vroeger, toen hij nog een kleine jongen was, terechtwijzingen gaf. Zij legt ook een
zekere verdediging in haar woorden. Jean echter bemerkt het niet.
‘Wie dan?’ dringt hij aan.
‘'n Man, natuurlijk.... Toen ik 'ns, even nadat je getrouwd was, naar den dokter
ben gegaan, was hij zèlf op reis. Zijn praktijk werd waargenomen door een jonge
dokter vlak bij. In z'n wachtkamer hing een waaier van portretten. Dat van Francine
zat er tusschen.’
‘In de wachtkamer?’ Jean voelt zijn jaloesie herleven en heeft haast de rest te
hooren.
‘En verder?’
‘Verder? Toen heb ik den dokter gevraagd van wie dat portret was. Ik zei dat 't 'n
vrouw was die ik meende te kennen. Hij zei: “O, dat is 'n vriendinnetje uit de dagen
dat ik student was, die altijd met ons in het café d'Harcourt zat....” En op 'n dag ben
ik naar dat café gegaan en heb er met de caissière gesproken.... Als je meer wilt
weten, dan kun je d'r zelf heengaan.... En Francine heeft het niet ontkend toen ik het
haar verweten heb laatst bij onze ruzie....’
Jean zwijgt. Al zijn hoop is vervlogen. Een koude woede heeft zich van hem
meester gemaakt. Hij houdt krampachtig zijn handen om de armen van den stoel
geslagen. Innerlijk kookt hij, maar hij laat het door geen woord blijken.
Madame Bernier zit tegenover hem en begint zachtjes te schreien en te jammeren.
‘Ik had het je niet moeten zeggen, Jean. Waarom heb je 't me ook gevraagd.... Trek
het je niet aan.... En 't was
vóór jouw tijd. Tegen jou heeft ze toch eigenlijk niets misdaan.’
‘Nou dàt,’ zegt Jean koel. ‘Eerst pijnig je me al wat je kunt en dan zeg je: trek 't
je niet aan.... Maar weet je dan niet, moeder, wat Francine voor me is.... voor me
was?’
‘En ze is je niet waard,’ vleit Madame Bernier.
‘Niet waard? Ze was me alles waard. Maar jij wilde niet dat zij m'n vrouw zou
zijn. Je had het land aan haar al vóór we trouwden....’
‘Je kunt me niet verwijten, Jean, dat ik je niet gewaarschuwd heb. Ik heb haar
nooit vertrouwd.’
‘Ja, omdat ze mooi was en je dacht dat ik jou vergeten zou.’
‘Jean, wees nou redelijk.’
‘Redelijk? Je wilt dat ik redelijk ben, terwijl je me m'n geluk ontneemt. Ik ben
toch ook maar 'n man. Je verwacht toch niet dat ik redelijk zal zijn terwijl me alles
wat ik heb ontstolen word. Ja, ontstolen, door jou, door Francine, door iedereen....
En als ze het mij nog maar zelf verteld had.... Ik hield genoeg van d'r om 't te
vergeten.... Nù....’
Z'n woede is kapot geslagen. Hij ligt met z'n hoofd in z'n armen rauw te snikken.
Zóó heeft hij daar vroeger ook gezeten, toen hij heel klein was en driftig huilde
omdat hij z'n zin niet kreeg. Voor de oude Madame Bernier was er niets sinds dien
tijd veranderd. Zij had Jean weer bij zich, zij zag hem daar weer als in de dagen toen
hij nog naar school ging. Alleen had zij nu geen woorden om hem te berispen zooals
toen. Zij had ook geen medelijden, omdat haar vreugde om haar
winning, die ze zeker wist, haar belette het diepe verdriet van Jean mee te voelen.
Zij stoorde hem niet, onderbrak zijn schreien met geen enkel woord, liet hem
ongehinderd aan zijn uitbarsting over. Toen hij tot bedaren kwam praatte zij alsof er
niets tusschen hen was voorgevallen, alsof alles nog bij het oude was. Zij kende haar
invloed op haar zoon en meende dat hij, als eertijds nà zijn huilbuien, weer kalm en
zacht en gedwee naar haar zou luisteren. Jean scheen haar niets te vertellen te hebben
en hoorde nauwelijks wat zij zei. Zij trachtte hem aan het spreken te krijgen over het
leven aan het front.
‘Laat dat met rust,’ zei hij ontwijkend. ‘Wat komt het er op aan. Jullie, hier in
Parijs, zullen toch nooit begrijpen wat oorlog is.’
‘Niet? Wordt er soms niet genoeg gedaan, doet niet iedereen z'n best om jullie te
helpen, om te maken dat 't jullie aan niets ontbreekt?’
Jean haalde z'n schouders op. Wat kon het hem schelen, alles wat ze achter het
front deden? Wat gaf hij om de collectes, die Zondag na Zondag gehouden werden
voor de gewonden en verminkten? Sterven deden ze tòch, vroeger of later. Dan maar
liefst zoo vroeg mogelijk. Hij, in ieder geval had nu meer lust maar niet meer te
leven. Wat konden hem de gewonden, de verminkten ook eigenlijk schelen? Trok
iemand zich wat van hèm aan? Hij was toch óók gewond, heel zwaar en heel diep.
Oók door den oorlog, want als hij niet was weggegaan zou het nooit zoo geloopen
zijn. En het zou nòg anders loopen als hij nu naar Francine ging en oprecht met haar
sprak.
En als ze ontkende, als ze loog? Wat dan? Dan zou hij met bewijzen moeten komen,
In document
Edouard de Nève, Muziek voorop · dbnl
(pagina 141-145)