• No results found

4.1 Verhuizen als nieuw begin

De reis lijkt dus een belangrijk onderdeel te zijn van het ‘echt worden’ dat Pfeijffer in zijn self fashioning uitdraagt. Het punt van aankomst van deze reis, de stad Genua, speelt tevens een belangrijke rol bij het verkrijgen van ‘echtheid’ in Pfeijffers self fashioning. In dit hoofdstuk zal ik betogen dat deze stad gezien kan worden als een knooppunt van fictie en werkelijkheid, van kunst en het ‘echte’. Ik zal hiervoor Pfeijffers laatste roman La Superba als uitgangspunt nemen, waaraan ik verschillende uitlatingen van de schrijver in de media zal koppelen om tot een

conclusie te komen over de manier waarop deze onderdeel uitmaken van één proces van self fashioning waarin gebruik gemaakt wordt van een aantal verschillende vertogen.

Al in De filosofie van de heuvel wordt Genua gepresenteerd als het eindpunt van de reis, de plaats waar Pfeijffer en Bogatishcheva eigenlijk terecht horen te komen in plaats van in Rome. Eenmaal in Genua aangekomen willen ze ‘deel uitmaken van deze wereld’ (167) en is er ‘geen enkele reden meer op naar Rome te fietsen’ (169) omdat de twee ‘thuis zijn’ (169). De ware bestemming is al bereikt maar voor de vorm besluiten de twee door te fietsen naar Rome. Dit stuk maakt echter geen deel meer uit van de echte reis en wordt in Gelya’s worden afgelegd ‘als stomme wielrenners’(169).

Het eerste kenmerk van echtheid dat Genua toegeschreven krijgt (in De filosofie van de heuvel) is dat het een stad met ‘echte mensen’ (159) is, in tegenstelling tot steden als Florence, Rome en Venetië, die alleen op toerisme gericht zijn. Het is ook in Genua dat Pfeijffer de restricties die het schrijverschap hem oplegt doorbreekt, om net als deze echte mensen ‘ware’ dingen te zeggen:

Ik had mij nog nooit zo gelukkig gevoeld als in de afgelopen dagen met Gelya in Genua. Als schrijver mag ik dat soort dingen niet schrijven, ik weet het, maar het maakt me geen fuck uit want het is waar. (169)

nu ‘de waarheid’ schrijven, zonder zich tegen te laten houden door het feit dat je dat als schrijver (in deze postmoderne tijd) eigenlijk niet ‘mag’.

De nieuwe stad biedt dus nieuwe inzichten en vrijheden. Dit strookt met de heersende ideëen binnen een vertoog dat ik het vertoog van ‘vreemdeling zijn’ zal noemen. De bijdragen in de bundel Exile and Creativity; Singposts, travelers, outsiders, backward glances behandelen de samenhang tussen creativiteit en (gedwongen of zelfgekozen) ballingschap. Tibor Dessewsky beargumenteert hierin dat de ervaring van het ‘vreemdeling zijn’ in een ander land zorgt voor een nieuw inzicht in de eigen cultuur (Suleiman 359):

For when, during the process of learning, the stranger realizes the constructed nature of the system of rules in the given culture. The clarity and uniqueness of his own former culture collapse as well.

De vreemdeling krijgt met andere woorden een kans de vanzelfsprekendheden van de eigen cultuur opnieuw te evalueren en te ontmaskeren als zijnde constructies. Pfeijffer benoemt een dergelijke gewaarwording zelf explicitiet in het vraaggesprek ‘Wat bezielt Ilja Leonard Pfeijffer?’. Op de vraag in hoeverre zijn perspectief nu veranderd is, antwoordt hij:

Ik hou jullie daar in Nederland vanuit de verte heel nauwlettend in de gaten, de distantie helpt mij heel erg om te relativeren en niet automatisch te worden meegesleept in het hypercircus van programma’s als De wereld draait door.

