• No results found

The rising tide of colour

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "The rising tide of colour"

Copied!
110
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The rising tide of colour

Indonesische studenten en de ontdekking van hun wereldgemeenschap

Klaas Stutje

Eindscriptie onderzoeksmaster geschiedenis

(2)

The rising tide of colour

Omslag:

Mohammad Hatta (vooraan aan het hoofd) bij een

congresvergadering van het

‘Kongress gegen Imperialismus und koloniale Unterdrückung’ in Brussel in februari 1927.

Bron: Gibarti, Fimmen en Hatta, Das Flammenzeichen vom Palais Egmont, 140.

(3)

Klaas Stutje

The rising tide of colour

Indonesische studenten en de ontdekking van hun wereldgemeenschap

Eindscriptie onderzoeksmaster geschiedenis Universiteit van Amsterdam

Amsterdam, 9 juni 2010

Contactgegevens:

Egelantiersgracht 544c Universiteit van Amsterdam

1015 RR Amsterdam Faculteit der Geesteswetenschappen Email: klaasstutje@gmail.com Onderzoeksmaster geschiedenis (Mphil) tel.nr.: 06-55530077

Studentnummer 0410373

Begeleider: dr. Marieke Bloembergen Tweede lezer: prof. dr. Susan Legêne

(4)
(5)

Inhoudsopgave

Inleiding ……….……….….…. 9

Transnationale geschiedschrijving ……….……. 11

Lokale actoren op het transnationale toneel ……….……….…... 13

1 Indonesisch nationalisme in Nederland ……….……….….. 17

Het rijke Indonesische studentenleven ……….……….... 17

Ethische idealen ……….………….….. 20

Het Indonesisch Verbond van Studeerenden ……….………... 22

Politieke kenteringen tussen 1919 en 1923 ……….………….… 23

Een nationalistische coup in de Indische Vereeniging ……….………….... 27

Gemeenschapsvorming in de Perhimpoenan Indonesia als buitenpost en voorpost.... 30

Wantrouwen en repressie door de Nederlandse overheid ………..………..… 34

Het communistisch gevaar ………..…. 37

Nationalisme en communisme: de PI en de groeiende invloed van Moskou …….….. 38

Een tweede wending binnen de Perhimpoenan Indonesia ……….….. 41

Conclusie ………..… 43

2 ‘Ginds…’, het nationalistische perspectief ………... 45

Geringe aandacht voor het buitenland in Hindia Poetra (tot 1922) ……….… 45

Nationalistisch internationalisme: van Hindia Poetra naar Indonesia Merdeka …..… 48

1923-1931: De aandacht voor het buitenland. Welk buitenland? ... 50

Het lichtend voorbeeld van Brits-Indië ……… 50

Selectieve inspiratie uit Brits-Indië ……….. 52

Indrukwekkend patriottisme in Turkije ………...………. 56

De waarschuwing van China ………...………. 59

Een verbeelde gemeenschap van nationale bewegingen ……….………. 64

Het communisme en het Indonesisch wereldbeeld ……….. 66

Een veranderend wereldbeeld na de communistische wending …………...………… 69

Conclusie ……….. 71

3 Nous sommes partout ! ... 73

Ethisch internationalisme ………. 73

De Société d’Etudiants Asiatiques: het begin van een Aziatische studentenbeweging. 75 Cultureel activisme in Parijs ……….….... 77

De pan-Aziatische integratie met linkse Europese netwerken ………. 79

(6)
(7)

Het Brussels Congres tegen Imperialisme van 1927 ……… 82

De resultaten van het Congres tegen Imperialisme ………...…... 86

Vrees voor de internationale connectie en de arrestatie van enkele PI-leden ……... 89

Communistische wendingen en het Ligacongres te Frankfurt ……….… 91

Conclusie ……….……….… 94

Conclusie ………..……… 97

Bronnen- en Literatuurlijst ………...…. 101

Archieven ……….… 101

Gedrukte bronnen ………..…... 102

Gedrukte bronnen: tijdschriftartikelen ……….… 102

Literatuur ……….. 106

(8)
(9)

Inleiding

Vanaf de eeuwwisseling van de twintigste eeuw kwam een groeiend aantal Indonesiërs naar Nederland. Aanvankelijk waren dat vooral particuliere dienstbodes, zeelieden en bedienend personeel op de vracht- en passagiersschepen die voortdurend tussen Nederland en de Indonesische Archipel heen en weer reisden. Later, vooral na de Eerste Wereldoorlog, kwamen ook studenten uit de welvarende en aristocratische milieus van Nederlands-Indië naar ons land.

Hoewel de laatste groep in aantal bescheidener was dan de groepen dienstbodes en zeearbeiders – hun aantal passeerde, ook in de hoogtijdagen van de jaren twintig van de vorige eeuw, op geen moment de tweehonderd terwijl de arbeidersgroepen jaarlijks met honderden tegelijk arriveerden1 – heeft ze in de literatuur relatief veel aandacht van historici gekregen. Niet alleen lieten de studenten meer bronnen na dan hun niet-studerende landgenoten. Ook kregen zij van historici een belangrijke rol toegedicht in het politieke ontwaken van Indonesië. Dat was niet zonder reden. Vooral in de Perhimpoenan Indonesia (‘Indonesische Vereniging’, PI) verzamelden zich radicaliserende studenten en ballingen;

mensen die vanwege politiek werk door het koloniaal gouvernement gedwongen werden Nederlands-Indië te verlaten. Voortdurend, en met toenemende felheid, vielen zij de Nederlandse overheid aan op haar koloniaal beleid. In hun midden ontstond een nieuw gevoel van eenheid. In hun teksten werd de naam ‘Indonesia’ voor het eerst in politieke zin gebruikt.2 Veel van de studenten die eens in Nederland studeerden – Mohammad Hatta, Nazir Pamontjak, Soetan Sjahrir, Roestam Effendi – hebben een vooraanstaande rol gespeeld in de Indonesische nationalistische en communistische bewegingen.

In de literatuur over de Indonesische studenten werd de groep tot nu toe ofwel in een verhaal geplaatst over de ontwikkeling van de Indonesische politiek en de opkomst van de nationalistische beweging, ofwel beschouwd in de context van de Nederlandse antikoloniale politiek. In het eerste relaas namen de studenten hun letterlijk excentrieke plaats in tussen de verschillende Indonesische politieke organisaties in de jaren twintig, zoals Boedi Oetomo, de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging/Partai Komunis Indonesia, de diverse

1 Harry Poeze, In het land van de overheerser, I: Indonesiërs in Nederland 1600-1950 (Dordrecht 1986) 155, 236. Precieze aantallen ontbreken omdat plannen voor centrale administratie nooit van de grond kwamen. Om een indruk te krijgen: rond het jaar 1925 stonden in een Haags arbeidsbureau voor Indisch personeel driehonderd diensthulpen als werkzoekende geregistreerd.

2 JohnIngleson, Perhimpunan Indonesia and the Indonesian nationalist movement, 1923-1928 (Melbourne 1975) 5.

(10)

nationalistische studieclubs en de Indonesische Nationalistische Partij PNI.3 In de literatuur van de tweede categorie stond de ingewikkelde verhouding van de nationalistische studenten met de Communistische Partij Holland, met revolutionair socialisten en met de Nederlandse sociaaldemocratie centraal.4 In beide contexten namen de Indonesische studenten en vooral de Perhimpoenan Indonesia een uitzonderlijke positie in, die hen tot onderwerp van onderzoek de moeite waard maakten. De beide perspectieven droegen echter als consequentie dat een deel van het werk van de Indonesische studenten onderbelicht is gebleven: het werk buiten de grenzen van het Koninkrijk der Nederlanden.

Centraal in deze scriptie staat het feit dat de Indonesiërs op twee manieren onderdeel waren van een internationaal politiek toneel. Enerzijds werd hun politieke denken over de toekomst van Nederlands-Indië voortdurend beïnvloed door gebeurtenissen op het wereldtoneel. In Rusland vond een spectaculaire sociale revolutie plaats. In landen als India en Egypte ontstonden machtige nationalistische bewegingen. In China won de nationalistische Kwomintang terrein maar groeiden ook de spanningen met de eveneens groeiende communistische partij. In Japan en Turkije werd bewezen dat een autocratische en nationalistische politiek enorme resultaten kon behalen. De buitenlandkaternen van het PI- tijdschrift Indonesia Merdeka hielden de Indonesiërs een veelvoud aan ontwikkelingsmodellen en toekomstscenario’s voor. De revolutionaire gebeurtenissen elders bewezen dat koloniale rijken niet onverslaanbaar waren en stuurden het kritisch denken van de Indonesiërs in belangrijke mate.

