en zelfstandigheid, eenigermate zelfs in de gebreken dier natie worden gezocht.
Zoo zich met de opgenoemde deugden eene ligt ontvlambare verbeelding paart,
zoo niet eene zekere koelzinnigheid, door geene verleidelijke droombeelden te
begoochelen, de wacht houdt tegen wegslepende voorstelling, - zoo de
zelfgenoegzaamheid niet aan zelfzucht grenst, - dan kunnen wij uit Frankrijk en
Ierlands voorbeeld leeren, dat self-government onmogelijk wordt. In Hampden drukt
zich dit nationaal karakter in het hagchelijkst tijdsgewricht sterk sprekend uit.
Macaulay vangt zijne beschouwing met de treffende opmerking aan, dat zelfs het
gebrek aan levensberigten omtrent den held der omwenteling een kenmerk zijner
eigenaardige voortreffelijkheid is. De beroemde Puriteinsche leider is welligt een
eenig voorbeeld van een groot man, die grootheid zocht noch schuwde, die glorie
vond enkel omdat zij lag op den weg zijner pligten. Meer dan veertig jaren lang was
hij onder de landbewoners in den omtrek bekend als een beschaafd, edel-denkend,
innemend buitenman, gelukkig in zijn gezin, en ijverig in het voldoen van plaatselijke
verpligtingen: terwijl staatslieden hem achtten als een eerlijk, arbeidzaam, verstandig
parlements-lid, niet haastig om zijne gaven ten toon te spreiden, trouw aan zijne
partij, en naauwlettend op de belangen zijner kiezers. Een schrikkelijke crisis kwam.
Een willekeurig bewind maakte inbreuk op der Engelschen heilig regt, een regt, dat
voor alle overigen ten voornaamsten waarborg strekte. Het volk zag naar een'
beschermer om. Kalm en zonder ophef plaatste zich de eenvoudige land-edelman
uit Buckinghamshire aan het hoofd zijner landgenooten, regt in het gezigt en dwars
voor het pad der dwinglandij. Toen somberder en woeliger dagen aanbraken, en
men behoefte had aan publieke dienst, hagchelijk, moeitevol, van teederen aard,
werden het doorzigt en de moed van dezen zeldzamen man telkens bevonden aan
de eischen des oogenbliks te voldoen. Hij muntte uit als spreker, wist leiding aan
het Lagerhuis te geven, was onderhandelaar en krijgsman. Hij beheerschte eene
koene en woelzieke vergadering, vol bekwame mannen, even gemakkelijk als zijn
gezin. Hij toonde even goed een veldtogt, als eene regtbank te
kun-nen besturen. Nauwelijks hebben wij woorden genoeg om onze bewondering uit te
spreken voor een' geest, zoo groot en tevens zoo gezond en regelmatig, zoo willig
om tot nederige pligten af te dalen, en toch zoo vaardig tot de hoogste op te stijgen,
zoo tevreden in rust, zoo krachtvol bij werkzaamheid. Bijkans ieder deel van dit
braaf en deugdzaam leven, dat niet in zedige vergetelheid verborgen ligt, maakt
een kostbaar en schitterend perk onzer nationale geschiedenis uit. Was er op zijn
gedrag de minste smet geweest, hij zou door denzelfden blinden haat zijn vervolgd,
die ten spijt der voldingendste tegenbewijzen Sir John Eliot voortdurend een moorder
scheldt. Hampden's vijanden stemmen toe, dat bij hem de deugd zich in hare mildste,
liefelijkste gedaante vertoonde. Bij de zeden eens Puriteins voegde hij de bevallige
manieren van den hoveling. Deze eigenschappen, waardoor hij zich van de meeste
leden zijner partij onderscheidde, kwam zijn vaderland gedurende de groote crisis,
waarin hij later zulk eene voorname rol vervulde, althans niet minder te stade dan
zijne scherpzinnigheid en heldenmoed. In Januarij 1621 nam Hampden zitting in
het Lagerhuis, omstreeks den tijd, waarop parlementaire oppositie vaste vormen
kreeg. Reeds voorlang hadden de Engelschen veel ruimer vrijheid genoten dan die
een enkelen naburigen staat ten deele viel. Hoe het gebeuren kon, dat een land
verwonnen en beheerscht door overweldigers, een land, welks gebied onder vreemde
avonturiers verdeeld werd, en welks wetten in eene uitheemsche taal waren
geschreven, dat aan de ergste soort van tyrannij, die namelijk der eene caste over
de andere, was overgeleverd, - dat zulk een land de zetel werd van staatkundige
vrijheid, het voorwerp der bewondering en afgunst van naburige staten, is zeker
één der duisterste vraagstukken in de philosophie der geschiedenis. Maar het feit
staat vast. Minder dan anderhalve eeuw na den inval der Noormannen, werd het
Groote Charter verleend: nog vijftig jaren, en het eerste parlement kwam bijeen.
