• No results found

geschiedenisvan vooruitgangsbegrippen in de kunst

In document Maarten Doorman, Steeds mooier · dbnl (pagina 33-36)

Eindnoten:

1 Geciteerd in: U. Haltern,Die Londoner Weltausstellung von 1851, Münster 1971, p.169. Zie ook M. Pieterson (red.),Het technisch labyrint. Een maatschappijgeschiedenis van drie industriële revoluties, Meppel / Amsterdam 1981, p.118-121, 142.

2 Geciteerd in: Haltern, p.351.

3 J.B. Bury,The Idea of Progress. An Inquiry into Its Origin and Growth, New York 1955 (1932). Andere veel genoemde historische overzichten zijn: J. Baillie,The Belief in Progress, Oxford 1950; J. Delvaille,Essai sur l'histoire de l'idee de progrès, Parijs 1910; Morris Ginsberg, The Idea of Progress. A Revaluation, Londen 1953; R. Nisbet, History of the Idea of Progress, New York 1980; Pollard 1968; J. Ritter, ‘Fortschritt’. In: idem (Hsg.),Historisches Wörterbuch der Philosophie 2, Basel / Stuttgart 1972, p.1032-1059; R.V. Sampson, Progress in the Age of Reason. The 17th Century to the Present Day, Londen 1956.

4 Zie H. Butterfield,The Whig Interpretation of History, Londen 1951 (1931). Butterfield karakteriseert dezewhig interpretation als ‘the tendency in many historians [...] to emphasize certain principles of progress in the past and to produce a story which is the ratification if not the

p.3-53 (7-16). Vanuit Skinners optíek valt bijvoorbeeld te betwijfelen of de door Ritter in zijn artikel ‘Fortschritt’ genoemdeprogressio admirabilis (bewonderenswaardige vooruitgang) van Cicero, die hiermee op de periode na de tirannen doelt, veel met het moderne vooruitgangsidee van doen heeft (Ritter, p.1032). Weliswaar is er verschil tussenBegriffsgeschichte, waarin een begrip als naam door de eeuwen heen gevolgd wordt - Ritter maakte tenslotte eenWörterbuch - enIdeengeschichte, waarin de geschiedenis van ideeën en opvattingen centraal staat, maar de betekenis van zo'nBegriffsgeschichte stoelt uiteindelijk toch op de realistische intuïtie dat woorden verwijzen naar een bepaalde stabiele kern. Skinners kritiek is a fortiori toegesneden op Nisbets interpretatie van Griekse denkers, omdat ze bij de laatste moeiteloos tot

vooruitgangsprofeten worden gebombardeerd. Zo ontdoet Nisbet Plato's onveranderlijke ideeënwereld van elk belang, pleit vervolgens en passant voor verschillende Plato-opvattingen naast elkaar en sleept ten slotte enkele losse fragmenten aan - vooral uit het derde boek van De wetten - die hem hier goed van pas komen (Nisbet, p.27-32) Vgl. verder E.R. Dodds, ‘Progress in Classical Antiquity’. In: P.P. WienerDictionary of the History of Ideas, Vol. 3, New York 1973, p.629; L. Edelstein,The Idea of Progress in Classical Antiquity, Baltimore 1967, p.102-118. 6 Skinner, p.10. De woorden stammen uit het begin van Lovejoy'sThe Great Chain of Being. 7 Bury, p.37-38. Nisbet laat, om een ander voorbeeld te geven, de tegenstelling tussen de aardse

en de hemelse stad in Augustinus'De Civitate Dei als motor van verandering en ontwikkeling achteloos anticiperen op het begrip ‘klassenstrijd’ van Marx, op Darwinsstruggle for life en op de dialectiek van Hegel; zie Nisbet, p.71-72.

8 In de discussie die op dit artikel volgde nuanceerde Skinner zijn positie. Zie voor kritiek B. Parekh & R. Berki, ‘The history of Political Ideas’. In:Journal of the History of Ideas 34 (1973), p.163-184 en Peter L. Janssen, ‘Political Thought as Traditionary Action: the Critical Response to Skinner and Pocock’. In:History and Theory 24 (1985), p.115-146. Skinner beperkte zich bovendien hoofdzakelijk tot de politieke filosofie en haar geschiedenis. Ik zie hier af van de vermelding van Skinners in dit verband verwarrende terminologische onderscheid in ‘tekstualisme’ en

‘contekstualisme’. Een heldere weergave en indeling van ideeëngeschiedenis geeft R. Rorty in zijn ‘The Historiography of Philosophy: Four Genres’. In: R. Rorty, J.B. Schneewind, Q. Skinner (eds.),Philosophy in History. Essays on the Historiography of Philosophy, Cambridge 1984, p.49-75.

9 Vgl. Janssen, p.144-145.

10 Q. Skinner,The Foundations of Modern Political Thought (2 volumes), Cambridge 1978. Voor zover het beeld niet verbrokkeld is, is dit uitgerekend te danken aan globale concepten als ‘de moderne staat’, die vrij gemakkelijk onder een van Skinners eigen ‘historische absurditeiten’ kunnen worden gerekend (vgl. p.IX-X).