Anderzijds hadden Nederlandse Indonesiërs veelvuldig contact met belangrijke figuren en organisaties uit de gekoloniseerde wereld; mensen als Anton de Kom uit Suriname, kopstukken uit de Kwomintang-partij uit China en Jawaharlal Nehru uit India. Ze bezochten regelmatig internationale congressen waarin de antikoloniale strijd door vertegenwoordigers

3 Zie bijvoorbeeld Ingleson, Perhimpunan Indonesia; John Ingleson, Road to Exile, the Indonesian Nationalist movement 1927-1934 (Singapore, Kuala Lumpur en Hong Kong 1980); Ruth T. McVey, The rise of Indonesian communism (Ithaca 1965); George MacTurnan Kahin, Nationalism and revolution in Indonesia (New York 1952).

4 Zie bijvoorbeeld Harsja W. Bachtiar, ‘The development of a common national consciousness among students from the Indonesian Archipelago in the Netherlands’, Majalah Ilmu-Ilmu Sastra Indonesia, 6, 2 (mei 1976);

Anne van Leeuwen, De Perhimpoenan Indonesia 1929-1941 (Masterscriptie Universiteit van Utrecht 1985);

Poeze, In het land van de overheerser; Joop Morriën, Indonesië los van Holland : de CPN en de PKI in hun strijd tegen het Nederlands kolonialisme (Amsterdam 1982).

Biografieën over Indonesische studenten en ballingen richten zich overigens minder op één van de twee

contexten, al naar gelang de centrale persoon in Indonesië, Nederland of elders actief was. Zie Harry Poeze, Tan Malaka, strijder voor Indonesië’s vrijheid. Levensloop van 1897 tot 1945 ('s Gravenhage 1976); Mavis Rose, Indonesia free. A political biography of Mohammad Hatta (Ithaca 1987); Rudolf Mrázek, Sjahrir, politics and exile in Indonesia (New York 1994); René B. Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd. Raden Mas Noto Soeroto, Javaan, dichter en politicus 1888-1951 (Gouda 2008).

(11)

uit tientallen gekoloniseerde landen werd besproken. Ze hielpen mee met de oprichting van transnationale5 organisaties die de Aziatische groepen in Europa moesten verenigen.

Daarnaast onderhield een aantal van hen als communist nauw contact met Moskou en met de internationale Comintern.

Deze masterscriptie beoogt de handelingen van de Indonesische politieke studenten in de periode 1918-1931 in een transnationale context te analyseren en te beschrijven. De nadruk zal liggen op de Perhimpoenan Indonesia en in mindere mate op de Chinees-Indonesische vereniging Chung Hwa Hui omdat zij het meest actief waren op het transnationale politieke toneel, en het sterkst door internationale gebeurtenissen beïnvloed werden. Gekozen wordt voor precies deze periode omdat zowel de opkomst als de ondergang van de transnationale politieke actie van de Indonesiërs toen plaatshadden. Bovendien maakten de Perhimpoenan Indonesia en verwante organisaties in dezelfde jaren een aantal politieke wendingen door, die effect hadden op de manier waarop de Indonesiërs naar de buitenwereld keken.

Het is belangrijk de activiteiten van de Indonesiërs op het transnationale politieke toneel in gedachten te houden bij onderzoek naar de ontwikkeling van de Indonesische nationale politiek of naar de antikoloniale politieke beweging in Nederland. Niet omdat het transnationale niveau de gebeurtenissen op het nationale niveau in Nederland of Indonesië dicteerde – dat zou te zwaar zijn – , maar omdat het helpt verklaren waarop het nationalistische gedachtegoed geïnspireerd was en waarom de Nederlandse overheid de nationalisten met zoveel argwaan tegemoet trad.

Transnationale geschiedschrijving

De laatste jaren wordt onder historici veel gebruik gemaakt van een internationaal perspectief en is er aandacht voor de transnationale verbanden van religies, culturen en ideologieën die over de wereld lopen. Interessant is een historiografisch artikel van de Nederlandse historicus Niek Pas over de manier waarop de jaren zestig in Nederland is herdacht en historisch is geduid.6 Historici vanaf medio jaren tachtig, zo schrijft Pas, beschouwden ‘de jaren zestig’

vooral als een opmerkelijke periode in de Nederlandse naoorlogse geschiedenis. Het was een

5 Het begrip ‘transnationaal’ wijst op gebeurtenissen, processen, verbanden en contacten die de nationale eenheden overstijgen. Daarmee onderscheidt het begrip zich van ‘internationaal’ dat wijst op relaties tussen natiestaten. In deze scriptie wordt ‘internationaal’ gebruikt als een algemene aanduiding voor zaken die over de grenzen van Nederland en Indonesië plaatsvonden.

6 Niek Pas, ‘De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden 214 (2009) 618-633.

(12)

tijd waarin het verzuilde stelsel ineen zakte en de nieuwe naoorlogse generatie de paternalistische en zuinige cultuur van de jaren vijftig begonnen uit te dagen.7

De vraag drong zich echter op in hoeverre Nederland uniek was en hoe Nederlandse processen zich verhielden tot gebeurtenissen in andere landen. Ook elders waren immers indrukwekkende gebeurtenissen aan de gang. De Parijse Mei ’68, de Duitse studentenprotesten, de burgerrechtenbeweging en Vietnamdemonstraties in de Verenigde Staten, de Praagse lente in Tsjecho-Slowakije, het Têt-offensief in Vietnam en studentenopstanden in Mexico-stad, Jamaica en Rio de Janeiro waren de emblemen van een bevrijdingsbeweging die werkelijk internationaal was. Het besef dat Nederland niet uniek was leidde vanaf het einde van de jaren negentig tot een verbredende aandacht voor andere landen.

Daarin was de centrale vraag hoe transnationale processen van vernieuwing en verandering in de jaren zestig zich verhielden tot specifieke, nationale contexten.8 Die historiografische wending vond niet alleen onder Nederlandse historici plaats, maar voltrok zich ook bij buitenlandse historici met titels als 1968 in Europe. A history of Protest and Activism 1956- 1977, The spirit of ’68. Rebellion in Western Europe and North America 1956-1976 en The sixties. Cultural Revolution in Britain, France, Italy, and the United States, c.1958-c.1974.9

Andere historische onderzoeksvelden profiteerden eveneens van een transnationale benadering. De Britse historicus Christopher Bayly bewees in 2004 dat een studie naar transnationale processen niet slechts vruchtbaar was voor de ‘geglobaliseerde wereld’ na 1945. In The Birth of the Modern World 1780-1914 beschreef hij hoe transnationale verbanden de loop der dingen op nationaal niveau al sinds de achttiende eeuw beïnvloedden.10 Zonder de wereldgeschiedenis te willen ‘homogeniseren’ beschreef hij bijvoorbeeld hoe de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), de Taiping opstand in China (1851-1864), de Indian Rebellion van 1857 en het Europese revolutiejaar 1848 verschillende reacties waren op een overeenkomstige wereldwijde toename van economische ongelijkheid en een verval van de macht van traditionele gezagsdragers.11

7 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, Nederland in de jaren zestig (Amsterdam en Meppel 1995); Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam en Antwerpen 1995).

8 Hans Righart, De wereldwijde jaren zestig. Groot-Brittanië, Nederland en de Verenigde Staten, Paul Luyckx en Niek Pas (eds.) (Utrecht 2004).

9 Martin Klimke en Joachim Scharlot (eds.), 1968 in Europe. A history of Protest and Activism 1956-1977 (Basingstoke 2008); Gerd-Rain Horn, The spirit of ’68. Rebellion in Western Europe and North America 1956- 1976 (Oxford 2007); Arthur Marwick, The sixties. Cultural Revolution in Britain, France, Italy, and the United States, c.1958-c.1974 (Oxford 1998).

10 C.A. Bayly, The Birth of the Modern World 1780-1914 (Oxford 2004) 168.

11 Idem.

(13)

Een studie die richtinggevend is voor het onderzoek naar antikoloniale bewegingen verscheen in 2007 van de hand van de Amerikaanse historicus Erez Manela.12 In het boek The Wilsonian Moment worden de messianistische verwachtingen van een aantal gekoloniseerde volkeren behandeld, die in de nieuwe Amerikaanse president Woodrow Wilson en zijn pleidooien voor zelfbeschikking rond het einde van de Eerste Wereldoorlog een belofte van onafhankelijkheid zagen. Manela ziet opvallende gelijkenissen in de verwachtingen van Egyptische, Indiase, Chinese en Koreaanse intellectuelen en politiek leiders van de internationale vredesbesprekingen onder leiding van Wilson. Wat vooral opviel waren de vergelijkbare woedende reacties toen bleek dat het zelfbeschikkingsprincipe voorlopig niet voor de gekoloniseerde wereld gold. Zo laat Manela zien dat de antikoloniale bewegingen in belangrijke mate zijn beïnvloed door het internationale toneel. Verhelderend is de toelichting van de auteur op zijn vergelijkende en transnationale aanpak:

‘Much of the history of anticolonial movements has been written as if it occurred solely within the boundaries of the emerging nation, or of the imperial enclosure from which it emerged. Thus, the history of the Indian nationalist movement is written as part of Indian history, or of British imperial history; the history of Chinese nationalism as part of the history of China, and so on. (…) When we expand our field of vision and place anticolonial nationalist histories within an international context, it is easy to see, as [the Indian historian – KS.] Pasenjit Duara observed, that

“after World War I, the circumstances for decolonization were generated as much from the international situation as any other”.’13

Mijn onderzoek naar de internationale activiteiten van de Indonesische studenten in de jaren twintig in Nederland sluit aan bij de historiografische tendens geschiedenis te ‘redden van de natie’14. Maar niet zonder kritiek. Met de definiëring van een nieuw onderzoeksveld zijn ook nieuwe theoretische problemen ontstaan.

