• No results found

Gevolgen van de Wet Straffen en Beschermen

In document Wet langdurig toezicht Procesevaluatie (pagina 77-81)

Box 5 Voorbeeld OM niet-ontvankelijk

4.5 Gevolgen van de Wet Straffen en Beschermen

Alle respondenten hebben benoemd dat de WSenB consequenties zal hebben voor de instroom in de v.i.

(en de verlengde v.i.). Als gevolg van de WSenB verwachten respondenten dat het aantal calculerende veroordeelden zal toenemen. Zijn verwachten dat calculerende veroordeelden ervoor zullen kiezen om niet met v.i. te gaan. In dat geval is het ook niet mogelijk om de v.i. (telkenmale) te verlengen. De enige manier om voor deze groep veroordeelden toch langdurig toezicht mogelijk te maken is door het opleggen van een GVM. Meerdere respondenten benoemen dat men nog bezig was met de implementatie van de wijzigingen in de v.i. door de Wlt toen de WSenB werd voorbereid. Al snel werd duidelijk dat de v.i. in de toekomst gemaximeerd zou worden en dus gevolgen zou hebben voor de uitvoeringspraktijk die men al aan het aanpassen was. Dit werd als niet bevorderend voor een goede implementatie van de Wlt ervaren.

Bij inwerkingtreding van de WSenB per 1 juli 2021 is de v.i. gemaximeerd tot twee jaar. De v.i. gaat niet langer van rechtswege in, maar het OM (meer bepaald de CVv.i.) neemt voor iedere gedetineerde de beslissing of v.i. al aan de orde is. Daarbij gaat gekeken worden naar het gedrag van de gedetineerde, slachtofferbelangen en het gevaar voor de maatschappij. De CVv.i. beslist of de v.i. wel of (nog) niet wordt verleend en heeft de mogelijkheid om zijn beslissing uit te stellen. Ook kan het OM beslissen over het herroepen van de v.i. wanneer de voorwaarden zijn overtreden. De veroordeelde kan bezwaar maken bij de rechtbank tegen de beslissing van de CVv.i. Dit betekent dat de werkprocessen zoals hierboven beschreven in de praktijk anders worden. Ten tijde van de interviews in het najaar van 2020 waren de gevolgen daarvan voor de uitvoering van de taken nog niet duidelijk.

Met de inwerkingtreding van de WSenB verandert niet alleen de v.i., maar ook verlof wordt minder vrijblijvend en vanzelfsprekend. Onder de WSenB wordt vanaf het begin van de detentie gewerkt aan gedrag en re-integratie. Via verschillende vormen van re-integratieverlof wordt stapsgewijs gewerkt via vrijheden buiten de inrichting aan de re-integratie. Dit gaat vooraf aan een v.i. of een PP. De wijze waarop tijdens detentie en verlof wordt gewerkt aan de gedragsverandering zal naar verwachting van invloed zijn op de vraag of een verlenging van de v.i. nodig is. Het gedrag binnen de gevangenis gaat zwaarder tellen zowel voor verlof als voor v.i. Daarnaast zal de invulling van de v.i. ook afhankelijk zijn van de begeleiding en behandeling die tijdens detentie en het re-integratieverlof wordt opgestart en uitgevoerd. Met de

inwerkingtreding van de WSenB wordt nadrukkelijker ingezet op het werken aan gedragsverandering en re-integratie vanaf het begin van de detentie. In het detentie- en re-integratieplan worden gedrags- en integratiedoelen opgenomen. Het volgen van een behandeling kan onderdeel zijn van het plan. Volgens meerdere respondenten zou een behandeling zoveel mogelijk tijdens de detentie moet aanvangen, zodat de v.i. nog slechts gebruikt moet worden om de behandeling eventueel af te ronden of in ambulante vorm door te zetten. De WSenB kan volgens meerdere respondenten gevolgen hebben voor de instroom in de verlengde proeftijd van de v.i. De praktijk moet uitwijzen wat die gevolgen zijn.

Daarnaast is in de WSenB voorzien in overgangsrecht op de regeling v.i. De nieuwe v.i.-regeling geldt voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die is opgelegd door laatste feitelijke instantie na inwerkingtreding van de WSenB en de ‘oude’ v.i.-regeling is dan nog van kracht bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die is opgelegd door laatste feitelijke instantie vóór de invoering van de WSenB (Tweede Kamerstukken 2020-2021, 35122, nr. 39). De uitvoering van de v.i. regeling is complex bij de gecombineerde

tenuitvoerlegging van een ‘oude’ en een ‘nieuwe’ gevangenisstraf. Bij het bepalen van de instroom in de v.i. in de ex-ante uitvoeringsanalyse is hiermee geen rekening gehouden. Bij het afzetten van de

daadwerkelijke instroom tegen de verwachte instroom zal hiermee rekening moeten worden gehouden.