Froissart berigt wat door geheel zijn verhaal wordt bevestigd, dat onder alle volkeren
der veertiende eeuw, de Engelschen allerminst gezind waren om onderdrukking te
dulden. ‘C'est le plus périlleux peuple qui soit au monde, et plus outrageux et
orgueilleux.’ Waarschijnlijk zag de goede kanunnik niet in dat al de voorspoed en
rust door dit gevaarlijk volk genoten, vruchten waren van dien
moedigen, fieren aard. Zoo hij den grond niet wist te peilen, heeft hij toch de gevolgen
overvloedig aangewezen. ‘En le royaume d'Angleterre,’ schrijft hij, ‘toutes gens,
laboureurs et marchands, ont appris de vivre en paix, et à mener leurs marchandises
paisiblement, et les laboureurs labourer.’ Gedurende de vijftiende eeuw, onder de
worstelingen der beide takken van het koninklijk geslacht, bleef de toestand des
volks stoffelijk en moreel gestadig vooruitgaan. Heerendienst verdween bijna geheel.
De rampen des oorlogs werden luttel gevoeld, uitgenomen door hen, die de wapens
droegen: de onderdrukkingen der regering troffen den adel alleen. Zelfs het bestuur
van Eduard IV, schoon het wreed en willekeumag heeten, was zacht en vrijgevig
vergeleken bij dat van Lodewijk den Elfden, of Karel den Stouten. Comines, die in
de bloeijende steden van Vlaanderen gewoond, - die Florence en Venetië bezocht
had, kende geen volk zoo goed geregeerd als het Engelsche. ‘Or selon mon avis
entre toutes les seigneuries du monde, dont j'ay connaissance, ou la chose publique
est mieulx traitée, et on regne moins de violence sur le peuple, et on il n'y a nuls
edifices abbatus ny démolis pour guerre, c'est Angleterre; et tombe le sort et le
malheur sur ceulx qui font la guerre.’ Tegen het eind der vijftiende of bij den aanvang
der zestiende eeuw ging een goed deel van den invloed, tot dusverre door den adel
bezeten, op de kroon over. Geen koning heeft ooit in Engeland zoo onbeperkte
magt geoefend als Hendrik VIII. Doch met den aangroei der koninklijke praerogativen
ten koste der aristocratie, hadden twee groote omwentelingen plaats, bestemd om
de moeders van vele andere omkeeringen te zijn, de uitvinding der boekdrukkunst
en de kerkhervorming. Terwijl in de eerste jaren der regering van Elizabeth reeds
flaauwe sporen te ontdekken zijn eener gedenkwaardige staatkundige oppositie,
was uit het gedrag van haar laatst parlement duidelijk op te maken, dat ééne dier
groote revolutiën genaakte, die staatkunde wel leiden, maar niet afwenden kan. De
eerste groote zege van het Lagerhuis over den Troon betrof de monopoliën. Het
gedrag der zeldzame vrouw die Engeland toen regeerde is buitengemeen leerrijk
voor staatslieden, die in dagen van gisting leven. Het bewijst hoe door en door zij
haar volk kende, en de crisis doorgrondde, in welke zij tot het bewind geroepen
was. Wat zij vasthield, hield zij met klem. Wat zij schonk
gaf zij willig. Zij besefte dat het noodig was iets toe te geven: en deed het niet
gemelijk of op het uiterst, niet bij wijze van koop, met één woord niet als Karel I zou
hebben gedaan, maar vaardig en van goeder harte. Nog eer eene voordragt
ontworpen of een adres kon aangeboden worden, paste zij het geneesmiddel toe
op de kwaal waarover de natie klaagde. Zij betuigde den warmsten dank aan hare
trouwe Gemeenten voor het ontdekken van misbruiken, die baatzuchtige lieden
voor haar hadden verborgen. Waren hare opvolgers erfgenamen geweest van hare
wijsheid als van de kroon, dan had Karel I van ouderdom kunnen sterven, en Jakobus
II zou nooit St. Germain hebben aanschouwd. Maar na haren dood kwam het
rijksgebied in handen van een' vorst, dien wij nog het best met Claudius Caesar
kunnen vergelijken. Beiden hadden een even zwak en weifelend karakter, bezaten
gelijk onverstand en laagheid, en waren van even blooden aard. Beiden, niet van
geleerdheid ontbloot, verstonden de kunst van schrijven en spreken, althans beter
dan men van zulke dwazen wachten kon. De zotheden en het onbehoorlijk gedrag
van Jakobus worden volkomen uitgedrukt in de woorden die Suetonius omtrent
Claudius bezigt. ‘Multa talia, etiam privatis deformia, nedum principi, neque infacundo,
