• No results found

Opvallend afwezig in het debat over perestrojka waren jongere stemmen. Bespraken de oudere, meer ervaren dissidenten uitvoerig de kansen van verdere liberalisering in het sovjetblok, de jongeren maakten vooral gebruik van die verruimde vrijheden. Ze gingen daar verder in dan de dissidenten die veel met intimidaties van de geheime dienst te maken hadden gehad. De angst voor represailles was bij de jongere oppositiegroepen minder groot en zij durfden daarom voor scherpere taal en de actievormen te kiezen dan hun voorgangers.

De verjonging van Charta

Begin jaren tachtig manifesteerden zich in Tsjechoslowakije de al eerder aan bod gekomen pacifistische jongeren, voor wie Charta vaak ‘niet meer dan een symbool’ was.722 In dezelfde tijd staken onder invloed van westerse voorbeelden Tsjechische punk en new wave groepen de kop op, die zeer populair werden. Deze circuits vielen voor een deel samen, bijvoorbeeld bij de al gememoreerde herdenkingsbijeenkomsten voor de popster en vredesactivist John Lennon, waar pacifistische jongeren, muziekliefhebbers en avontuurlijke pubers elkaar troffen. Wat begon als intieme avonden voor een klein groepje ingewijden groeide, mede door de aandacht die Radio Free Europe en de Voice of America aan deze bijeenkomsten schonken, uit tot happenings waar honderden belangstellenden op afkwamen.

Deze nieuwe vormen van jeugdcultuur trokken al snel de aandacht van de autoriteiten. Hoe men daar over het alternatieve milieu dacht, bleek wel uit de naam van een onderzoek dat de geheime dienst naar enkele muziekgroepen en hun fans voerde: afval.723 In het document ‘Ruimte voor de jonge generatie’ uit 1986 nam Charta het op voor de vervolgde muzikanten en protesteerde ook tegen de opheffing van de Jazzová Sekce (Jazz Sectie), de afdeling voor jazz en rock muziek van de officiële muzikantenbond, die zich had ontwikkeld tot een vrijplaats voor alternatieve muziek en daarom langzaam maar zeker de nek werd omgedraaid. De auteurs vroegen ook aandacht voor andere thema’s die onder jongeren leefden, zoals de zware dienstplicht en het gebrek aan reisvrijheid.724

In het dissidente milieu zelf bestonden ook bedenkingen over de jongeren uit de

underground-scene, die vaak laag geschoold werk deden en in communes samenleefden. In

levensstijl stonden zij ver af van de meeste dissidente intellectuelen en oud-politici die binnen

Charta de dienst uitmaakten. Dat bemoeilijkte de integratie van deze nieuwe generatie in Charta. In een enquête onder Tsjechische dissidenten klaagde Václav Benda over de

lethargische houding van de in de underground-scene actieve jongeren: ‘de opkomende generatie heeft geen gezond, of zelfs maar ongezond zelfvertrouwen, ze rebelleert niet en bevecht haar plaats niet, maar ze heeft de neiging zichzelf af te schrijven en geeft daar de voorafgaande generatie de schuld van…’.725 Deze latente spanningen kwamen tot uitbarsting

722

Jan Kavan en Zdena Tomin, ‘Introduction’ in: Idem ed., Voices from Prague: Czechoslovakia, human rights and the peace movement (Londen 1983) 3-9, aldaar 5.

723 Miroslav VanČk, ‘Kytky v popelnici. Punk a nová vlna v ýeskoslovensku’ in: Idem ed., OstrĤvky svobody, 175-235, aldaar 193.

