• No results found

§2 Noach en het vloedverhaal

§3 Tenslotte het begin van Genesis Samenvatting

Inleiding

Tenslotte lees ik een aantal fragmenten uit het boek Genesis. Daarvoor bestaan enerzijds formele redenen. Het boek Genesis bevat drie 'clusters' van 'adamah-plaatsen.1 Anderzijds hebben vele vragen binnen het onderzoek betrekking op Genesis. Alle vragen, vanaf de vraag die er al voor het eigenlijke onderzoek was - Hoe is de 'adamah in Genesis 2,4-7 op te vatten en welke gevolgen heeft dit voor een mens-zijn in Tenach? - tot en met de vragen die aan het eind van het derde deel van Hoofdstuk V gesteld zijn - Kan men uit de roeping van Israël de roeping van de mens afleiden en zo het universeel perspectief opgenomen zien in het Israël-perspectief? - komen hier samen.2

Met het plaatsen van Genesis aan het eind van de 'adamah-teksten volg ik Israëls eigen denkgang. In de eerste hoofdstukken van Genesis immers reflecteert Israël vanuit zijn geschiede-nis over zijn bestaan.3 Deze reflectie als een weg terug bepaalt dus de volgorde van de para-grafen. Wanneer Israëls geschiedenis een driehoeksrelatie blijkt tussen God, Israël en land of grond, hoe ziet een daaruit afgeleid mens-zijn er dan uit?

§1 Genesis 47, een hoofdstuk apart

I n h o u d

1. Inleiding 2. Tekst 3. Uitleg 4. Conclusie

1 In Genesis 2-4 14x, in Genesis 5-9 12x en in Genesis 47 12x. Daarnaast zijn er nog 5 losse teksten, 1,25; 12,3;

19,25; 28,14.15. Zie verder Hoofdstuk IV.1.

2 Zie de Hoofdstukken I, II en de samenvattingen van Hoofdstukken III en V.

3 Cf Smelik, 1987, 17 en Smelik, 1982, 109; cf ook Deurloo, 1988, 118; samengevat in 'zo Kaïn, zo Israël', een verband tussen Israël en de mens(heid), met verwijzing naar 2K 17,23 en 1K 9,7.

1. Inleiding

Een 'adamah-'cluster' van twaalf plaatsen bevindt zich in Genesis 47.4 De grenzen van de te onderzoeken passage trek ik anders dan Gunkel.5 De grenzen vallen evenmin samen met die van Jacob.6 Deze passage blijkt een hoofdstuk apart. Op basis van het nader uit te werken contrast tussen Israël en Egypte leg ik het begin in vers 11 en het eind in vers 27. Welke rol speelt het veelvuldig gebruikte nomen 'adamah hier?7

2. Tekst

De wijde context van de te onderzoeken passage wordt gevormd door de toledot (verwekkingen) van Jakob (Gn 37,2-50,26).8 De nabije omgeving van de passage omgeven is de hongersnood, die, in Genesis 41 met de droom van de farao aangezegd, in Genesis 47 zijn 'hoogtepunt' bereikt.

Nadat Jozef de droom van de farao heeft uitgelegd, maakt hij zijn maatregelen bekend. De zeven rijke jaren in Egypte volgen. Daarna - in Genesis 41,54 - breekt inderdaad de hongersnood uit, niet alleen in Egypte, maar "in alle landen", "op het aangezicht van de hele aarde" (Gn 41,56).

"Ieder land komt naar Egypte om in te kopen" (Gn 41,57).9 Nadat ook Jakobs zonen tweemaal in Egypte graan hebben ingekocht, laat Jakob zich door Jozef overhalen naar Egypte "af te dalen".

In die onderneming wordt hij door God ('èlohim) zelf bevestigd: "Vrees niet erheen af te dalen, ik daal met je af, ik zal je weer laten opgaan" (Gn 46,1-7). Jakob daalt met zeventig zielen af naar Egypte.10 Wanneer zij in Egypte zijn, geeft Jozef hun "have" en onderhoudt hen met brood. Daar begint de tekst.

11 Jozef liet zijn vader en zijn broers wonen,

hij gaf aan hen have in het land Egypte, in het beste van het land, in het land Ramses, zoals de farao had opgedragen.

12 Jozef onderhield zijn vader en zijn broers, het hele huis van zijn vader, brood naar de behoefte van de kleintjes.11

13 Brood was er niet op de hele aarde, ja, de honger was zeer zwaar,

het land Egypte en het land Kanaän waren uitgeput van de honger.

14 Jozef zamelde al het zilvergeld in

dat er in het land Egypte en in het land Kanaän te vinden was,

4 Het nm 'adamah komt voor in vs 18. 19(4x). 20. 22(2x). 23(2x). 26(2x). Zie Hoofdstuk IV.1.

5 Gunkel (1902, 410-413) plaatst vs 27a na vs 6b; vs 27b hoort dan bij een vertelling over Jakob bij P: 37,2-41,46a - 46,6.7(8-27). 47,5.6a.7-27b.28.48,3-6 49,1a.28b-33a alfa.b 50,12.13).

6 Jacob (1934, 693) neemt onder "Josephs Amtsführung" de vs 13-27 samen.

7 Zie ook Hoofdstuk III.1.

8 Cf Jacob, 1934, 693. Cf ook Breukelman, 1992, 13.

9 Het nm 'èrèts is hier 3x gebruikt.

10 Ook Gn 46,8-27 is als toledot (verwekkingen) te lezen.

11 BR: "nach dem Verhältnis der Kleinen".

tegen de marktprijs van het graan;

Jozef bracht het zilvergeld naar het huis van de farao.