neque indocto, immo etiam pertinaciter liberalibus studiis dedito.’ De beschrijving
door Suetonius gegeven van de manier waarop de Romeinsche keizer zaken
behandelde, past volkomen op den Engelschen Koning. ‘In cognoscendo ac
decernendo mirâ varietate animi fuit, modo circumspectus et sagax, modo inconsultus
ac praeceps, nonnunquam frivolus amentique similis.’ Claudius werd
achtereenvolgens door twee booze vrouwen geregeerd: Jakobus door twee slechte
mannen. Zelfs kan de persoons-teekening van Claudius, die wij in de oude
gedenkschriften vinden, in menigerlei opzigt voor die van Jakobus dienen. ‘Caeterum
et ingredientem destituebant poplites minus firmi, et remisse quid vel serio agentem
multa dehonestabant, risus indecens, ira turpior, spumante rictu, praeterea linguae
titubantia.’ Koning Jakobus bezweek op den zeven-en-twintigsten Maart 1625: onder
zijn krachteloos bestuur, was de vrijheidzucht aangewakkerd, en voor een grooten
strijd berekend geworden. Die strijd werd door de handelingen zijns opvolgers
uitgelokt. Karel was het evenbeeld zijns vaders niet. Hij was geen suffer noch pedant,
en evenmin een dwaashoofd
als lafhartig. Het zou ongerijmdheid zijn te ontkennen, dat hij een man van fijne
beschaving, innemende manieren, keurigen smaak, en strenge levenswijs geweest
is. Zijne administratieve bekwaamheden waren niet te versmaden: zijne houding
vorstelijk. Maar hij was trouwloos, heerschzuchtig, halsstarrig, bekrompen, onbekend
met den aard zijns volks, en onbekommerd om de teekenen der tijden. Het eenig
beginsel zijner regering was weêrstand te bieden aan de publieke opinie: aan welke
hij ook geen offers bragt, dan toen het onverschillig was of hij tegenstond of toegaf,
omdat de natie, die reeds voor lang had opgehouden hem te beminnen en te
vertrouwen, eindelijk ook hem niet meer vreesde. Zijn eerste Parlement vergaderde
in Junij 1625. Hampden was medelid voor Wendover. De Koning wilde geld, de
Gemeenten herstel van grieven hebben; krijg echter was zonder middelen niet te
voeren. Het plan der oppositie scheen om nu en dan kleine sommen toe te staan,
ten einde spoedige ontbinding te voorkomen. Men verleende slechts twee subsidiën,
en ving aan te klagen, dat 's Konings schepen tegen de Huguenoten in Frankrijk
waren gebruikt, en de zaak der Puriteinen te bepleiten, die in Engeland werden
vervolgd. De Koning ontbond het parlement, en deed bij besluit geld heffen. Het
bedrag bleef verre beneden de behoeften: en in het voorjaar van 1626 riep hij een
nieuw Parlement bijeen. Hampden had er wederom zitting in voor Wendover. De
Gemeenten besloten zeer ruime sommen toe te staan, maar de wet niet aan te
nemen, alvorens de grieven der natie hersteld waren. De strijd was oneindig heftiger
dan ooit te voren. Het Lagerhuis stelde Buckingham in staat van beschuldiging, de
Koning deed de aanklagers gevangen zetten. Het Lagerhuis betwistte den Koning
het regt zonder toestemming der Gemeenten tonnengeld te heffen. De Koning
ontbond de vergadering. Zij gaf eene remonstrantie in het licht. De Koning deed
eene verklaring uitgaan tot verdediging zijner maatregelen, en liet enkelen der
uitstekendste leden uit de oppositie in hechtenis nemen, en streng bewaken.
Er had eene gedwongen geldheffing plaats, omgeslagen op den voet van het
laatst subsidie. Bij deze gelegenheid was het, dat Hampden de eerste maal pal
stond voor het hoofdbeginsel der Engelsche Constitutie. Hij weigerde stellig één
enkelen penning te betalen. Hij werd gedrongen, zijne
rede-nen op te geven. Zijn antwoord was, ‘dat hij zou kunrede-nen berusten te betalen even
als anderen, maar vreesde dien vloek uit Magna Charta op zich te zullen laden, die
tweemaal 's jaars tegen hare overtreders moest worden uitgesproken.’ Om dit edel
antwoord werd hij met strenge gevangenis gestraft, en toen hij later, andermaal
gedrongen, bleef weigeren, werd hij naar eene confinementsplaats in Hampshire
overgebragt.
Het gouvernement ging voort met knevelarij binnenslands, en met misslagen in
In document
De Gids. Jaargang 15 · dbnl
(pagina 149-154)