Lokale actoren op het transnationale toneel

Onderzoek naar transnationale verbanden draagt het gevaar in zich gebeurtenissen op verschillende plaatsen van de wereld toe te schrijven aan een wereldwijd, onomkeerbaar en misschien wel van hogerhand aangestuurd historisch proces. Natuurlijk deden de Indonesische nationalisten graag geloven dat hun nationale aspiraties onderdeel waren van

12 Erez Manela, The Wilsonian moment. Self-Determination and the International Origins of Anticolonial Nationalism (Oxford 2007).

13 Idem, xi.

14 Prasenjit Duara, Rescuing history from the nation: Quistioning Narratives of Modern China (Chicago 1995).

(14)

een buiten henzelf staande ‘rising tide of colour’, maar misschien deden ze zichzelf daarmee tekort. De gelijktijdigheid van gebeurtenissen in India, China, Indonesië en elders werd door mensen gecreëerd. Hetzij als een gelijktijdige reactie op een wereldschokkende gebeurtenis – zoals de Wilsonian moment van Manela – , hetzij geïnspireerd door wat andere mensen deden, waren het de verschillende volkeren zelf die zich lieten meeslepen door die rising tide of colour. Ze konden zich bovendien op meerdere getijden laten meevoeren. Het interbellum is naast de periode van het nationalisme ook de tijd dat het communisme, het fascisme en de politieke Islam zich versterkten. Een onderzoek naar transnationale verbanden mag niet leiden tot een verhaal over niet oorzakelijk te verklaren historische processen die door de wereld waarden. De nadruk moet juist liggen op de sympathieën van individuen, op concrete netwerken en op specifieke ontmoetingen. Op een paradoxale wijze horen macrogeschiedenis en microgeschiedenis hand in hand te gaan.

Dat is wat het boek van Erez Manela bewonderenswaardig maakt. Elk land kende zijn eigenaardigheden, geschiedenissen en perspectieven en overal was het karakter van de nationale beweging anders. Er was evenwel één moment dat de gehele wereld haar adem inhield en naar Parijs keek: ‘Wilson’s promise of a new World order captured imaginations across the World.’ Manela gaat echter verder. Hoewel de verschillende bewegingen in grote lijnen dezelfde ideeën en verwachtingen koesterden, vertaalden ze de boodschap van Wilson ieder naar hun eigen situatie. Ook de teleurstelling in elk van de vier landen dat de nieuwe naoorlogse wereldorde geen onafhankelijkheid voor de gekoloniseerde volkeren zou inhouden, werd overal in overeenstemming met de plaatselijke historische omstandigheden verwerkt. Het was niet Wilson die de Vier Mei Protesten in China veroorzaakte. Het was niet Wilson die de Eén Maart Beweging in Korea op gang bracht. Noch waren de revolutie van 1919 in Egypte en Gandhi’s beweging van geweldloos verzet toe te schrijven aan de Amerikaanse president. De afzonderlijke nationale bewegingen zelf verbonden acties aan The Wilsonian Moment.15

Ook in de voorliggende scriptie ligt de nadruk op de actieve rol van de Indonesische studenten. De constatering dat de Indonesiërs gebeurtenissen elders opmerkten is niet voldoende. Met welk doel schreven studenten over ontwikkelingen in bijvoorbeeld India of Turkije? Wilden ze de dynamiek van het moment begrijpen? Trachtten ze overeenkomsten of juist verschillen te herkennen? Dienden dergelijke artikelen de eigen strijd te ondersteunen of juist te problematiseren? Dergelijke vragen kunnen interessante inzichten en aanvullingen

15 Manela, The Wilsonian moment, 13.

(15)

bieden op theorieën die betrekking hebben op het bestaan van transnationale netwerken.

Omdat de nadruk ligt op de actieve rol die de studenten speelden in het opmerken, bewerken en construeren van een wereldgemeenschap van gekoloniseerde volkeren zal er aandacht worden besteed aan het wetenschappelijk werk van Benedict Anderson. Vooral zijn boek Imagined Communities, reflections on the origin and spread of nationalism is van belang omdat daarin natievorming, of nauwkeuriger gezegd gemeenschapsvorming, wordt beschreven als een actief scheppend proces van verbanden die er voorheen nog niet waren.

Bovendien heeft Anderson veel geschreven over de processen die de geschapen verbeelde gemeenschappen bestendigden tot werkelijk bestaande categorieën.16

Naast de aanbeveling dat er bij het schrijven van transnationale geschiedenis goed gekeken moet worden naar de lokale factoren is het belangrijk het transnationale toneel niet te verheffen tot een allesbepalende factor van beïnvloeding. Hoewel ontwikkelingen in gekoloniseerde landen en ervaringen in Europa onmiskenbaar een effect hebben uitgeoefend, blijven gebeurtenissen op het nationale niveau – in Indonesië en in mindere mate in Nederland – het meest van belang voor de politieke vorming van de Indonesische nationalistische beweging. Bruikbare transnationale geschiedschrijving gaat verder dan slechts het ontwaren van wereldwijde overeenkomsten, maar probeert te onderzoeken hoe wereldwijde processen een symbiose aangingen met de verschillende lokale situaties, omstandigheden en tradities.17 Om te begrijpen waar de ervaringen van de Indonesische studenten in het buitenland landden, zal in het eerste hoofdstuk aandacht besteed worden aan het sociale en politieke milieu van de Indonesische studenten in Nederland. Niet voor niets legden juist de studenten in Nederland het eerste contact met nationale bewegingen elders.

Noch is het toevallig dat het internationale blikveld pas in de jaren twintig werd geopend. De sociaal-politieke karakter van het Indonesisch Nederlandse studentenmilieu was daarvoor verantwoordelijk.

De titel van deze scriptie, ‘The rising tide of colour’, verwijst naar een typering die de Indonesische studenten in Indonesia Merdeka regelmatig gebruikten.18 Zij ontleenden de leuze aan een racistisch boek uit 1920 van de Amerikaanse historicus Lothrop Stoddard. Het boek, The rising tide of color against White World-supremacy, voorspelde de ineenstorting

16 Benedict Anderson, Imagined communities, reflections on the origin and spread of nationalism (Londen en New York 2006); Benedict Anderson, Under three flags, anarchism and the anti-colonial imagination (Londen en New York 2005).

17 Pas, ‘De problematische internationalisering van de Nederlandse jaren zestig’, 15; Manela, The Wilsonian moment, 221; Bayly, The Birth of the Modern World, 478.

18 ‘Politieke Kroniek’, Indonesia Merdeka (IM) 4 (1926) 49-55, aldaar 49; ‘Politieke Kroniek’, IM 6 (1928) 37- 42, aldaar 41.

(16)

van koloniale imperia en van de blanke wereldorde door bevolkingsgroei in de niet-blanke werelddelen.19 De studenten gebruikten de titel van het boek, niet vanwege de racistische inhoud maar vanwege de onvermijdelijke connotatie die erin vervat was. Zoals het zinloos was je te verzetten tegen het wassende water bij vloed, zo was de emancipatie van niet-blanke volkeren onstuitbaar. Krachtig was de zinspreuk ook omdat het aangaf dat de Indonesiërs niet alleen stonden. Ze voelden zich onderdeel van een wereldwijd proces dat de tijd aan zijn kant had staan.

De opbouw van deze scriptie is als volgt. In het eerste hoofdstuk worden de politieke ontwikkelingen binnen de Indonesische studentenwereld beschreven. Daarbij wordt benadrukt dat de studentengemeenschap geen monolithisch geheel was en verschillende politieke opvattingen in zich droeg. Wel wordt geschetst hoe bepaalde politieke ideeën beurtelings de (organisatorische) boventoon voerden. Ook zal in het eerste hoofdstuk een antwoord worden geformuleerd op de vraag waarom juist de Indonesische studenten in Nederland als eerste radicaliseerden in nationalistische richting en waarom een ruimer blikveld daar het gevolg van was. In het tweede hoofdstuk wordt dat blikveld geproblematiseerd. Door een analyse van de artikelen in het tijdschrift Indonesia Merdeka zal worden aangetoond dat de Indonesiërs een typerende selectie maakten uit de vele onderwerpen die ze konden behandelen. Het wereldbeeld dat ze daarmee verkregen zal gekoppeld worden aan het begrip imagined community van Benedict Anderson. In het derde hoofdstuk tot slot wordt beschreven hoe de studenten in Nederland hun imagined community verwezenlijkten in het buitenland.

