour ce rôle et a été initié aux méthodes et à la tactique de lutte dans le camp même de ses adversaires.’202

Was de eerste identiteit van de Aziatische eenheid nog een wensdroom, de tweede identiteit van kritisch studentenschap kreeg iedere dag meer gestalte. ‘Que ce soit en Indonésie, en Chine, en Corée, en Egypte ou dans l’Inde, [les étudiants] y ont joué par leur ardeur au combat, leur activité courageuse et leur claire intelligence des dessins de leurs ennemis le rôle le plus important.’203 Een vereniging van Aziatische studenten zoals in Zürich was van belang om de wens tot Aziatische eenheid gezamenlijk te formuleren, en om het gemeenschappelijk studentenradicalisme uit te dragen. De ontdekking van beide identiteiten maakte in Nederland de geesten rijp voor een nieuw overkoepelend orgaan dat de Aziatische studentengroepen in Europa kon verbinden en vertegenwoordigen. Zowel in het gedenkboek van de Perhimpoenan Indonesia in 1923 als in het jubileumnummer van Chung Hwa Hui werd de hoop uitgesproken voor een ‘nieuwen Bond van Aziatische studenten’.204

Cultureel activisme in Parijs

De voortzetting van de Aziatische vereniging te Zürich kwam zeven jaar later in Parijs. Daar werden in 1925 gelijktijdig de Association des étudiants de l’Asie en de meer culturele Association pour l’étude des civilisations orientales opgericht. De Indonesiërs waren niet betrokken bij de oprichting van de verenigingen zelf. Daar waren twee Chinese professoren in Parijs voor verantwoordelijk. Wel sloten de Indonesische studenten zich aan omdat ze, zoals hun voorman Mohammad Hatta het formuleerde, van mening waren dat ‘slechts een zich één-voelend Azië bij machte is weerstand te bieden tegen de brutale indringing van barbaren uit het verre Westen.’205 Dat was wellicht ook de gedachte achter de bepaling in het reglement dat alleen Aziaten lid mochten worden van de vereniging.

202 T.B. Cunha, ‘Le rôle des etudiants dans les mouvements nationaux des pays coloniaux’, IM 4 (1926) 34-36, aldaar 35. Het is opmerkelijk hoe Cunha in 1926 precies het proces van vervreemding en teleurstelling van hoogopgeleide koloniale onderdanen beschrijft dat Benedict Anderson in Imagined communities beschreef aan de hand van het voorbeeld van de Indiër Bipin Chandra Pal, Anderson, Imagined Communities, 92-93.

203 Idem, aldaar 34.

204 Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 18; Gedenkboek Chung Hwa Hui, 7.

205 Hatta, ‘Onze buitenlandse propaganda’, in: Verspreide geschriften, 147. Het betrof de Chinese studenten Tjeng Yin Sjang en Ting Tsao Tjing.

Namens de PI werd het contact met de Aziatische studenten in Parijs gelegd door Arnold Mononutu, afkomstig uit Menado. In 1925 was Mononutu, die om politieke redenen de naam van zijn Europese vader Wilson had ingeruild voor die van zijn moeder, na een mislukte studie in Nederland in Parijs komen wonen. De hoofdreden voor zijn verblijf in de lichtstad was dus niet de studie, zoals bij Ratulangie in Zürich het geval was, maar het leggen van politieke contacten. Zo legde hij voor de PI naast het contact met Aziatische groepen ook verbindingen met enkele in Parijs woonachtige Indonesiërs. Dat waren onder anderen Ahmad Soebardjo, Soekiman Wirjosandjojo en Mohamad Nazif. Binnen de Association kreeg Mononutu een bestuursfunctie als afgevaardigde van de Indonesische leden. Door zijn verblijf in Frankrijk raakte Mononutu uit het beeld van de Raadsman voor Studeerenden en daarmee jammer genoeg ook uit het oog van de historicus, maar de uitzending van Mononutu bewijst dat de PI vanaf 1925 bewuste een buitenlandse politiek ging voeren.206