11 M. Foucault,De orde van het spreken, Meppel / Amsterdam 1988 (1971), p.64.

12 Zie voor meer gedetailleerde kritiek op Foucaults ideeëngeschiedenis of ‘archeologie’ J.G. Merquior,De filosofie van Michel Foucault, Utrecht 1988 (oorspr. 1985), p.59-71, 77-80, 149-150. 13 O. Brunner, W. Conze, R. Koselleck (Hrsg.),Geschichtliche Grundbegriffe, Stuttgart 1972 e.v. 14 De kritiek vanuit Skinners benadering is, om ons tot het lemmaFortschritt te beperken

(Geschichtliche Grundbegriffe, Bd. 2 (1975), p.351-423, vooral relevant met betrekking tot de oudheid (p.353-363). In deze passage, van Chr. Meier, valt stilistisch op hoe vaak er gezegd wordt dat iets (nog) niet het geval is: ‘Entsprechend hatten die Vorstellungen politischer Verbesserung vermutlichwesentlich mehr mit der Fähigkeit zu umfassender institutioneller Veränderungals mit einem allmählichen, etwa gesellschaftlichen und moralischen

Verbesserungsprozeß zu tun.’ (p.356-357); ‘Statt einer Verzeitlichung ergab sich eine

Politisierung...’ (p.357); ‘...es sei nicht ein [...] umfassender weltbemächtigender Fortschritt [...] sondern...’ (p.357); ‘Das Fortschreiten ist dann nur noch Sache kleiner Kreise’ (p.358); enzovoort (cursiveringen aangebracht). Ook Koselleck is niet geheel onkwetsbaar voor dit soort verwijten, bijvoorbeeld waar hij spreekt van ‘Bedeutungen, die noch hinzukommen mußten, um den modernen Fortschrittsbegriff freizusetzen’ (p.368), maar het zijn uitzonderingen, die zijn betoog niet fundamenteel aantasten.

15 R. Koselleck,Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten, Frankfurt am Main 1979, p.17-37.

16 Koselleck 1979, p.12-14.

17 Voor het volgende Koselleck 1979, p.19-34, 315, 361-362; Koselleck 1975, p.367-371. 18 Koselleck 1979, p.27; vgl. P. Hazard,De crisis in het Europese denken. Europa op de drempel

van de Verlichting 1680-1715, Amsterdam 1990 (oorspr. 1935), deel 2, hfdst. 2. 19 Zie hiervoor Koselleck 1979, p.126, 132 e.v., 323 e.v., 336; Koselleck 1975, p.391-402. 20 Geciteerd in: Koselleck 1975, p.391.

21 I. Kant,Idee zu einer allgemeinen Geschichte in Weltbürgerlicher Absicht (1784), Akademie-Ausgabe, T. 8, p.26.

22 Zie hiervoor Koselleck 1979, p.47-56, 321 e.v.; Koselleck 1975, p.384-390.

van de achttiende eeuw op (Koselleck 1975, p.381; vgl. Ritter, p.1052). Het gebruik van het enkelvoud komt in een andere betekeniscontext eerder wel voor. In Engeland bijvoorbeeld reeds in de titel van John BunyansThe Pilgrim's Progress uit 1678, of bij John Donne (1572-1631), die een gedicht schreef dat ‘The Progress of the Soul’ heette.

24 Koselleck 1979, p.349-375.

25 Koselleck 1979, p.339-348; Koselleck 1975, p.389, 398 e.v., 407 e.v. 26 Koselleck 1979, p.341.

27 Koselleck 1975, p.407.

28 David E. Leary, ‘Michel Foucault, an Historian of the Sciences Humaines’. In:Journal of the History of the Behavioral Sciences 12 (1976), p.293 (geciteerd in: Merquior, p.143). 29 Vgl. Mandelbaum, p.42.

30 W. Wieland, ‘Entwicklung, Evolution’. In:Geschichtliche Grundbegriffe, Bd. 2, p.199-228 (207). Wielands artikel beschrijft de geschiedenis van het woordEntwicklung (en marginaal van Evolution) in vooral Duitse context tot halverwege de vorige eeuw (Marx). Voor een hedendaagse beschrijving van het ontwikkelingsbegrip zie A.W. van Haaften e.a.,Ontwikkelingsfilosofie. Een onderzoek naar grondslagen van ontwikkeling en opvoeding, Muiderberg 1986, p.24-26. 31 Geciteerd in: Mandelbaum, p.81-82.

32 Vgl. Laeyendecker, p.28-30. Voor enkele andere omschrijvingen en definities zie (naast Bury) ook Th.W. Adorno, ‘Vooruitgang’. In: idem,Kritische modellen, Amsterdam 1977, p.21-40 (21). (Eerder ook verschenen als: ‘Fortschritt’. In: H. Kuhn, F. Wiedmann (Hrsg.),Die Philosophie und die Frage nach dem Fortschritt, München 1964, p.30-48); Baillie, p.2; Ch. van Doren, The Idea of Progress, New York / Washington / Londen 1967, p.3; Wagar 1972, p.3 e.v.

33 H.U. Gumbrecht, ‘Modern’. In:Geschichtliche Grundbegriffe, Bd. 4 (1978), p.93-131 (126 e.v.). ‘Modernisering’ raakt in de jaren vijftig wetenschappelijk ingeburgerd. Zie J. Habermas, ‘Das Zeitbewußtsein der Moderne und ihre Bedürfnis nach Selbstvergewisserung’. In: idem,Der Philosophische Diskurs der Moderne, Frankfurt am Main 1986, p.10. Zie verder H.R. Jauß, ‘Literarische Tradition und gegenwärtiges Bewußtsein der Modernität’. In: idem,

Literaturgeschichte als Provokation, Frankfurt am Main 1970, p.11 e.v.

Titelpagina van de eerste druk van Perraults ‘Paralelle des anciens et des modernes’ (deel

In document Maarten Doorman, Steeds mooier · dbnl (pagina 33-36)