Verschillende buitenlandse congressen en politieke netwerken in de jaren twintig komen daarbij aan bod.

19 Lothrop Stoddard, The rising tide of color against white World-supremacy (Londen 1922).

(17)

1 Indonesisch nationalisme in Nederland

In de komende hoofdstukken zullen ontmoetingen met de aanzienlijken uit de antikoloniale wereld, grote internationale congressen en nieuwstijdingen uit tal van landen in de wereld aan bod komen. Ze zijn de getuigenissen van de manier waarop de Indonesische studenten de buitenwereld leerden kennen en hun horizon verbreedden. De meest voor de hand liggende internationale beleving voor de studentengroep was echter het feit dat ze in Nederland zaten.

Ze hadden huis en haard achtergelaten om in een ver land – waarover sommigen reeds lang gefantaseerd hadden en waarmee allen in een koloniale context in aanraking waren gekomen – te gaan studeren. De buitenlandervaring zal voor iedereen een bepalend moment in de individuele ontwikkeling zijn geweest. Bovendien was ze het startpunt van een politieke ontwikkeling van de Indonesiërs als groep. Voor de Indonesische studenten in een internationale context geplaatst zullen worden staat in het navolgende hoofdstuk het leven van de Indonesiërs in Nederland centraal. Hoe zag het studentenleven van de Indonesiërs in Nederland eruit? Hoe dachten ze over het koloniale systeem dat hen de kans liet in Europa te studeren? Hoe verhielden ze zich tot verschillende politieke bewegingen? In hoeverre maakten de studenten een individuele en politieke ontwikkeling door als gevolg van het feit dat ze in Nederland zaten? De antwoorden op dergelijke vragen zullen beter begrijpelijk maken waarom de Indonesische studenten hun aandacht vanaf de jaren twintig vestigden op het buitenland.

Het rijke Indonesische studentenleven

Degene die zich bij het studentenleven van de Indonesiërs Nescio-achtige taferelen voorstelt, – met een zekere Koekenbakker die twee ons boterhammenworst koesterde als ‘een rijkdom die ik sedert mijn verjaardag niet gekend had, en dat was maanden geleden’20 – vergist zich.

Net zomin als het studentenleven van Nederlanders in de jaren twintig en dertig, werd het leven van de Indonesiërs in Nederland gekenmerkt door armoede en bezadigdheid. Iemand als Soetan Sjahrir, de eerste toekomstige premier van een onafhankelijk Indonesië die van 1929 tot 1931 in Amsterdam verbleef om rechten te studeren, ging avond aan avond uit. Cafés, theatervoorstellingen en politieke bijeenkomsten vulden zijn agenda. Hij bezocht regelmatig de Art-Deco bioscoop Tuschinski en de Amsterdamse Stadsschouwburg. Ook kwam hij vaak in het tegenovergelegen Hotel Americain en het populaire restaurant Bohemien, een kuiertje

20 Nescio, De Uitvreter, titaantjes, dichtertje (Groningen 1991) 25.

(18)

naar de Lange Leidsedwarsstraat daarvandaan.21 De Javaanse prins Soerio Soeparto, die tien jaar eerder in Leiden studeerde, ontmoette zijn vrienden (én vriendinnen) in het Scheveningse Kurhaus en nam gewoontelijk deel aan de Haagse politieke, kustzinnige en wetenschappelijke society.22 Mohammad Hatta, eveneens een beroemdheid in de Indonesische nationale geschiedenis, kampeerde in de vrije zomermaanden niet op de hei maar nam de gelegenheid te baat om naar de bergen van Zwitserland of Scandinavië te gaan.23

Het rijke leven dat Sjahrir, Soeparto en Hatta leidden was exemplarisch voor het vooroorlogse studentenbestaan in Nederland in het algemeen, en dat van de Indonesiërs in het bijzonder. Vooral in de eerste decennia, behoorden de Indonesiërs die uit Zuid-Oost Azië naar Nederland kwamen tot de toplaag van de Indonesische aristocratie. Dat was al het geval rond de eeuwwisseling van 1900 toen de eersten van een toenemende stroom Indonesiërs voor studie naar Nederland kwamen. De gaststudenten vielen in twee groepen uiteen. Enerzijds ging het om leden van de lagere bestuursaristocratie, die rijk was maar die voor haar positie afhankelijk bleef van het Nederlandse gouvernement. Omdat het koloniaal bestuur vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw begon te professionaliseren, en gaandeweg meer vaardigheden van de autochtone bestuurselite ging eisen, werden Nederlandse diploma’s en graden onder de zonen van de prijaji gewild als garantie voor een welvarende toekomst.

Nederlandse universiteiten en hogescholen waren voor hen het hoogste studieniveau in een inheems opleidingssysteem voor bijvoorbeeld de positie van ‘inlandsch arts’ of hoofdonderwijzer.24

Daarnaast was er een groep studenten uit de puissant rijke vorstenhuizen van Java die, reeds verzekerd van een aanzienlijke toekomst, door hun vaders naar Nederland werden gestuurd om kennis te nemen van de Nederlandse taal en cultuur en om een algemene oriëntatie op Nederland te verkrijgen. Naarmate het Nederlandse gouvernement zijn greep op de Indonesische samenleving verstevigde, werd ook de Europese levensstijl onder delen van de aristocratie populair. De sultan van het vorstendom Pakoe Alam op Java stuurde zelfs vier zonen en zijn jongere broer naar Nederland.25 Meer dan de helft van de eerste generatie studenten droeg voor zijn naam de eretitel Raden of Raden Mas, gereserveerd voor mensen van adel.

21 Rudolf Mrázek, Sjahrir, politics and exile in Indonesia (Ithaca 1994) 59.

22 Poeze, In het land van de overheerser, 101.

23 Rose, Indonesia free, 16, 27.

24 Als voorbeeld van de eerste groep geldt Abdul Rivaï die na een opleiding aan de School tot Opleiding van Inlandsche Artsen (STOVIA) en een carrière als gouvernementsarts in Deli in 1899 naar Nederland kwam om medicijnen te studeren en te promoveren.

25 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 31; Poeze, In het land van de overheerser, 29-58.

(19)

Het aantal studenten dat in het begin van de twintigste eeuw naar Nederland kwam, was nog bescheiden. Het totaal aantal liep van jaar tot jaar opgeteld in de tientallen, maar zal op enig moment niet de twintig overstegen hebben. Vanaf 1910 namen de aantallen van vooral de eerste groep ‘carrièristen’ toe. Dat kwam ondermeer door de groeiende bekendheid in Nederlands-Indië van de mogelijkheid in Nederland te studeren. Ook maatregelen van de overheid om ingangseisen aan te passen en barrières weg te nemen stimuleerden de aanwas van studenten. Door bijvoorbeeld vrijstellingen te verlenen aan studenten van de koloniale School tot Opleiding van Inlandsche Artsen (STOVIA) hoefden Indonesiërs niet langer de volledige Nederlandse geneeskundeopleiding te volgen. Een groeiend aantal medici kwam daarop naar Nederland. Daarnaast volgden veel Indonesiërs een juristenopleiding, Leidse indologen- en letterenstudies en de opleiding tot officier in het leger.26

Gevallen van heimwee en gemis zijn er zeker geweest. Opvallend is echter dat meerdere studenten lieten weten zich uitstekend voorbereid te voelen op de Nederlandse samenleving. De Nederlandse opleiding, die veel van hen doorlopen hadden in Nederlands- Indië, en hun goede kennis van de Nederlandse taal, behoedde hen voor culturele vervreemding. Buitensporige last van racisme of onaangename bejegeningen hadden ze bovendien nauwelijks, buiten de incidenten met straatjongens die het durfden ‘pinda Chinees’

te roepen. Ze beschouwden daarentegen de Nederlanders in Nederland sympathieker en beschaafder ‘dan vele hunner landgenooten in Indië’.27 De Javaanse prinsen en aristocraten werden regelmatig uitgenodigd op feesten en recepties. Ze golden als interessante figuren en hun aanwezigheid strekte tot prestige van de gastheer. Daarnaast waren de adellijke studenten en de leden van de Europese bevolking van Nederlands-Indië, die op verlof in Nederland waren of voorgoed waren teruggekeerd, geen onbekenden voor elkaar.28 Anders wellicht dan voor Indonesische bedienden, zeelieden en havenarbeiders waren de eerste ervaringen van de studenten met Europa doorgaans niet onaangenaam. Ze beschouwden zich bevoorrecht dat ze de kans kregen zich te ontwikkelen en een welvarende positie voor henzelf en Nederlands- Indië veilig te stellen.