724

Charta 77, ‘Na obranu Jazzové sekce’ [Charta-document 24/86], Informace o ChartČ 9 (1986) nr. 11, 2-3. 725

187

in de polemiek rondom ...a bude hĤĜ (…en het wordt nog erger), een autobiografische roman

van de in 1981 naar Frankrijk gevluchte Jan Pelc (1957).726 Pelc schetste een rauw beeld van de jeugdcultuur in de Tsjechische provincie, vol met ontspoorde kinderen die zich, verwaarloosd door hun carrière najagende ouders, overgaven aan seks, drugs en harde muziek. Zijn verhalen oogstten bewondering vanwege hun authenticiteit, maar het nihilistische levensgevoel dat eruit sprak viel niet goed bij een deel van de burgerlijke, door hooggestemde idealen gedreven dissidenten. Een voorpublicatie van deze ‘troep uit de

underground’, zoals de titel van een recensie in een emigrantenblad luidde, in het

gezaghebbende emigrantentijdschrift SvČdectví deed veel stof opwaaien.727

Anna Marvanová, voormalig woordvoerdster van Charta, kon in Pelc’ boek alleen maar een ‘waarschuwing’ zien en gruwde van de ‘vergooide en verspilde levens’ die er in werden beschreven.728 Bondy en Jirous sloegen terug met weinig subtiele toespelingen op Marvanová’s partijlidmaatschap in de jaren vijftig, toen ze journaliste bij de radio was.729 Als de jeugd van tegenwoordig er echt zo slecht aan toe was, dan waren mensen als zij daar verantwoordelijk voor.

Het debat over ...a bude hĤĜ draaide niet alleen om de tegenstelling jong versus oud,

maar ook om meningsverschillen over de koers van Charta en de al langer bestaande kloof tussen Praag, het centrum van de oppositie, en de rest van het land. In een enquête van

Informace o ChartČ onder mensen die actief waren in het dissidente milieu gaf een ruime

meerderheid aan dat er een grote kloof bestond tussen het Praagse centrum van Charta en de oppositiegroepen in de kleine steden en op het platteland. Verder bleek er grote verdeeldheid te bestaan over de vraag of Charta zich meer met politiek moest inlaten of haar activiteiten juist moest beperken tot de in het oprichtingsmanifest aangegeven doelstelling, namelijk het kritisch volgen van de mensenrechtensituatie in Tsjechoslowakije.730

Al deze dimensies kwamen samen in het conflict rondom de opvolging van Anna Šabatová, die in 1986 één van de drie Charta-woordvoerders was. Zoals gebruikelijk droegen de woordvoerders na afloop van hun éénjarige termijn zelf opvolgers aan en Šabatová had František Stárek (1952) benaderd, uitgever van het samizdatblad Vokno en een belangrijke figuur in het door Pelc beschreven underground-milieu in Noord-Bohemen. Hoewel voorgedragen kandidaten meestal geaccepteerd werden, kwam er van andere fracties binnen

Charta zo veel protest tegen deze keuze dat Stárek zich terugtrok.731 Dat zette kwaad bloed

726

Jan Pelc, ...a bude hĤĜ (Keulen 1985).

727Het fragment van Pelc’ roman verscheen onder de titel ‘DČti ráje’ in: SvČdectví 18 (1984) nr. 72, 673-724. Ivan Sviták, ‘Šmejd z andrgraundu’, Právo lidu 88/8 (1985) nr. 4, 5. Herdrukt in: Jirous, MagorĤv zápisník, 644-651. Zie ook: Jaroslav Hutka, ‘Hostina kádrovákĤ’ (1986) in: Idem, PozáĜ v bazaru. Fejetony z let 1977-1989 (Praag 1990) 98-100.

728

Anna Marvanová aan de redactie van SvČdectví, SvČdectví 21 (1987) nr. 81, 230-231.

729 Egon Bondy, ‘OdpovƟć k dopisu paní Marvanové ve SvƟdectví þ. 81’, Vokno (1987/1988) nr. 13, 135-136. Ivan Martin Jirous, ‘NƟžná je noc’, Vokno (1988) nr. 14, 134-137. In het laatstgenoemde nummer verschenen ook enkele bijdragen ter verdediging van Marvanová.

730

De enquête werd in april en mei 1987 gehouden. ‘Názory na Chartu 77 v nezávislém prostĜedí’, Informace o ChartČ 77 11 (1988) nr. 2, 10-14, aldaar 12-13.