Daarnaast zegt hij sinds hij in Italië woont ‘helderder’ te zijn en ‘misschien zelfs wel beter geïnformeerd’ dan toen hij nog in Nederland woonde, omdat hij veel meer verschillende Nederlandse kranten leest in Italië. Distantie helpt hem op een dubbele manier, zegt hij, want naast het scherpere beeld dat hij van een afstandje van Nederland krijgt, zorgt de vergelijking met de Italiaanse politiek er ook voor dat hij zich af begint te vragen ‘waar ze zich nou eigenlijk druk over maken’ in Nederland (‘Wat bezielt Ilja Leonard Pfeijffer?’). Volgens het door

Dessewsky opgemerkte patroon, realiseert de vreemdeling zich door zijn nieuwe perspectief welke constructies er heersen in zijn thuisland. Die constructies krijgen de vorm van het

zijn positie als vreemdeling in Italië, en plaatst zich daarmee boven diezelfde media waaraan hij zijn ‘onechte’ imago te wijten heeft. Zoals eerder gezegd laat Pfeijffer zien zelf onderdeel geweest te zijn van de beeldvorming die er rond hem onstaan is (de ‘bohémien van bordkarton’). Hij heeft zichzelf ook laten meeslepen door de constructie en daaraan bijgedragen. Het

‘vreemdeling zijn’ biedt de kans deze constructie van buitenaf te bezien en af te breken. Voordat ik in kan gaan op de manier waarop dit vertoog ook terug te zien is in La Superba en in de volgende paragraaf een uitgebreidere analyse van de rol die ‘echtheid’ erin speelt kan maken, is het eerst nodig een korte samenvatting van de roman te geven. La Superba bestaat uit drie delen (‘Het mooiste meisje van Genua’, ‘Het theater elders’ en ‘Het mooiste meisje van Genua (reprise)’) en twee ‘intermezzi’ (‘We all live in a yellow submarine’ en ‘Fatou Yo’). De roman is geschreven als een serie brieven aan ‘vriend’ in Nederland, op de intermezzi na, die allebei het verhaal vertellen van een immigrant in Genua: de oude Engelse alcoholist Don en de Senegalese vluchteling Djiby. Deze delen zijn geschreven als optekeningen van een vraaggesprek met de twee mannen, die beiden naar Genua blijken te zijn gekomen om een nieuw leven te beginnen dat niet uitgepakt is zoals ze het zich voorstelden. De overige drie delen vertellen het verhaal van de hoofdpersoon, de schrijver Ilja Leonard Pfeijffer (die zichzelf ook wel ‘Leonardo’ laat noemen). Hij is verhuisd naar Genua en wil zich deze stad eigen maken en hier een nieuw leven beginnen. Tijdens zijn omzwervingen door de stad treft de hoofdpersoon een afgehakt vrouwenbeen aan, dat hij mee naar huis neemt, er een vrouw bij fantaseert en er seks mee heeft. Vervolgens dumpt hij dit been in zee om zich van het belastende bewijsmateriaal (een afgehakt been met sperma erop) te ontdoen. Op zijn omzwervingen door Genua ontmoet de hoofdpersoon Pfeijffer daarnaast allerlei verschillende personen, zoals de Marokkaanse

rozenverkoper Rashid, die geld leent om naar huis te sturen om de illusie in stand te houden dat hij rijk is. Leonardo wordt verliefd op een meisje dat werkt in de ‘bar met de spiegels’ en dat hij ‘het mooiste meisje van Genua’ noemt. Hoewel zij een vriendje heeft begint een romance. Wanneer dit meisje hem echter samen met zijn Duitse vertaalster Inge, die hem is komen

opzoeken, op het terras ziet zoenen is zij diep gekwetst en laat zich niet meer zien in de ‘bar met de spiegels’. Wanneer de hoofdpersoon de jonge regisseur Walter ontmoet vatten zij samen het plan op een oud theater te kopen en nieuw leven in te blazen. Wanneer blijkt dat de man die hen het theater wil verkopen, Pierluigi Parodi, helemaal niet de echte eigenaar hiervan is, deelt

invloedrijke familie Parodi op de hals. Er wordt een rechtszaak tegen hem aangespannen en Walter vlucht het land uit. Ilja kan niet terug naar Nederand, omdat hij daar hoge

belastingschulden heeft opgelopen en hij begint zijn ‘vriend’ steeds vaker om geld te vragen. Het ‘mooiste meisje van Genua’ ziet hij nog een keer terug: ze is prostituee geworden en voor veertig euro heeft hij liefdeloze seks met haar. Uiteindelijk loopt het met iedereen slecht af: Don

overlijdt en blijkt thuis een familie te hebben die niets meer met hem te maken wilde hebben, Djiby wordt bestolen van al zijn geld maar kan omdat hij illegaal is geen aangifte doen, Rashid wordt opgepakt wegens dealen en Leonardo eindigt (verkleed als vrouw) als prostituee op straat, geholpen door de travestiet Ornella, van wie het been blijkt te zijn geweest.