Naarmate het aantal studenten evenwel toenam, ontstond toch de behoefte een eigen omgeving te creëren. Niet slechts voor de gezelligheid, maar ook om elkaar bij te staan bij problemen en om ‘voeling te blijven houden met het vaderland’. Al vanaf het begin van de

26 Poeze, In het land van de overheerser, 51, 163.

27 Mrázek, Sjahrir, 56, 58; Rose, Indonesia free, 17; Joosje Lakmaker, Voorbij de Blauwbrug, het verhaal van mijn joodse grootvader (Amsterdam 2009) 172; Geciteerd bij: Poeze, In het land van de overheerser, 58.

28 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 114.

(20)

twintigste eeuw werd nagedacht over het stichten van een vereniging of een krant. Na een vruchteloze poging in 1907, werd in 1908 – tevens het oprichtingsjaar van de eerste Javaans nationalistische vereniging Boedi Oetomo – op instigatie van de aristocraat Casajangan Soripada en de bekende Nederlandse ambtenaar en ethicus Abendanon29, de Indische Vereeniging (IV) gesticht. Twintig Nederlandse Indonesiërs, uit de gehele Archipel, schreven zich in.30 Drie jaar later, in de lente van 1911, richtten ook 14 Chinese Indonesiërs in Nederland in het Amsterdamse Hotel Americain de vereniging Chung Hwa Hui (CHH) op.31

Ethische idealen

Beide verenigingen, de IV en CHH, waren gematigd en gezagsgetrouw en onthielden zich van politieke meningsvorming of agitatie. Ze erkenden het koloniaal gezag, dat hen immers de mogelijkheid bood een carrière in Nederland te beginnen, en stelden prijs op een goede verstandhouding met Nederlanders. Naast Indonesische en Indo-Chinese leden stroomden daardoor ook veel Nederlandse donateurs toe. Als sprekend voorbeeld voor het karakter van de verenigingen, en daarmee voor de heersende consensus onder de studenten, kan een huldeblijk van de IV aan Koningin Wilhelmina bij de geboorte van Prinses Juliana in 1909 geciteerd worden:

‘[De leden der Indische Vereeniging] gevoelen zich bij deze gelegenheid gedrongen om niet alleen uitdrukking te geven aan hunne groote dankbaarheid voor het geluk aan Uwe Majesteit en aan alle Uwe onderdanen te beurt gevallen, doch tevens om getuigenis af te leggen van de gevoelens van trouw en aanhankelijkheid van Insulinde’s zonen, die steeds wenschen te blijven Uwer Majesteits meest getrouwe onderdanen.’32

Door haar troonrede van 1901 gold Wilhelmina voor veel liberale Indischgasten en Indonesische aristocraten als zinnebeeld van een deugdzaam koloniaal beleid. Dat dezelfde vereniging twintig jaar later juridisch vervolgd zou worden als opruiende, criminele en revolutionaire organisatie mag wonderbaarlijk heten.

Het uitgesproken apolitieke karakter van beide verenigingen verdient nadere toelichting. Hoewel de doelstelling was politieke meningsverschillen uit de weg te gaan en zich te concentreren op kunst, cultuur en wetenschap – in 1916 nog eens herhaald bij de

29 Hans van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, Mr. J.H. Abendanon (1852-1925) en de Ethische Richting in het Nederlandse kolonialisme (Leiden 1991) 96-99.

30 Poeze, In het land van de overheerser, 63-65; Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia 1908-1923, Perhimpoenan Indonesia (’s Gravenhage 1923) 10.

31 Gedenkboek Chung Hwa Hui 15 april 1911-1926, Chung Hwa Hui (Leiden 1926) 2.

32 Geciteerd bij: Poeze, In het land van de overheerser, 72.

(21)

oprichting van het IV-tijdschrift Hindia Poetra (Zonen van Indië, HP) –, waren beide verenigingen in hun uitwerking weldegelijk politiek. Door onderwerpen als politieke zeggenschap, onderwijs voor inheemse Indonesiërs en de oprichting van autochtone milities niet als politieke strijdpunten te behandelen, maar hooguit als onderwerpen voor onderzoek, sprak men impliciet het vertrouwen uit dat men – de Indonesiërs, de Nederlanders, het Nederlands koloniaal bestuur en verder iedereen die Nederlands-Indië een warm hart toedroeg – er samen wel uit zou komen. Het was een begrijpelijke gedachte voor studenten die bij uitstek profiteerden van de kansen die hen geboden werden. Voor antikolonialen of voor mensen die kritiek hadden op het koloniaal bestuur was geen ruimte. Nederland ijverde voor het welzijn van haar kolonie en Indië kon nog lang profiteren van de samenwerking met het moderne moederland, dat stond buiten kijf. Met die opvatting stonden de Indische Vereeniging, het tijdschrift Hindia Poetra en de Chinese vereniging Chung Hwa Hui onmiskenbaar in de traditie van de liberale koloniale ‘ethische politiek’.33

Een heldere definitie van de koloniale ethische politiek, die als sociaalliberale ideologische gedachte in 1901 werd gemunt door de Indische journalist Pieter Brooshooft, is moeilijk te geven. In de loop van jaren is ze een containerbegrip geworden voor zowel koloniaal beleid, als voor politieke standpunten van vooraanstaande progressief-liberalen, en voor hervormingen in de kolonie in de eerste helft van de twintigste eeuw.34 Onder ‘ethisch’

wordt hier een stelsel van opvattingen verstaan ten aanzien van de bedoeling van koloniaal beleid. Bijvoorbeeld de paradoxale gedachte dat Nederlands-Indië op termijn volledige onafhankelijkheid moest verkrijgen maar dat ontwikkeling onder Europese voogdij daarvoor noodzakelijk was. Voortdurend pleitten ethici voor uitbreiding van het onderwijs voor niet- Europeanen, voor modernisering van het bestuur en voor economische hervormingen.

Een belangrijk onderdeel van de ethische politiek was voorts het associatie-ideaal.

Volledige wederzijdse assimilatie van ‘blank’ en ‘bruin’ was niet mogelijk, zo voelden de ethici, maar samenwerking en oprechte waardering en solidariteit tussen beide beschavingen werkten voor beide delen van het Koninkrijk in het voordeel. Vernieuwend was dat de ethische politiek in essentie niet racistisch was. De gekoloniseerden waren evenzeer in staat op te gaan in de modernistische vaart der volkeren als het koloniale moederland.

Cultuuressentialistisch en daardoor paternalistisch waren de ethische denkers wel. Grote bewondering sprak uit de talloze voordrachten en artikelen over Javaanse dans,

33 ‘Ter inleiding’, Hindia Poetra (HP) 1 (1916) 1; Poeze, In het land van de overheerser, 77-78.

34 Elsbeth Locher-Scholten, Ethiek in fragmenten, vijf studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische Archipel 1877-1942 (Utrecht 1981) 176-208, aldaar 181, 206-207.

(22)

Hindoeïstische spiritualiteit en inheemse taal en geschiedenis, maar tegelijk achtten de ethici het onontbeerlijk dat de rationeel ingestelde, nuchtere en moderne Europeanen het voogdijschap op zich namen om de noodzakelijke hervormingen tot stand te brengen.35

Door Indonesische studenten in Nederland werd de ethische politiek en het associatie- ideaal breed gedragen. Niet toevallig werd de publicist en het oud-kamerlid Conrad Theodor van Deventer, een wegbereider van het nieuwe ethische koloniaal beleid, door de IV tot erelid verheven.36 Maar niet door de Indonesiërs alleen. De studenten kwamen terecht in een omgeving van Nederlanders die het ethisch ideaal eveneens aanhingen en uitdroegen. Sinds de eeuwwisseling domineerde de ethische richting de koloniale politiek en de kringen van de Haagse koloniale society. De Indonesiërs, en we spreken dan over vooraanstaande IV-ers als Soemitro, de gebroeders Tehupeiory en Casajangan Soripada, bezochten ethische salons en feesten, hadden ethische vrienden en meerdere figuren studeerden Indologie, islamologie en Javaanse taal- en letterkunde bij Snouck Hurgronje in Leiden.37 De belangrijkste ethische Indonesische student, die vanaf het begin bij het organisatorische leven van de Indonesiërs in Nederland betrokken was, die typerend was voor de eerste generaties studenten en die, tot slot, het gezicht bleef van de ethische stroming onder de studenten, was de Javaanse aristocraat en rechtenstudent Raden Mas Noto Soeroto (1888-1951).38

Het Indonesisch Verbond van Studeerenden

In de eerste jaren na de oprichting groeide het ledental van de Indische Vereeniging gestaag.

Opgericht door een twintigtal Indonesiërs in 1908 telde de vereniging vijf jaar later bijna vijftig leden. Ruim de helft van de groep Indonesiërs in Nederland was verbonden aan IV.39 Het ledental liep echter terug tijdens de Eerste Wereldoorlog. Veel Indonesiërs studeerden af en vertrokken uit Nederland en door de onzekere oorlogssituatie kwamen minder nieuwe leden aan. Daarbij klaagden opeenvolgende voorzitters over het geringe vergaderbezoek en over de zorgelijke toestand van de afdelingen in verschillende universiteitssteden.