731

Volgens Stárek kwamen de protesten vooral van katholieken als Václav Benda en een groep voormalige KSý-leden rondom Rudolf Slánský. ‘Rozhovor pro þasopis Nový prostor c. 130, 24. 2. 2003’,

188

bij de jongeren uit Stáreks achterban, die zich miskend voelden. Ze knapten immers veel kleine klusjes op, zoals het kopiëren van tijdschriften en het overtikken van manuscripten, en speelden als koeriers een belangrijke rol in de circulatie van samizdatgeschriften. Eenvoudig werk, maar wel cruciaal voor het functioneren van de alternatieve cultuur. Bovendien liepen ze grote risico’s; de autoriteiten traden tegen hen vaak veel harder op dan tegen de dissidenten die internationale bekendheid genoten.732

Hun onvrede werd onderkend in een brief aan alle ondertekenaars van Charta, geschreven naar aanleiding van het tienjarig bestaan, die was opgesteld door de vertrekkende

en aantredende woordvoerders, aangevuld met Václav Havel en JiĜí Hájek, de twee nog

overgebleven woordvoerders van het eerste uur.733 Daarin werd het bestaan geconstateerd van een ‘actieve kern’ en een ‘passieve meerderheid’ binnen Charta, die geïsoleerd van elkaar dreigden te raken. Daarom kwamen de auteurs van de brief met het idee van een forum, dat regelmatig georganiseerd zou moeten worden en waarop de tot dan toe ‘passieve meerderheid’ plannen en commentaar op Charta kon inbrengen. In een reactie begroetten Stárek en 39 van zijn medestanders dit voorstel. Het forum, zo schreven ze in hun ‘Brief van de veertig’, zou een soort ‘klein parlement’ moeten zijn, dat een stem geeft aan de ‘ondertekenaars van buiten de hoofdstad en ondertekenaars van de zogeheten ‘tweede golf’ […] die bijna allemaal tot de jongere generatie behoren’.734 Dat laatste was niet naar de zin van degenen die zich altijd al verzet hadden tegen sterkere structuren voor Charta. Martin Palouš (1950), zoon van de vroegere Charta-woordvoerder Radim Palouš en zelf in 1986 woordvoerder, zag niets in Charta als een belangenvereniging die alle ‘wensen en belangen van de samenleving’ zou moeten vertegenwoordigen.735 Charta was in zijn ogen de poging van een groep mensen zich ‘in moeilijke omstandigheden normaal en fatsoenlijk te gedragen’, niets meer en niets minder.736 Chartisten die dat te weinig vonden, stond het vrij andere initiatieven te ontplooien. Zo werd het wederom duidelijk dat Patoþka’s vraag van tien jaar eerder –Wat is Charta en wat is het niet?– nog altijd actueel was.

Afgesproken werd dat Stárek de fora, waarvan er uiteindelijk drie zouden plaats vinden, mocht gaan organiseren.737 Terugblikkend oordeelde Palouš dat de fora geen succes waren.738 Dat lag ten dele aan de ijver van de StB, die het eerste echte forum effectief verstoorde door de bijeenkomst kort na aanvang te beëindigen, nadat van tevoren al enkele

732 VanČk en Urbášek, VítČzové? Poražení? I, 805. 733

Charta 77, ‘Dopis signatáĜĤm k 10. výroþí Charty 77’ [Charta-document 3/87] in: Vilém Preþan ed., Charta 77 1977-1989. Od morální k demokratické revoluci. Dokumentace (Scheinfeld-Schwarzenberg en Bratislava 1990) 307-322.

734 ‘Dopis 40 signatáĜĤ Charty 77 ke Slovu k signatáĜĤm Charty 77’, Informace o ChartČ 77 10 (1987) nr. 10, 8a-10, aldaar 10.

735

Martin Palouš, ‘OdpovČć na dopis 40 signatáĜĤ Charty 77’, Informace o ChartČ 77 10 (1987) nr. 11, 3-7, aldaar 5. Hierop kwam nog een reactie van Luboš Vydra, één van de ‘veertig’: ‘VyjádĜení Luboše Vydry’, Informace o ChartČ 77 10 (1987) nr. 12, 7-8.

736

Palouš, ‘OdpovČć na dopis 40 signatáĜĤ’, 5. 737

Het eerste forum, over ecologie, vond al voor deze afspraak plaats. Op het tweede forum, op 28 november 1987, werden afspraken gemaakt over het verdere verloop van de fora. Charta 77, ‘Sešlo se druhé fórum Charty 77’ [Charta-document 70/87], Informace o ChartČ 77 10 (1987) nr. 16, 20.