Daarnaast wordt als gevolg van de WSenB verwacht dat het aantal calculerende veroordeelden zal

toenemen. De verwachting bij de respondenten is dat calculerende veroordeelden ervoor zullen kiezen om niet met v.i. te gaan. In dat geval is het ook niet mogelijk om de v.i. (telkenmale) te verlengen. Niet alleen de respondenten zijn dit van mening, maar ook in de literatuur (Struijk, 2018, Uit Beijerse et al. 2018) wordt de vrees geuit dat gedetineerden veelvuldiger calculerend gedrag zullen vertonen. Deze kanttekeningen zijn ook door de meeste adviserende instanties in het consultatietraject van de WSenB genoemd (Nagtegaal, 2020b). Er zijn geen goede inschattingen over om hoeveel veroordeelden dit gaat. De enige manier om voor deze groep veroordeelden toch langdurig toezicht mogelijk te maken is door het opleggen van een GVM. Als een GVM niet wordt opgelegd, kan hij bij het einde van de gevangenisstraf ook niet ten uitvoer worden gelegd. Het lijkt er volgens meerdere ketenpartners op dat de wetgever de GVM nu wil inzetten om een knelpunt als gevolg van de WSenB te repareren. Namelijk om alsnog langdurig toezicht uit te oefenen op veroordeelden die niet met v.i. gaan. Dit was volgens de respondenten niet de bedoeling van de GVM in de Wlt. Omdat de GVM gevorderd moet worden bij strafoplegging betekent dit dat bij de oplegging een afweging moet worden gemaakt of de verdachte zich in de toekomst mogelijk berekenend gaat opstellen. In de praktijk moet blijken wat de gevolgen van de WSenB zullen zijn op de instroom in de v.i. en de GVM.

Dit beeld van de respondenten is niet helemaal overeenstemming met de verwachtingen van de wetgever zoals in de Memorie van toelichting weergegeven. Daarin is expliciet opgenomen dat de GVM voorziet in een behoefte in de gevallen waarin een vorm van toezicht na afloop van de v.i. nog steeds nodig wordt geacht (MvT, p. 19).

4.6 Samengevat

In dit hoofdstuk beschreven we de bekendheid en verwachting met betrekking tot de verlenging van de proeftijd v.i. en de eerste ervaringen op basis van de criteria in het analysekader.

Hoewel er – vooral door OM – veel geïnvesteerd is in het informeren van uitvoerende professionals over het gelijktrekken van de proeftijd van de algemene voorwaarde, de bijzondere voorwaarden en de mogelijkheid om de proeftijd v.i. te verlengen, staat dit nog niet op het netvlies van de alle betrokken professionals. De taken en verantwoordelijkheden van de betrokken professionals in de keten zijn goed uitvoerbaar. De centrale rol van een klein team bij de CVv.i. in samenwerking met de ketenpartners bevordert de uitvoering van het v.i.-proces. Wel is het nog onduidelijk voor sommige ketenpartners wie de slachtoffers en nabestaanden informeert over het al dan niet verlengen van de v.i.

Van de twee aspecten van de voorwaardelijke invrijheidstelling die niet specifiek bedoeld zijn voor zedendelinquenten en ernstige geweldsdelinquenten – het eenmalig verlengen van de v.i. voor alle gedetineerden en het gelijktrekken van de proeftijd voor bijzondere en algemene voorwaarden - wordt in de praktijk een meerwaarde gezien.

Voor eenmalige verlenging van de proeftijd zijn geen wettelijke criteria geformuleerd. In de praktijk wordt gaandeweg wel steeds meer duidelijk in welke gevallen deze verlenging noodzakelijk wordt geacht. De meerwaarde lijkt voor de praktijk vooral te zijn gelegen in het mogelijk maken een behandeling, het afronden van een gedragsinterventie of het kunnen bieden van praktische hulp met het oog op re-integratie. Het gelijktrekken van de proeftijd en de mogelijkheid om te verlengen bieden vooral bij kortgestraften en gedetineerden die nog niet zonder kader kunnen, zoals personen met een licht

verstandelijke beperking of verslavingsproblematiek, mogelijkheden om (langer) aan gedragsverandering te werken. In de praktijk loopt men er wel tegenaan dat het OM bij meerdere rechtbanken

niet-ontvankelijk is verklaard in zaken waarbij de verlenging van de proeftijd werd gevorderd en waarbij de veroordeling voor 2018 heeft plaatsgevonden en/of de veroordeelde voor 1 januari 2018 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. De Hoge Raad heeft zich er recent over uitgelaten dat in zaken waarbij de veroordeling voor 1 januari 2018 heeft plaatsgevonden, verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke

invrijheidstelling mogelijk is, maar dat de bijzondere voorwaarden die zijn verbonden aan de verlengde proeftijd in een uitzonderlijk geval in strijd zijn met het legaliteitsbeginsel dat is vervat in artikel 7 EVRM indien daardoor ten nadele van de veroordeelde wijziging wordt gebracht in de aard en de maximale feitelijke duur van de door de rechter opgelegde vrijheidsstraf.

Voor de telkenmale verlenging – bedoeld voor de doelgroep van de Wlt – zijn wel wettelijke criteria geformuleerd. Er is echter nog beperkt ervaring opgedaan met de toepassing van een tweede of volgende verlenging. In 2020 is dit dertien keer aan de orde geweest . Dit beperkte aantal is logisch aangezien de wet pas drie jaar geleden inwerking is getreden. Hoewel de respondenten meerwaarde zien om bij een

specifieke doelgroep langdurig toezicht te houden, worden ook kanttekeningen geplaatst bij de mogelijkheden om het risico op recidive te beperken in het kader van langdurig toezicht.

Bij de inwerkingtreding van dit onderdeel van de Wlt waren de ICT-systemen nog niet aangepast aan de werkwijze. De eerst acht maanden is een handmatige work-around ingericht. Ten tijde van het onderzoek zijn geen problemen meer ervaren met de ICT-systemen.

In document Wet langdurig toezicht Procesevaluatie (pagina 77-81)