Een oplossing voor de crisis werd in 1918 gevonden door publieke bijeenkomsten en openbare discussiemiddagen van de IV voortaan te verrichten in het kader van het nieuwe Indonesisch Verbond van Studeerenden. Op instigatie van verschillende Nederlandse

35 RS. Casajangan Soripada, ‘De associatie-gedachte in de Nederlandsche koloniale politiek’, HP 3 (1921) 31- 34; Poeze, In het land van de overheerser, 77-78; Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 37-45. Locher- Scholten, Ethiek in fragmenten, 184-185.

36 Poeze, In het land van de overheerser, 61, 64, 77; Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 14.

37 Poeze, In het land van de overheerser, 73, 100, 164; Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 96.

38 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 25, 30; Poeze, In het land van de overheerser, 66-68, 120-122.

39 Poeze, In het land van de overheerser, 163-167.

(23)

studentenverenigingen en studieverenigingen van Indologen vormden Indonesiërs, Chinezen en Nederlanders een breed platform tot samenwerking bij de opbouw van Nederlands-Indië.

Al eerder was het incidenteel tot organisatorische samenwerking gekomen tussen Indonesiërs, Chinezen en Nederlanders in een congres over inheems onderwijs (1916) en bij het lustrum van Boedi Oetomo (1918). Hoewel er verschillen van mening tussen de verschillende groepen bleken te bestaan, juichten de Indonesiërs het grotere bereik van de brede ethische beweging toe. Op het openingscongres van het Verbond in de zomer van 1918 verschenen 125 deelnemers en het aantal leden oversteeg al snel de zevenhonderd.40

Het Verbond waarin de Indonesiërs vanaf 1918 opereerden, symboliseerde in het eerste kwart van de twintigste eeuw het hoogtepunt van de ethische politieke beweging in Nederland. Daar leerden de toekomstige bestuurders in Nederlands-Indië – Indonesiërs en Nederlanders eendrachtig tezamen – elkaar en elkaars cultuur en standpunten kennen. Daar moest bovendien de sfeer van eensgezindheid en gemoedelijkheid geschapen worden, die noodzakelijk was voor het moderniseren van de kolonie. In de statuten stond geschreven:

‘Het Verbond stelt zich ten doel: a) de bevordering van de kennismaking, den omgang en de samenwerking zijner leden, zoowel gedurende hun studie in Nederland, als ook later; b) het opwekken van zijn leden tot Indonesische studiën; c) het kweeken van belangstelling voor Nederland’s onbaatzuchtige Indonesische taak onder de Nederlandsche jongelingschap.’41

Van kennismaking is het in het Verbond zeker gekomen, van omgang, gemoedelijkheid en samenwerking tussen de leden minder.

Politieke kenteringen tussen 1919 en 1923

Hoewel achteraf de voortekenen zich reeds geopenbaard hadden bleef de ethische en progressief-liberale gedachte binnen de IV dominant tot 1923. Vanaf dat jaar begon zich een koerswijziging af te tekenen. In Nederland maakten de Indonesische studenten niet alleen een persoonlijke ontwikkeling door, de groep begon ook in politiek opzicht te veranderen. In de jaren die volgden zou de IV zich, onder een nieuwe naam en met nieuwe beginselen, ontwikkelen tot een belangrijke voorpost van het politiek nationalisme in Nederlands-Indië.

40 H.J. van Mook, ‘Het eerste verbondscongres’, HP 1 (1918) 2-4; E.S. Ratu Lagie-Houtman, ‘Nabeschouwing over het Wageningsche Congres’, HP 1 (1918) 4-8; Soerjomihardjo, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 6;

Liem Bwan Tjie, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 6; H.J. Bool, ‘Indrukken van het congres’, HP 1 (1918) 7; Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 60; Poeze, In het land van de overheerser, 128-129, 158.

41 ‘Doel, samenstelling en financiën van het Indonesisch Verbond van Studeerenden’, HP Congresnummer van het Indonesisch Verbond van Studeerenden (1918) 31.

(24)

De redenen die ten grondslag hebben gelegen aan deze koerswijziging – of liever gezegd niveaus van beïnvloeding omdat een direct causaal verband moeilijk gelegd kan worden – waren van drieërlei aard.

Allereerst speelden politieke ervaringen met ethisch Nederland een rol. Binnen het Verbond bleken de ideeën van Nederlandse en Indonesische gematigden verder uit elkaar te liggen dan verwacht. Waar door Nederlanders de nadruk werd gelegd op de uitbreiding van koloniaal gezag opdat modernisatie ter hand kon worden genomen, bepleitten Indonesiërs een stapsgewijze terugtreding van de Nederlandse overheid ter bevordering van de Indonesische zeggenschap over het bestuur. Evenzo bleek ‘het ethische standpunt’ ten aanzien van onderwijs op meerdere manieren uitlegbaar. Nederlanders pleitten voor de openstelling van Nederlands onderwijs voor autochtone leerlingen, terwijl Indonesiërs zich uitspraken voor het opzetten en uitbreiden van volwaardig, modern onderwijs voor de Indonesische bevolking.

Een nuanceverschil dat voor de onderwijspraktijk grote gevolgen had. Daar kwam bij dat de Nederlandse studenten – die uit tal van verenigingen slechts een academische liefde voor Indië gemeen hadden – zich geïntimideerd voelden door de zeer uitgesproken en felle Indonesiërs. De laatsten spraken uit de ervaring van hun achtergrond en gingen het debat gepassioneerd aan. De sfeer bij Verbondscongressen was regelmatig gespannen en leidde in 1919 zelfs tot een voorstel om voortaan politieke en gevoelige onderwerpen te weren van de congresagenda.42 Het Verbond was onder ongelukkig gesternte geboren en deed de Indonesische studenten gevoelen dat een harmonieuze samenwerking minder vanzelfsprekend was dan gedacht.43 Deze ontdekking was cruciaal voor de ideologische ontwikkeling van het Indonesische politiek denken. Het is niet toevallig dat deze stap in Nederland gezet werd.

Alleen in de context van een Verbond, waar een relatief select gezelschap van Nederlanders en Indonesiërs bij elkaar kwam, kon ze gedaan worden.

Een tweede factor die verantwoordelijk was voor de koerswijziging van de Indische Vereeniging vanaf 1923 was de schijnheilige politiek die de Nederlandse regering en het Nederlands-Indisch gouvernement in de ogen van veel Indonesiërs voerden. Hoewel de ethische politiek sinds de eeuwwisseling officieel Nederlands beleid was, leidde het tot weinig concrete resultaten. Na de revolutievergissing van Troelstra in 1918 brak een periode van grote sociaal-maatschappelijke onrust in Nederland en de koloniën aan. Daarop deed Gouverneur-Generaal Van Limburg Stirum verregaande beloften. Het proces tot verzelfstandiging zou versneld worden uitgevoerd en een Volksraad zou ingesteld worden

42 A. Kouwenaar, ‘De nieuwe koers’, HP 2 (1920) 4-5.

43 Poeze, In het land van de overheerser, 111-134, 157-163.

(25)

waarin een meerderheid van niet-Europeanen zitting had. De ‘November Beloften’ werden evenwel niet ingelost: slechts 39% van de Volksraadsleden was autochtoon. Vergelijkbare teleurstellingen deden zich voor in 1922 en 1925 toen aangekondigde grondwetswijzigingen geen radicale uitbreiding van de zeggenschap van de Volksraad bleken te bevatten.

Wel kregen politiek actieve Indonesiërs te maken met sterk beperkte democratische rechten en repressie door de politie en inlichtingendienst in Nederlands-Indië. Het sterkte de Indonesische studenten in Nederland, die zowel in topografisch als in politiek opzicht dichterbij de macht van Den Haag zaten dan hun landgenoten, in de overtuiging dat de Nederlandse overheden niet bereid waren vrijwillig macht uit handen te geven. Mooie woorden over samenwerking en wederzijdse waardering tussen beide rijksdelen werden vanaf de jaren twintig in toenemende mate met argwaan beantwoord.44

Het radicaliserende effect van teleurstellingen ten aanzien van het koloniale beleid van Nederland op de Indonesische studenten was vergelijkbaar met de desillusie onder Chinese, Egyptische, Indiase en Koreaanse intellectuelen in de late jaren tien in verband met The Wilsonian Moment.45 Een daadwerkelijk Indonesisch protest naar aanleiding van het fiasco van Versailles heb ik niet aangetroffen. De teleurstellingen naar aanleiding van Nederlandse (mede)zeggenschapsbeloften hadden echter een vergelijkbaar radicaliserend effect op de Indonesische studenten.