738 Martin Palouš, ‘Poznámky ke generaþním sporĤm v ChartČ 77 v druhé polovinČ osmdesátých let’ in: Emanuel Mandler ed., DvČ desetiletí pĜed listopadem 89. Sborník (Praag 1993) 35-44, aldaar 43-44.

189

belangrijke deelnemers waren opgepakt.739 Toch werden veel van de met het forum beoogde doelstellingen gerealiseerd. Met de uit Gottwaldov (het huidige Zlín) afkomstige Stanislav Devátý (1952) kwam er in 1988 voor het eerst een Charta-woordvoerder uit de provincie. Devátý behoorde ook tot de ‘veertig’, van wie er voortaan steeds één Charta-woordvoerder zou zijn. Bovendien zetten in de jaren 1987-1988 steeds meer jongeren hun eigen groepen op, ook buiten Praag. Weliswaar opereerden ze meestal niet binnen het raamwerk van Charta, maar ze hadden vaak wel een goede verstandhouding met de chartisten.

Het excentriekste voorbeeld van deze nieuwe groepen waren de door de schrijver Petr Placák (1964) opgerichte ýeské dČti (De Tsjechische kinderen). Placák, zoon van de vroegere Charta-woordvoerder BedĜich Placák, kende de weg in de gevestigde oppositiegroepen, maar was ook goed thuis in de underground-scene, waar hij enkele malen met de Plastic People of

the Universe had opgetreden. Uit onvrede met Charta 77 begon hij samen met vrienden als de

al eerder genoemde Jachým Topol aan een ‘oppositie tegen de oppositie’.740 Charta werd verweten bezig te zijn aan een hopeloze missie; wat voor zin had het een dictatoriaal regime beleefd te vragen de mensenrechten te respecteren? De doelstelling van het oprichtingsmanifest van de ýeské dČti zal echter ook weinigen realistisch hebben geleken:

‘Wij, de Tsjechische kinderen, verklaren dat de kroon van de heilige Wenceslas, het Boheemse koninkrijk, voortbestaat. Wij bereiden ons voor op ons hoogste doel, de komst van een nieuwe koning. […]. De koning is de wet voor wie alle mensen, bomen, dieren, grond en bossen gelijk zijn en alles wat die gelijkheid aantast is een misdaad! […]. Het koninkrijk is geen bewind van een paar duizend vrekken, klaplopers, nietsnutten en parasieten van het land en de natie! Het koninkrijk is heilig’.741

Placák en de 28 andere ondertekenaars kondigden de teruggave van geconfisqueerde kerkelijke bezittingen aan en waren ook voornemens de stoffelijke resten van Comenius naar het vaderland terug te laten komen, ‘om deze grootheid de eer te bewijzen die hem toekomt’.742 Ondanks deze buitenissige voorstellen hadden de ýeské dČti wel het een en ander

gemeen met het dissidente establishment waar ze zich zo tegen afzetten. Zo besloot het manifest met de verzekering dat het hier geen politiek programma betrof, ‘want daar walgen we van’.743 Ook het plan politieke partijen om te vormen tot hobbyclubs paste goed bij de apolitieke stroming in de Tsjechische oppositie, evenals de overtuiging dat een goede regering geen uitgewerkt beginselprogramma nodig heeft.744 Een andere overeenkomst school in hun oriëntatie op de nationale geschiedenis, al waren de ýeské dČti daar veel speelser in en gingen

739 ‘SdČleni VONS þ. 721: Zásah proti Fóru Charty 77’, Informace o ChartČ 77 11 (1988) nr. 2, 9-10. 740 VanČk en Urbášek, VítČzové? Poražení? I, 805.

741

‘Manifest ýeských dČti’, Informace o ChartČ 77 11 (1988) 16-18, aldaar 16-17. Uit de ýeské DČti is Koruna ýeská (De Tsjechische Kroon), de huidige Tsjechische monarchistische partij voortgekomen. Zie:

http://www.korunaceska.org. 742 Ibidem, 17. 743 Ibidem, 18. 744 Ibidem, 17.