In februari 1926 werd op initiatief van de culturele afdeling van de Association een Fête Oriëntale Artistique georganiseerd. Er was een zaal in het duurste en grootste hotel van Parijs afgehuurd, Hôtel Continental aan de Tuilerieën, dat met zijn kroonluchters en balzalen een ware Parijse grandeur uitstraalde. Bewust van de politieke waarde van culturele propaganda zond de PI een grote delegatie naar Parijs. Het is opmerkelijk hoezeer de Indonesiërs erop waren gebrand een goede indruk achter te laten. Elk land kreeg de gelegenheid muziek te laten horen of een dans op te voeren. De Indonesiërs kozen voor de opvoering van een Javaanse Wireng gevechtsdans. Een groot succes als we Indonesia Merdeka mogen geloven. ‘Tot drie malen toe moesten onze dansers op het podium verschijnen, om het applaus in ontvangst te nemen. Woorden als excellent, merveilleux, formidable en inoubliable werden hun toegezwaaid.’ De Parijse pers, zo berichtte IM, was over de Indonesiërs zeer te spreken.207

Ondertussen werd in Nederland het succesvolle Parijse feest van de studenten door een ongenode gast met interesse gevolgd. Bij thuiskomst werden de op gouvernementskosten studerende Indonesiërs, die voor het Fête Orientale in Parijs waren opgetreden, door de Raadsman voor Studeerenden op het matje geroepen om zich te verantwoorden over hun activiteiten in den vreemde. Ze werden beschuldigd van anti-Nederlandse propaganda. ‘Dat zelfs het meedoen aan een zuiver culturele opvoering aan hen verboden wordt, is wel tekenend voor de Blanda-overheerser’, brieste Mohammad Hatta in Indonesia Merdeka. De

206 Stukken betreffende de verslagen van de Raadsman voor Studerenden over de jaren 1918 en 1926 – 1938, aldaar jaarverslag 1927 p. 22, 28, NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken (toeg.nr. 2.10.49), inv.nr. 2692.

207 ‘Indonesië op het Fête Orientale’, IM 4 (1926) 17-19.

studenten kwamen er met een waarschuwing vanaf.208 Toch had de Raadsman geen ongelijk want het onmiskenbaar doel van de Perhimpoenan Indonesia in Parijs, en dat stond in hun blad expliciet beschreven, was het bekendmaken van Indonesië in het buitenland en het vestigen van de aandacht op hun nationale aanspraken:

‘De groote indruk, dien onze Indonesische kunst op het Parijsche publiek heeft gemaakt, zal noodwendig hun meerdere belangstelling voor ons land trekken. Hun oogen zullen opengaan en zien, dat er ergens in de Pacific een eilandengroep bestaat, Indonesia genaamd, wier bevolking gebukt onder vreemde heerschappij om haar vrijheid vecht. Zij zullen tot de conclusie komen, dat een volk als het onze met zoo’n hoog ontwikkelde kunstuiting, als die zij zelf hebben aanschouwd, onmogelijk bestemd is om ten eeuwigen dage geknecht te zijn door vreemde overheerschers, dat zoo’n volk de kracht zal hebben, om éénmaal het vreemde juk af te schudden.’209

Bij het Fête Oriëntale bleek wederom dat kunst en cultuur een belangrijke rol speelden in de nationalistische politieke propaganda. Volledig in de traditie van ethische Indonesiërs als Noto Soeroto – die regelmatig Javaanse kunst-, dans- en dichtavonden organiseerden om de culturele rijkdom en verscheidenheid binnen het Nederlandse koninkrijk te vieren – gebruikten de nationalistische studenten de cultuur om haar levensvatbaarheid en bestaansrecht buiten de Nederlandse voogdij aan te tonen.