Tot slot, als derde factor van betekenis, oefenden politieke ontwikkelingen in Nederlands-Indië, gecombineerd met de aankomst van een nieuwe generatie Indonesische studenten in Nederland, een radicaliserende invloed uit op de IV.46 Om politiek ongewenste activiteiten te verhinderen stonden Gouverneurs-Generaal ‘Exorbitante Rechten’ ter beschikking, op basis waarvan ze, buiten een juridische procedure om, mensen die niet in Indië geboren waren het land uit konden zetten, en geboren Indonesiërs uit of naar bepaalde gebieden konden verbannen. In 1913 werden de voormannen van de radicaal nationalistische Indische Partij E.F.E. Douwes Dekker, Tjipto Mangoenkoesoemo en Soewardi Soerjaningrat de eerste slachtoffers van deze maatregelen, enkele jaren later gevolgd door ondermeer de revolutionair socialisten en communisten Sneevliet, Bergsma, Semaoen, Tan Malaka en Darsono. Sommigen, zoals Tan Malaka, Moeso en Alimin, weken uit naar Moskou van na de

44 Ingleson, Road to Exile, 8; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 14; Harry A. Poeze, Politiek-politioneele overzichten van Nederlandsch-Indië, deel I (Leiden 1982-1988) LXII-LXIII; Rose, Indonesia Free, 11.

45 Manela, The Wilsonian Moment.

46 Ingleson, Road to Exile, 1; Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 97.

(26)

revolutie van 1917,47 maar de meeste dissidenten kozen ervoor om naar Nederland te gaan.

Op paradoxale wijze profiteerden ze van de relatieve vrijheid die in Nederland gold. Ook hier werden ze in het oog gehouden, maar ze waren vrij om te spreken, te vergaderen en te organiseren. Veelvuldig werden ze uitgenodigd door Nederlandse (linkse) politieke partijen als de SDAP, de CPH en de RSP van Henk Sneevliet.48

Ook buiten de groep bannelingen was de generatie studenten die na de Eerste Wereldoorlog naar Nederland kwam radicaler dan eerdere groepen. Moderne politieke organisaties als Boedi Oetomo, Sarekat Islam, de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging en de Jong-Sumatranenbond en Jong-Indonesia hadden voet aan de grond gekregen in Nederlands-Indië en breidden hun ledenaantallen uit. Veel studenten die in Nederland gingen studeren waren in Nederlands-Indië betrokken geweest bij politieke organisaties en acties. Soetan Sjahrir had in Bandung de organisatie Jong-Indonesia helpen oprichten, en Mohammad Hatta en Nazir Pamontjak waren al vroeg betrokken bij de Jong- Sumatranenbond.49 Ze waren sterker politiek gevormd dan eerdere generaties studenten en zetten hun politieke werk in Nederland voort.50 Op zich hadden veranderingen in het Indonesisch-Nederlandse studentenlandschap ten gevolge van een veranderende politieke kleur van nieuwe lichtingen studenten weinig met Nederland als locatie zelf van doen. Het feit echter dat de radicale studenten in de selecte studentenkringen samengepakt werden met apolitieke en gematigde studenten, werkte radicalisering in de hand.

Kortom, ervaringen met gematigde Nederlandse studentenverenigingen, teleurstellingen na Nederlands overheidsbeleid en de aankomst van radicalere groepen studenten uit Nederlands-Indië zorgden ervoor dat de Indische Vereeniging vanaf het einde van de Eerste Wereldoorlog begon te radicaliseren. De genoemde factoren, gecombineerd met het feit dat het politiek nationalisme in Nederland zich ongestoord kon ontwikkelen zonder het politiek sektarisme van de grote Indonesische partijen, werkten bovendien in de hand dat de organisatorische vestiging van het nationalisme juist in Nederland plaatshad.

De vraag waarom de wending naar militant nationalisme pas in 1923 plaatsvond, later dan radicalisering van de nationalistische bewegingen van India en China bijvoorbeeld, is met

47 Voor Tan Malaka zie: Poeze, Tan Malaka: strijder voor Indonesië’s vrijheid; Harry A. Poeze, Verguisd en vergeten: Tan Malaka, de linkse beweging en de Indonesische revolutie, 1945-1949, deel I-IV (Leiden 2007) voor de jaren na de Tweede Wereldoorlog.

48 Ingleson, Road to Exile, 14; Poeze, Politiek-politionele overzichten, LXI-LXII. Voor Sneevliet zie: Fritjof Tichelman, Henk Sneevliet 1888-1942, een politieke biografie (Amsterdam 1974) en Max Perthus, Henk Sneevliet: revolutionair-socialist in Europa en Azië (Nijmegen 1976). Voor de CPH in relatie tot de koloniale politiek zie: Morriën, Indonesië los van Holland.

49 Mrázek, Sjahrir, 40; Rose, Indonesia Free, 10.

50 Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 2.

(27)

de drie genoemde factoren nog niet beantwoord. Hetgeen de oriëntering van de IV op links politiek Nederland zeker heeft geholpen, en bovendien een verklaring biedt voor het feit dat de IV-wending pas in 1923 plaatshad, was de actievere internationale samenwerking tussen de verschillende linkse tendensen in de geïndustrialiseerde en de gekoloniseerde wereld als gevolg van het Vierde Wereldcongres van de Comintern in Moskou in 1922. Om de Russische Revolutie te exporteren en bovendien de reactie van een samenwerkingsverband van contrarevolutionaire groepen het hoofd te bieden drong het congres aan op eenheid en ideologische tolerantie tussen de verschillende arbeiderspartijen. Ook nationalisten uit de koloniale wereld waren welkom. Voor de Indonesische nationalisten betekende het dat ze zich konden afwenden van de ethisch liberale richting zonder zich politiek te isoleren. Ze vonden zelfvertrouwen en nieuwe politieke samenwerkingsverbanden over links.51

Een tweede verklaring voor het feit dat het Indonesisch nationalistische richting niet eerder de overhand kreeg over de ethici was van personele aard. Voordien leidden discussies niet tot crisissituaties omdat de voornaamste woordvoerders van de radicale richting – vooral Ratulangie, in het studiejaar 1914-1915 voorzitter van IV, en Soewardi – zich in het debat duidelijk maar tactisch terughoudend opstelden. Ze wisten hun denkbeelden op een zodanige manier naar voren te brengen, dat ze niemand van zich vervreemdden en door een brede kring geaccepteerd werden.52 Die verstandhouding kantelde na de Eerste Wereldoorlog. Toen keerden zowel belangrijke vertegenwoordigers van de ethische richting (zoals de broers van Noto Soeroto en de kunstzinnige aristocraat Soorjopoetro) als nationalistische studenten die het vermogen hadden om te binden (zoals Soewardi en Ratulangie) naar Nederlands-Indië terug. Hun plaats werd ingenomen door zeer actieve communisten, socialisten en nationalisten als Dahlan Abdoellah, Mohammad Hatta, Goenawan Mangoenkoesoemo en kortstondig ook Tan Malaka.53

Een nationalistische coup in de Indische Vereeniging

Hoewel het politieke veranderingsproces aanvankelijk verhuld werd door overwicht van ethici en niet-aanstootgevende nationalisten sloeg de IV vanaf 1923 abrupt een fel nationalistische richting in. Zo abrupt dat er gesproken kan worden van een nationalistische coup in het Indonesische verenigingsleven in Nederland.

51 McVey, The rise of Indonesian communism, 131, 158. Voor rol Tan Malaka in het Vierde Wereldcongres van de Comintern en de kwestie van samenwerking met de politieke Islam/Sarekat Islam en Sarekat Rakjat, zie:

Morriën, Indonesië los van Holland, 40-45.

52 Van Miert, Bevlogenheid en onvermogen, 98; Poeze, In het land van de overheerser, 105, 116.

53 Poeze, In het land van de overheerser, 137, 173.

(28)

Begin 1923 trad binnen de IV een nieuw bestuur aan, waarin de nationalisten Mohammad Hatta, Darmawan Mangoenkoesoemo en Iwa Koesoema Soemantri het voortouw namen. In een nieuwe beginselverklaring werden onafhankelijkheid voor Indonesië en eenheid en zelfredzaamheid voor de Indonesiërs tot uitgangspunten verheven. Ethische en apolitieke studenten werden daarmee duidelijk buitenspel gezet. Voortaan was de IV geen algemene, sociale vereniging maar een politieke organisatie die niet langer Indische Vereeniging maar Indonesische Vereeniging zou heten. Dat werd enkele maanden later consequent vertaald in Perhimpoenan Indonesia (PI). Niet langer ook wenste de vereniging te vertrouwen op de hulp van welwillende Nederlanders. Ze zegde in juni 1923 haar lidmaatschap van het Verbond op, snel daarna gevolgd door Chung Hwa Hui.54 Daarmee werd de verdrukking van de ethici binnen de PI tot een teloorgang van het ethische Verbond in het algemeen. Niet lang nadien ging de koepelorganisatie in stilte ter ziele.55

De koerswijziging die de Indische Vereeniging in 1923 onderging, van een politiek neutraal platform naar een uitgesproken nationalistische Perhimpoenan Indonesia, had haar literaire evenknie in de hervorming van het neutrale verenigingstijdschrift Hindia Poetra naar het agiterende Indonesia Merdeka (IM) in hetzelfde jaar. Beoogden de artikelen in HP de lezers op de hoogte te houden van Indisch nieuws en vraagstukken met betrekking tot koloniaal bestuur en beleid, heel anders werd het doel van IM.56 Vanaf januari 1924 onderschreef het blad de beginselen van de PI over onafhankelijkheid, zelfredzaamheid en eenheid van het Indonesische volk.57 De artikelen dienden ter ondersteuning en verrijking van de Indonesische nationalistische beweging en verschafte slechts ruimte aan artikelen die in de geest van de nationale gedachte geschreven waren.