190

ze verder terug in de tijd dan de vooral door de oudere generatie dissidenten gekoesterde Eerste Republiek.

Het grote verschil met Charta 77 en de in samizdat publicerende schrijvers lag in de actiebereidheid, die bij de jongeren veel hoger was. Placák had een uitgesproken voorkeur voor heimelijk georganiseerde, onaangekondigde hit-and-run demonstraties, waarbij een groepje demonstranten ergens opdook en verdween voordat de veiligheidsdiensten hadden kunnen ingrijpen. Dat strookte weliswaar niet met het door de mensenrechtenactivisten ontwikkelde ethos van openbaarheid, dat leerde dat goede burgers niets te verbergen hadden en nergens voor hoefden weg te rennen, maar zorgde wel voor veel meer verwarring bij de autoriteiten dan het voorspelbare verloop van de sporadische demonstraties die tot dan toe hadden plaats gevonden. Daar werden de deelnemers, als ze niet al van tevoren waren opgepakt, binnen de kortste keren uiteengejaagd en eindigden ze steevast op het bureau van

de geheime dienst. Tot de wapenfeiten van de ýeské dČti behoorden onder andere een

clandestiene herdenkingsmis voor de Boheemse koning Jan van Luxemburg (1310-1346) in de St. Vituskathedraal en de benoeming van de op dat moment in de gevangenis verblijvende Ivan Jirous tot markgraaf van Moravië. Hoe hoog het gehalte ironie in zulke ondernemingen was werd nooit helemaal duidelijk, maar Placáks dictum dat serieus volgehouden grappen het leukst zijn, geeft wel een indicatie.745

Het waren niet alleen gebeurtenissen uit lang vervlogen tijden die de ýeské dČti

aangrepen voor hun acties. Aan de vooravond van de twintigste verjaring van de inval in Tsjechoslowakije riepen ze de bevolking op de nationale vlag uit het raam te hangen, als teken van protest tegen de ‘door tanks ingestelde regering’, die verantwoordelijk werd gehouden voor de ‘morele nood van de natie’.746 Placák zelf was één van de weinigen die de daad bij het woord voegde, waarop toegesnelde politieagenten een brandweerwagen lieten

aanrukken om de vlag te verwijderen.747 De absurde situatie dat het Husák-regime in

verlegenheid kon worden gebracht door zijn eigen vlag, doet denken aan de wankele nationale legitimiteit van de DDR, die de tekst van haar eigen volkslied verloochende. Maar in de DDR buitte, op enkele marginale rechts-extreme groepen na, niemand deze zwakke plek van het regime uit. In Tsjechoslowakije zetten ook de jongere oppositiegroepen deze sinds 1968 ingezette trend voort. Behalve de ýeské dČti maakte bijvoorbeeld de enkele maanden eerder

opgerichte Nezavislý Mirový Sdružení (NMS; Onafhankelijke Vredesorganisatie) nadrukkelijk gebruik van nationale symboliek, door haar acties voor versoepeling van de dienstplicht rondom de herdenkingen van de inval uit 1968 en de verjaardag van de republiek te concentreren. Bij demonstraties riepen ze deelnemers op een tricolore op hun kleding te dragen, een klein vlaggetje in de nationale kleuren.748

745

VanČk en Urbášek, VítČzové? Poražení? I, 805. 746

Pamflet van de ýeské dČti dat voor 21 augustus 1988 werd verspreid. Afgedrukt in: OldĜich TĤma, Zítra zase tady! (Praag 1994) 80.