Op verschillende manieren speelt het zojuist beschreven vertoog van het ‘vreemdeling zijn’ als nieuw begin en rol in In La Superba. Het hoofdpersonage Pfeijffer schrijft bijvoorbeeld aan zijn ‘vriend’ dat hij het nodig heeft ‘op een nieuwe manier geraakt’ te worden. Hij noemt dit als voornaamste reden van zijn vertrek uit het vaderland en voegt toe:

Niet omdat daar iets was wat mij heeft verjaagd, maar omdat ik het verhaal al kende. Ik had het nodig om mijzelf in een nieuw leven opnieuw te verzinnen. Emigreren is zoals het schrijven van een nieuwe roman waarvan je de plot nog niet kent, nog de afloop, nog de personages die voor het verdere verloop van het verhaal cruciaal zullen blijken. (80) Je zou kunnen zeggen dat hier expliciet een inkijk gegeven wordt in het proces van self

fashioning, in de constructie van de eigen persoon die wij allemaal bewust en onbewust maken. De maakbaarheid wordt onderstreept door de vergelijking met een roman, een verhaal dat je voor jezelf maakt. Kunsthistoricus Linda Nochlin citeert in haar artikel ‘Art and the conditions of exile’ cultuursociologe Janet Wolff:

‘Displacement… can be quite strikingly productive. First, the marginalization entailed in forms of migration can generate new perceptions of place and, in some cases, of the relationship between places. Second, the same dislocation can also facilitate personal transformation, which may take the form of ‘rewriting’ the self, discarding the lifelong habits and practices of a constraining social education and discovering new forms of

“self-expression”’ (Suleiman 38).

De marginalisatie die hier genoemd wordt speelt ook in La Superba een belangrijke rol. Door zijn status van vreemdeling komt het personage Pfeijffer terecht aan de randen van de

samenleving, waarin hij niet compleet geaccepteerd wordt, en krijgt hij niet alleen een nieuw perspectief op de stad en haar duistere kanten, maar ook op zichzelf. De stad is een kans om een schone lei te beginnen, vrij te zijn van zijn een eerder gecreëerd personage. Deze schone lei kunnen we benoemen als een proces van verandering van imago: het achterlaten van het beeld van hem als ‘postmoderne cynicus’, om plaats te maken voor een nieuw, meer oprecht imago.

Ditzelfde idee van verhuizen als manier om een nieuwe identiteit te creëren wordt in La Superba echter ook geïroniseerd. Wanneer het personage Pfeijffer de arme Marrokaanse immigrant Rashid vertelt dat dit de reden van zijn verhuizing is geweest, loopt deze boos weg. Als hij hem later tegenkomt zegt Rashid op sarcastische toon:

Ik ben hier gekomen op inspiratie op te doen en mijn leven te verrijken met nieuwe ervaringen, zoals bestolen en geslagen te worden door mijn eigen huisgenoten, en ik ben hier niet gekomen om te overleven. Mijn werk in Casablanca verveelde me. Ik kende het verhaal al. Ik ben hier om een nieuwe uitdaging te zoeken. […] ik vind het reuze-

interessant om met z’n negenen, elven of dertienen een tweekamerappartementje te delen met de ratten. Dat maakt me vindingrijk. Dat maakt me creatief. Dat houdt me wakker. (71)

De lezer wordt erop gewezen dat de ‘luxe-immigratie’ van Pfeijffer niet een op een gelijk niveau te stellen is met die van een immigrant als Rashid. Het personage Pfeijffer toont zich er hier bewust van dat ‘verhuizen om nieuwe inspiratie op te doen’ een chliché is. Toch maakt Pfeijffer in zijn self fashioning wel degelijk gebruik van een overeenkomst tussen zijn immigratie en die van de andere immigranten in Genua. Ik zal er in de volgende paragraaf verder op ingaan op welke manier de immigratie van verschillende personages van La Superba wél vergeleken wordt en hoe dit samenhangt met een specifieke ‘echtheid’ die aan de stad Genua toegeschreven wordt in Pfeijffers self fashioning.