De pan-Aziatische integratie met linkse Europese netwerken

De politieke feestweek in februari 1926 in Parijs kan het eerste evenement genoemd worden in een serie van internationale congressen en vergaderingen die de Perhimpoenan Indonesia tussen 1926 en 1930 bijwoonde. Op het Fête Orientale Artistique spraken de deelverenigingen van de Association af als één Aziatisch blok naar het Congrès Democratique International te gaan, dat zes maanden later, in augustus 1926, in het Noord-Franse Bierville gehouden zou worden. Deze afspraak was exemplarisch voor de manier waarop de Indonesiërs in het links politieke en anti-imperialistische milieu terecht kwamen.

De activiteiten in Zürich daargelaten, had het de Indonesische en Indo-Chinese studenten in het begin van de jaren twintig aan een netwerk ontbroken om contact te maken met andere bewegingen in Europa. Anders dan in koloniale metropolen als Parijs en Londen, waar intellectuelen en activisten uit verschillende delen van de gekoloniseerde wereld studeerden en werkten, waren de Indonesiërs in Amsterdam, Leiden en Den Haag ietwat geïsoleerd. Om

208 ‘Onze buitenlandse propaganda’, IM 4 (1926) 67-72, aldaar 69.

209 Hatta, ‘Onze buitenlandse propaganda’, in: Verspreide geschriften, 147. NL-HaNA, Commissariaat Indische Zaken, 2.10.49, inv.nr. 2692.

de problemen in Indonesië kenbaar te maken aan de wereldgemeenschap behoefden de Indonesiërs een introductie in de internationale politieke netwerken. Toen die introductie begin 1926 in Parijs eenmaal plaats had gevonden verliep de uitbouw van het netwerk betrekkelijk eenvoudig. Telkens als een vertegenwoordiger van de Perhimpoenan Indonesia, meestal Mohammad Hatta, ergens sprak leerde hij nieuwe mensen kennen en ontving hij uitnodigingen voor volgende congressen en voordrachtavonden.

Naast deze introducties en de toenemende organisatiegraad van Aziaten in Europa profiteerden de Indonesiërs vanaf de tweede helft van de jaren twintig vooral van de opbloei van internationale politieke actie in het linkse kamp. De drijvende kracht was de Sovjet-Unie, die in 1922 een nieuwe internationale politieke lijn was ingeslagen gericht op samenwerking met anti-imperialistische en antikoloniale bewegingen en partijen. Om de Russische Revolutie te exporteren en bovendien de contrarevolutionaire regeringen in Europa het hoofd te bieden, drong de SU op het Vierde Wereldcongres van de Comintern in Moskou aan op eenheid van en coördinatie tussen de verschillende arbeiderspartijen in de Westerse landen.210 Ook ging de Sovjet-Unie zich vanaf het begin van de jaren twintig actiever bemoeien met de gekoloniseerde wereld. Zowel om strategisch territoriale redenen als om de vijandige koloniale mogendheden te verzwakken zocht de SU contacten en bondgenootschappen met communisten en nationalisten in de gekoloniseerde wereld.211 De interventionistische

Naast deze introducties en de toenemende organisatiegraad van Aziaten in Europa profiteerden de Indonesiërs vanaf de tweede helft van de jaren twintig vooral van de opbloei van internationale politieke actie in het linkse kamp. De drijvende kracht was de Sovjet-Unie, die in 1922 een nieuwe internationale politieke lijn was ingeslagen gericht op samenwerking met anti-imperialistische en antikoloniale bewegingen en partijen. Om de Russische Revolutie te exporteren en bovendien de contrarevolutionaire regeringen in Europa het hoofd te bieden, drong de SU op het Vierde Wereldcongres van de Comintern in Moskou aan op eenheid van en coördinatie tussen de verschillende arbeiderspartijen in de Westerse landen.210 Ook ging de Sovjet-Unie zich vanaf het begin van de jaren twintig actiever bemoeien met de gekoloniseerde wereld. Zowel om strategisch territoriale redenen als om de vijandige koloniale mogendheden te verzwakken zocht de SU contacten en bondgenootschappen met communisten en nationalisten in de gekoloniseerde wereld.211 De interventionistische

In document The rising tide of colour (pagina 74-102)