747 VanČk en Urbášek, VítČzové? Poražení? I, 813. 748

191

De drang naar gedurfdere acties zorgde voor langs generatielijnen verlopende conflicten. Wanneer de verschillende oppositiegroepen hun plannen onderling bespraken en

op elkaar afstemden, waren de jongeren steevast voorstander van demonstraties.749

Behoedzamere dissidenten als de schrijver ZdenČk Urbánek (1917) vreesden dat

demonstraties een excuus konden zijn voor hard politieoptreden, wat de positie van de conservatieve fractie in de KSý zou versterken.750

Er werd ook gevreesd voor een lage opkomst, die een politieke nederlaag voor de oppositie zou betekenen.751 In vergelijking met Polen, waar de oppositie de communisten met massale stakingen in het nauw bracht, was de Tsjechoslowaakse bevolking veel terughoudender en de meeste prominente dissidenten dachten niet veel volk de straat op te krijgen. ‘Achter SolidarnoĞü staan miljoenen mensen’,

schreef Václav Havel in 1988, ‘achter Charta 77 miljoenen oren’.752 Een breekpunt kwam in augustus 1988 met de demonstratie op het Wenceslasplein ter gelegenheid van de twintigste

verjaardag van de invasie, waartoe ýeské dČti en NMS onafhankelijk van elkaar hadden

opgeroepen. Tot ieders verrassing kwamen daar enkele duizenden mensen op af.

NMS-activisten Hana Marvanová, Tomáš DvoĜák en Luboš Vydra verspreidden pamfletten en

gingen met het publiek in discussie over hun ideeën voor een vervangende dienstplicht. Vaculík, die thuis was gebleven, bekende naderhand dat hij ‘nog verbaasder was dan de minister van Binnenlandse Zaken’.753

Na dit onverwachte succes werd de roep om meer demonstraties luider, maar hielden de oudere dissidenten de boot nog vaak af.754 In de aanloop naar de volgende verjaring van de invasie ontstonden er weer meningsverschillen: Placák wilde een demonstratie, anderen vonden dat te riskant en Havel deed, uit angst voor gewelddadigheden, via Radio Free Europe

een oproep om die dag thuis te blijven.755 Hoewel grote ongeregeldheden uitbleven, was

Havel ook daarna kritisch over ýeské dČti en NMS, die volgens hem veel te veel van

demonstraties verwachten.756 Ondanks deze irritaties bleven de verschillende groepen met elkaar in gesprek en kwam er, al hortend en stotend, een carroussel op gang van verschillende data met symbolische waarde, zoals de Dag van de Onafhankelijkheid (28 november) en de Dag van de Mensenrechten (10 december) waarop steevast iets georganiseerd werd.

749 VanČk en Urbášek, VítČzové? Poražení? I, 811.

750 ZdenČk Urbánek, ‘Omluva a doplnČk ve vČci demonstrací’, Lidové Noviny 2 (Samizdatuitgave; 1989) nr. 6, 24. Zie ook: ZdenČk Urbánek, ‘O demonstracích’, Lidové Noviny 2 (Samizdatuitgave; 1989) nr. 5, 24. Voor een kritische reactie: Karel ýermák, ‘JeštČ k demonstracím’, Lidové Noviny 2 (Samizdatuitgave; 1989) nr. 7-8, 37. 751

Miloš Hájek, ‘Vzpomínání na všední dny mluvþího Charty’ in: CísaĜovská e.a. ed., Charta 77, 37-41, aldaar 39.

752 Václav Havel, ‘BĜemeno 21. srpna’ (1988) in: Idem, Spisy 4. Eseje a jiné texty z let 1970-1989. Dálkový výslech (Praag 1999) 1071-1075, aldaar 1073.

753

Vaculík, ‘Srpnové záĜí’, 34. 754

Blažek, ‘Dejte šanci míru!’, 71-77.

755 Ibidem, 92-93. Zie de interviews met Marvanová en Placák in: VanČk en Urbášek, VítČzové? Poražení? I, 503-504, 813. ‘Slovo k srpnovému výroþí’, Informace o ChartČ 77 12 (1989) nr. 16, 3-4.

756

192

Het O-woord

Spanningen tussen jong en oud kwamen ook in de Oost-Duitse alternatieve groepen voor, al werden die daar niet altijd zo benoemd. Kijkt men echter naar de betrokkenen, dan ziet men dat er halverwege de jaren tachtig veel nieuwe groepen ontstaan waarvan de leden zelden ouder waren dan een jaar of dertig. Eén van hen was Edgar Dusdal (1960), actief in verschillende vredesgroepen in Leipzig, die een ‘biographische Graben’ voelde tussen hem en

GERELATEERDE DOCUMENTEN