• No results found

Zij heeft dit gezegd op de autoritaire wijze waarop zij hem

In document Edouard de Nève, Muziek voorop · dbnl (pagina 141-145)

vroeger, toen hij nog een kleine jongen was, terechtwijzingen gaf. Zij legt ook een

zekere verdediging in haar woorden. Jean echter bemerkt het niet.

‘Wie dan?’ dringt hij aan.

‘'n Man, natuurlijk.... Toen ik 'ns, even nadat je getrouwd was, naar den dokter

ben gegaan, was hij zèlf op reis. Zijn praktijk werd waargenomen door een jonge

dokter vlak bij. In z'n wachtkamer hing een waaier van portretten. Dat van Francine

zat er tusschen.’

‘In de wachtkamer?’ Jean voelt zijn jaloesie herleven en heeft haast de rest te

hooren.

‘En verder?’

‘Verder? Toen heb ik den dokter gevraagd van wie dat portret was. Ik zei dat 't 'n

vrouw was die ik meende te kennen. Hij zei: “O, dat is 'n vriendinnetje uit de dagen

dat ik student was, die altijd met ons in het café d'Harcourt zat....” En op 'n dag ben

ik naar dat café gegaan en heb er met de caissière gesproken.... Als je meer wilt

weten, dan kun je d'r zelf heengaan.... En Francine heeft het niet ontkend toen ik het

haar verweten heb laatst bij onze ruzie....’

Jean zwijgt. Al zijn hoop is vervlogen. Een koude woede heeft zich van hem

meester gemaakt. Hij houdt krampachtig zijn handen om de armen van den stoel

geslagen. Innerlijk kookt hij, maar hij laat het door geen woord blijken.

Madame Bernier zit tegenover hem en begint zachtjes te schreien en te jammeren.

‘Ik had het je niet moeten zeggen, Jean. Waarom heb je 't me ook gevraagd.... Trek

het je niet aan.... En 't was

vóór jouw tijd. Tegen jou heeft ze toch eigenlijk niets misdaan.’

‘Nou dàt,’ zegt Jean koel. ‘Eerst pijnig je me al wat je kunt en dan zeg je: trek 't

je niet aan.... Maar weet je dan niet, moeder, wat Francine voor me is.... voor me

was?’

‘En ze is je niet waard,’ vleit Madame Bernier.

‘Niet waard? Ze was me alles waard. Maar jij wilde niet dat zij m'n vrouw zou

zijn. Je had het land aan haar al vóór we trouwden....’

‘Je kunt me niet verwijten, Jean, dat ik je niet gewaarschuwd heb. Ik heb haar

nooit vertrouwd.’

‘Ja, omdat ze mooi was en je dacht dat ik jou vergeten zou.’

‘Jean, wees nou redelijk.’

‘Redelijk? Je wilt dat ik redelijk ben, terwijl je me m'n geluk ontneemt. Ik ben

toch ook maar 'n man. Je verwacht toch niet dat ik redelijk zal zijn terwijl me alles

wat ik heb ontstolen word. Ja, ontstolen, door jou, door Francine, door iedereen....

En als ze het mij nog maar zelf verteld had.... Ik hield genoeg van d'r om 't te

vergeten.... Nù....’

Z'n woede is kapot geslagen. Hij ligt met z'n hoofd in z'n armen rauw te snikken.

Zóó heeft hij daar vroeger ook gezeten, toen hij heel klein was en driftig huilde

omdat hij z'n zin niet kreeg. Voor de oude Madame Bernier was er niets sinds dien

tijd veranderd. Zij had Jean weer bij zich, zij zag hem daar weer als in de dagen toen

hij nog naar school ging. Alleen had zij nu geen woorden om hem te berispen zooals

toen. Zij had ook geen medelijden, omdat haar vreugde om haar

winning, die ze zeker wist, haar belette het diepe verdriet van Jean mee te voelen.

Zij stoorde hem niet, onderbrak zijn schreien met geen enkel woord, liet hem

ongehinderd aan zijn uitbarsting over. Toen hij tot bedaren kwam praatte zij alsof er

niets tusschen hen was voorgevallen, alsof alles nog bij het oude was. Zij kende haar

invloed op haar zoon en meende dat hij, als eertijds nà zijn huilbuien, weer kalm en

zacht en gedwee naar haar zou luisteren. Jean scheen haar niets te vertellen te hebben

en hoorde nauwelijks wat zij zei. Zij trachtte hem aan het spreken te krijgen over het

leven aan het front.

‘Laat dat met rust,’ zei hij ontwijkend. ‘Wat komt het er op aan. Jullie, hier in

Parijs, zullen toch nooit begrijpen wat oorlog is.’

‘Niet? Wordt er soms niet genoeg gedaan, doet niet iedereen z'n best om jullie te

helpen, om te maken dat 't jullie aan niets ontbreekt?’

Jean haalde z'n schouders op. Wat kon het hem schelen, alles wat ze achter het

front deden? Wat gaf hij om de collectes, die Zondag na Zondag gehouden werden

voor de gewonden en verminkten? Sterven deden ze tòch, vroeger of later. Dan maar

liefst zoo vroeg mogelijk. Hij, in ieder geval had nu meer lust maar niet meer te

leven. Wat konden hem de gewonden, de verminkten ook eigenlijk schelen? Trok

iemand zich wat van hèm aan? Hij was toch óók gewond, heel zwaar en heel diep.

Oók door den oorlog, want als hij niet was weggegaan zou het nooit zoo geloopen

zijn. En het zou nòg anders loopen als hij nu naar Francine ging en oprecht met haar

sprak.

En als ze ontkende, als ze loog? Wat dan? Dan zou hij met bewijzen moeten komen,

In document Edouard de Nève, Muziek voorop · dbnl (pagina 141-145)