4.2 De stad Genua als ‘het echte’

De stad Genua speelt in Pfeijffers self fashioning niet alleen een rol als willekeurige plaats om een ‘vreemdeling’ te zijn en zo een verandering in identiteit mogelijk te maken. Ik zal in deze paragraaf betogen dat de stad daarnaast in verschillende mediauitlatingen afgebeeld wordt als een vindplaats voor het ‘echte’ en soms zelfs haast als een personificatie ervan. In hoofdstuk 2 heb ik besproken wat voor invulling ‘het echte’ krijgt in Pfeijffers self fashioning. Hoewel het construeren van identiteit een algemeen menselijke eigenschap is, bestaat er toch iets buiten de constructie, kunnen we toch op zoek gaan naar iets echts erachter. Ook in La Superba kunnen we deze speciefieke invulling van echtheid aantreffen.

Laat ik beginnen bij de beide ‘intermezzi’. Het feit dat deze delen zo genoemd zijn, wekt de suggestie dat we even uit het verhaal stappen. Een intermezzo houdt normaal gesproken immers een korte onderbreking (van bijvoorbeeld een toneelstuk) in, waarbij het verhaal even gepauseerd wordt. Als we het op deze manier opvatten, stappen we dus even uit de fictie wanneer we de verhalen van Don en Djiby lezen. In beide ‘intermezzi’ wordt het opgeschreven verhaal gepresenteerd als het resultaat van een gesprek met het hoofdpersonage. De vorm van de ‘brief aan een vriend’, die als postmoderne truc zou kunnen worden opgevat, wordt in deze delen achterwege gelaten.

Don vertelt Pfeijffer in het gesprek op het terras zijn ongelooflijke levensverhaal: hij heeft bij de geheime dienst gezeten en heeft missies uitgevoerd in onder andere Maleisië, Japan en Korea. Wanneer Don in dit gesprek opmerkt dat hij niet alles op één dag zal vertellen, omdat Pfeijffer het anders ‘allemaal in hetzelfde hoofdstuk zet’ (128), zegt deze terug: ‘Sinds wanneer houd jij je bezig met de compositie van mijn roman? Je bent maar een personage, onthoud dat goed.’ Hierop antwoordt Don:

‘En wat voor een personage! Haha! Daar drinken we op. Maar ik wil gewoon een beetje ruimte voor mijn verhaal. Zelf kan ik het allemaal niet meer opschrijven. Dus daar gebruik ik jou nu voor. En let erop dat je er niets zelf bij verzint, hè? Ik ben daar veel beter in dan jij! Haha! We all live in a yellow submarine.’ (128)

Je zou hierin een typisch postmoderne truc kunnen herkennen: het personage dat ineens tegen de schrijver begint te praten. Maar als we kijken naar andere mediauitlatingen van Pfeijffer,

ontdekken we dat Don echt bestaat. Zo heeft Pfeijffer in 2012 op zijn youtubekanaal een korte film geplaatst, getiteld ‘Don the movie’, waarin de oude man te zien is achter een gintonic op ‘Piazza delle Erbe’, precies zoals hij in de roman beschreven wordt. Deze uiting slechts af te doen als een postmoderne truc zou geen recht doen aan de suggestie van echtheid die er op deze manier gewekt wordt.

In het tweede intermezzo vindt een zelfde soort interactie plaats met Djiby. De twee zitten samen op het terras wanneer deze de hoofdpersoon zijn verhaal vertelt. Het gesprek dat hieraan voorafgaat verloopt als volgt:

‘Ik wil graag het verhaal horen van jouw reis.’

‘Dat dacht ik al. Ga je dat dan ook opschrijven in je boek?’ ‘Vind je dat vervelend?’