Natuurlijk veroorzaakte de wending van de IV en de HP naar de PI en de IM enige deining onder de Nederlandse studenten en in de Nederlandse pers.58 Voor het eerst had het Indonesische nationalisme organisatorische voet aan de grond gekregen in Nederland. Het meest aangetast was de oude garde van ethisch denkende Indonesiërs. Een reactie kwam van Noto Soeroto. Vrijwel gelijktijdig met de nationalistische wending in Hindia Poetra/Indonesia Merdeka brak hij met het oude blad, dat hij nota bene zelf had helpen oprichten, en richtte hij een nieuw tijdschrift op: het tweetalige ‘Oedaya – Opgang,

54 ‘Voorwoord’, IM 2 (1924) 1-2, aldaar 2.

55 Gedenkboek Perhimpoenan Indonesia, 15; Gedenkboek Chung Hwa Hui, 6; Poeze, In het land van de overheerser, 163.

56 W.J. Giel, ‘De eerste voorpost in het hoge noorden’, HP 1 (1916) 3-5.

57 ‘Voorwoord’, IM 2 (1924) 1-2, aldaar 1.

58 ‘Voorpostgevechten, IM 3 (1925) 5-10.

(29)

geïllustreerd maandblad voor Indonesië’.59 Terwijl in IM de verontwaardiging over koloniale misdaden van de pagina’s spatte bleef Oedaya schrijven over kunst en cultuur, over reizen naar de Borobudur en over de vruchtbare samenwerking tussen Oost en West. Feitelijk keerde het blad terug naar de oude beginselen van Hindia Poetra in zijn vroegste jaren.

Gezelligheidsbijeenkomsten en ‘spannende excursies’ moesten de Indonesiërs kennis doen maken met de Nederlandse cultuur en vice versa. ‘Op deze wijze: naar vermogen bij te dragen aan de bevordering van een wederzijdsche waardeering en van wederzijdsch begrijpen tusschen Nederland en Indonesië, tusschen Oost en West in het algemeen is het streven van Oedaya’60, vermeldde Noto Soeroto in een vaste mededeling.

Het is tekenend voor de nieuwe fase waarin het Indonesische verenigingsleven was beland, en illustratief voor de dramatische wending, ja zelfs coup, in nationalistische richting, dat de algemene ledenvergadering van IV in het begin van 1925 over ging tot het royement van Noto Soeroto.61 Directe aanleiding was een lovende herdenkingstekst die hij schreef in Oedaya bij het overlijden van oud-generaal Van Heutsz. De vererende aandacht die er was voor zijn leven, en de luisterrijke staatsbegrafenis die de ‘slachter van Atjeh’ ten deel viel, leidden destijds in heel Nederland tot heftige politieke debatten. Zijn dood werd een controverse tussen de ondersteuners van het koloniaal bewind en hun critici. Soeroto’s memoriam, waarin werd gesproken van een ‘persoonlijke bewondering voor dezen Nederlander, die reeds een open oog had voor de belangen van den inlander’, ging de nationalisten veel te ver. De problemen waren echter fundamenteler. In een verklaring in Oedaya schreef Soeroto zelf, niet zonder sarcasme:

‘Ik kon deze edele patriotten eigenlijk allang in hun marsch niet meer bijbeenen, maar ik bleef er 15 jaar lang lid van en betaalde trouw mijn contributie, omdat ik de vereeniging heb helpen oprichten, er driemaal voorzitter van ben geweest en omdat ik ze bleef beschouwen als een algemeene vereeniging van Indonesiërs (…) Ik nam afscheid van de “Indon. Ver.” met “bloedend hart” [sic]’.62

In zijn royement sleepte hij de eveneens ethische Indonesiërs Casajangan, erelid en IV-er van het eerste uur, Sitanala, een bestuurslid dat het voor Soeroto opnam, en later Prijohoetomo met zich mee. Aan PI-leden was het vanaf 1925 niet langer toegestaan in woord of geschrift ideeën te uiten die strijdig waren met de nationalistische beginselen van de PI.

59 Karels, Mijn aardse leven vol moeite en strijd, 67-69.

60 ‘Mededeeling’, Oedaya 3 (sept 1926) 186.

61 ‘Besluit’, IM 2 (1924) 134-135; ‘Het derde jaar in’, IM 3 (1925) 1-2.

62 Noto Soeroto, ‘De hoofdredacteur van “Oedaya” geroyeerd als lid van de Indonesische Vereeniging, wegens anti-Indonesische gezindheid’, 2 (jan 1925) 186-187.

(30)

Een hoofdrol in de omwentelingen in het organisatorische landschap van Indonesisch Nederland was weggelegd voor Mohammad Hatta. Vanaf 1923 was hij de drijvende kracht achter de PI, zowel in organisatorisch als in ideologisch opzicht. Geboren in West-Sumatra uit een geslacht van islamitische geestelijken en handelaars had hij een Nederlandse handelsopleiding genoten zoals veel van de jongens uit de welvarende Indonesische handelsmilieus. Geprikkeld door het harde kolonialisme, door politieke arrestaties binnen de familie en door protesten in zijn geboortestreek in zijn jeugdjaren, raakte Hatta al op jonge leeftijd betrokken bij de Jong-Sumatranenbond.63 Korte tijd was hij zelfs penningmeester van het centraal comité van deze nationalistische jongerenbeweging.

In Nederland, waar hij in 1921 aankwam om aan de Rotterdamse Handels Hoogeschool te studeren, viel hij bij zijn medestudenten op door zijn stille en serieuze karakter. Naar verluid bezat hij de meest omvangrijke bibliotheek van de Indonesische studenten. Veel uitgaan deed hij niet, lezen des te meer. Zo ingetogen en studieus als zijn levensstijl was, zo fel en expressief kon hij zijn in het politieke debat. Hij zette zich in als penningmeester en was vanaf 1926 voorzitter van de PI en eindredacteur van de IM. Net als Noto Soeroto voor de ethische stroming, gold Hatta als het gezicht van de nationalistische stroming onder de Indonesische studenten in Nederland.64

Gemeenschapsvorming in de Perhimpoenan Indonesia als buitenpost en voorpost

Hatta en de andere drijvende krachten achter de PI voelden dat ze een aparte positie innamen in het Indonesische politieke landschap. De PI was zowel de intellectuele en ideologische voorpost van de ontwikkelende nationalistische beweging, als een buitenpost in Europa.65 Een buitenpost was ze door het feit dat ze in Nederland woonden, relatief geïsoleerd waren van het thuisland en als eenheid gezien werden met de andere etniciteiten uit het gebied van Nederlands-Indië. De voorwaarden waren geschapen voor de ontwikkeling van een Indonesische identiteit, boven bijvoorbeeld de Javaanse, Minangkabause of Sundase. Aan sektarisme was in Nederland geen behoefte. Anders dan de Sarekat Islam, die een islamistische politiek paarde aan een sociaal gedachtegoed, de Indische Sociaal- Democratische Vereeniging, die geleidelijk communistisch werd, en Boedi Oetomo, die juist in een exclusief, behoudend en aristocratisch milieu wortelde, was de PI de eerste en enige

63 Rose, Indonesia Free, 8-9; Ingleson, Perhimpunan Indonesia, 9.

64 Ingleson, Road to Exile, 3, 134.

65 ‘Het nieuwe jaar in’, IM 5 (1927) 1-2; Mrázek, Sjahrir, 70.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

•We work together with the primary school and child care.

These early help assessments, such as the use of the Common Assessment Framework (CAF), should identify what help the child and family require to prevent needs escalating to a

Figure 2. Local-scale processes: 1) Bed slope effect on sediment transport by currents, modified by waves, and effect on channel bifurcations. 2) Mud deposition on shoals, mud

Ingevolge artikel ILI van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de Awb drie jaar na de inwerkingtreding, en vervolgens iedere vijfjaar te worden geevalu- eerd. Gegeven het feit

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web site..

Telkens weer en bij alle mogelijke gelegenheden werd, in de afgelopen maanden van de zijde der Regering verzekerd, dat zij er de hoogstè prijs op stelde, dat

Aan de opleiding hbo-verpleegkunde van de Hogeschool van Amsterdam wordt onderzocht of een vernieuwd curriculum de beeldvorming van studenten over wijkverpleegkunde positief kan

Het zou te ver voeren om hier uitvoerig op die verschillen in te gaan, maar één op- vallende vergelijking kan illustratief zijn: '/ 3 van de waarnemingen in FLORBASE- 1 is afkomstig