‘Integendeel. Ik heb altijd al graag een romanpersonage willen worden. En als ik niet rijk en succesvol kan worden, dan kan ik op die manier misschien nog beroemd worden, dat is tenminste iets. Zorg je dan wel dat je mijn naam goed spelt? Djiby P. Souley. Vooral die P. is erg belangrijk. [...] ‘Maar serieus, ik vind het belangrijk dat mijn verhaal aan de mensen van het Noorden wordt verteld. het is het verhaal van mijn volk.’ (241)

Net als in het gesprek met Don wordt de op suggestie dat Djiby een romanpersonage is tot onderwerp van een grap. Maar even later wordt hij ‘serieus’ en vertelt hij onder welke ellendige omstandigheden hij naar Europa gekomen is en hoe erbarmelijk zijn leven in Genua is. Het verhaal van migranten als Djiby kent de lezer uit het nieuws, waardoor hij weet dat dit niet geheel fictie is. Daarnaast zegt Pfeijffer in interviews dat deze vraaggesprekken met migranten echt hebben plaatsgevonden. In een interview over de roman met Abdelkader Benali, bij

Literatuur late night legt Pfeijffer uit hoe hij met deze mensen in gesprek kon raken, doordat ze klusjes deden voor een gemeenschappelijke vriendin, op wier dakterras hij met ze aan de praat raakte. In La Superba (237) wordt de ontmoeting met Djiby precies zo omschreven: op het dakterras van Cinzia, waar Djiby iets komt repareren. In hetzelfde interview zegt dat hij in dit gedeelte van het boek niet wilde fantaseren, maar zijn ervaringen zo waarheidsgetrouw mogelijk op wilde schrijven.

Beide intermezzi zijn genoemd naar een liedje. Zowel Don als Djiby zingen in de roman steeds een een liedje voor zichzelf, respectievelijk ‘we all live in a yellow submarine’ en ‘Fatou Yo’ (wat zoveel betekent als ‘ik ben de mooie Fatou). Dit eerste nummer van de Beatles gaat over een man die de buurtkinderen vertelt over zijn verleden in ‘the land of submarines’, waarna een idyllisch beeld geschetst wordt van een groep vrienden die vredig en gelukkig samenwoont in een onderzeeër. ‘Fatou Yo’ blijkt een Senegalees liedje over een mooi en gelukkig klein meisje dat Fatou heet. We kunnen de liedjes hier opvatten als een idyllisch verhaal uit hun eigen land, dat beide mannen zichzelf ter geruststelling blijven vertellen. Daarnaast hebben beide mannen, Donald Perrygrove Sinclair en Djiby P. Souley, dezelfde initialen. De lezer wordt er door dit soort ‘trucjes’ op gewezen dat het werk een roman blijft, ook als de intermezzi op echte mensen gebaseerd zijn. Maar hoewel de intermezzi dus over fantasieën gaan (de geschiedenis die Don voor zichzelf bij elkaar verzonnen heeft en het idee dat Djiby had van Europa) zijn het niet de fantasieën van de schrijver, lijkt de suggestie, maar van de personages die ook buiten de roman echt bestaan. Don zegt dat Pfeijffer er niets bij mag verzinnen, omdat hij het ‘zelf beter kan’ en ook Djiby vindt het belangrijk dat zijn verhaal juist verteld wordt ‘aan de mensen van het Noorden’.

Als je de roman als postmodern zou interpreteren is het thema dat je geen enkele

constructie kunt vertrouwen en dat iedereen de wereld alleen ziet zoals hij die wil zien. Maar om de illusie in stand te houden in het ‘echte’ Genua moeten alle personages zich uiteindelijk in vreemde bochten wringen. De hoofdpersoon verliest zichzelf in de droom het mooiste meisje van Genua, misschien wel de ‘ziel’ van Genua, te willen bezitten. Zoals hij zijn illusie aanvankelijk via spiegels ziet in een meisje in een bar, blijft zij bestaan in de spiegel, ook als het meisje al lang de benen genomen heeft:

En toen ik daarna in de donkere spiegel keek, zag ik haar. Zij was alleen via spiegels waar te nemen. Voorzichtig boog ik naar voren om haar te zoenen. Zij beantwoordde mijn geste. Mijn lippen raakten haar koele, glasharde lippen. ‘Je bent het mooiste meisje