15 Toen het zilvergeld volkomen op was in het land Egypte en in het land Kanaän, kwamen alle Egyptenaren naar Jozef

en zeiden:

Vooruit! Voor ons brood!

Want waarom zouden wij sterven in jouw aanwezigheid12 omdat ons geld weg is!?

16 Jozef zei:

Vooruit! Jullie kuddes!

Ik zal jullie brood geven in ruil voor jullie kuddes, als jullie geld weg is.

17 Zij brachten hun kuddes naar Jozef en Jozef gaf hun brood in ruil voor de paarden, voor de schapenkuddes en de runderkuddes en de ezels

en hij verzorgde hen13 met brood in ruil voor hun hele kudde in dat jaar.

18 Toen dat jaar volkomen om was, kwamen zij naar hem in het tweede jaar.

Zij zeiden hem:

Wij kunnen voor mijn heer niet verhelen, dat het zilvergeld volledig op is en de veekuddes naar mijn heer zijn.

Niets is over voor mijn heer, behalve ons lijf met onze akker.

19 Waarom moeten wij sterven voor je ogen, wij zowel als onze akker?

Verwerf ons met onze akker in ruil voor brood.

Wij met onze akker zijn er als dienstknechten voor de farao.

Geef zaad

opdat wij leven en niet sterven en de akker niet braak ligt.

20 Jozef verwierf de hele akkergrond van Egypte voor de farao, want de Egyptenaren verkochten ieder zijn veld,14

de honger drukte namelijk zwaar op hen en het land werd bezit van de farao.

21 Het volk, dat bracht hij over naar de steden, van het ene eind van het gebied van Egypte naar het andere.

22 Alleen de akkergrond van de priesters verwierf hij niet, want voor priesters is er een wettelijke portie15 van de farao, zij aten hun wettelijke portie,

die de farao hun had gegeven.

Daarom hadden zij hun akker niet verkocht.

23 Jozef zei tegen het volk:

Daar, ik verwerf jullie vandaag met jullie akker voor de farao;

hier, zaad voor jullie, bezaait de akkergrond.

24 Bij de opbrengst zullen jullie een vijfde deel geven aan de farao;

vier delen zijn er voor jullie voor zaad op het veld en als eten16 voor jullie en voor jullie huisgezinnen en voor de kleintjes om te eten.

25 Zij zeiden:

12 De prep nègdècha is hier vertaald, zoals door BR: "in deiner Gegenwart"; in de NBV ontstaat door de vertaling

"voor je ogen" een probleem in vs 19 en in vs 25, waar het woord 'ajin (ogen) is gebruikt.

13 Het vb nahal in KBL: "(sorglich) geleiten" in Ex 15,13; Jes 40,11; 49,10; 1,18; Ps 23,2; 31,4; "mit Brot durch-bringen" h.l. (zie ook Gn 33,14 en 2Kr 28,15; 32,22). Een vertaalclub rond Deurloo vertaalt "loodste".

14 Het woord sadèh hier is in de NBV met "akker" vertaald.

15 Het nm chok: toekomend deel, portie, inkomen; ook voorschrift (KBL).

16 Subst van het vb 'achal (eten), in de zin van 'voedsel'; cf BR "zu eurer Atzung".

Jij hebt ons in leven gelaten.

Mogen wij genade vinden in de ogen van mijn heer, opdat wij er zijn als dienstknechten van de farao.

26 Jozef maakte er een wettelijk voorschrift van tot deze dag inzake de akkergrond van Egypte:

voor de farao ieder vijfde deel.

Maar de akkergrond van de priesters alleen is niet van de farao geworden.

27 Israël woonde in het land Egypte in het land Gosen, zij hadden er have,

zij waren vruchtbaar, zij werden zeer talrijk.

3. Uitleg

De passage Genesis 47,13-27 wordt in sommige commentaren als een vreemd element in het Jozefverhaal beschouwd.17 Het zou, zegt Westermann, een zelfstandige tekst zijn, die de samen-hang tussen de verzen 11 en 27 onderbreekt. Deze "Einzelerzählung" met aetiologisch slot in vers 26 beschouwt hij als "ein Nachtrag": "die Einführung des Fünften in Ägypten". Ook Seebass beweert: "47,13-26 ist kein theologischer Text. Es handelt von einem Staatsideal, ohne dessen religiöse Begründung zu beachten, und von einer bestimmte Lösung in seinem Rahmen während einer großer Not."18 De passage is echter ingebed in de Jozefcyclus en onmisbaar voor de uiteindelijke interpretatie ervan.19

Het fragment opent met het verzorgd verblijf van Jakob en zijn huis in Egypte.20 Een contrast hiermee vormt vers 13: "Brood was er niet op de hele aarde". Het nomen lèchèm (brood) verbindt de verzen 11 en 12 met het vervolg en geeft tevens het onderwerp aan: waartoe hongers-nood leidt.21

Sinds het begin van de hongersnood heeft Jozef in Egypte de leiding. "Gaat naar Jozef en doet wat hij jullie zegt", horen de Egyptenaren van de farao (Gn 41,54ev.). In de eerste fase laat Jozef de mensen graan kopen met hun (zilver)geld. Als de Egyptenaren geen geld meer hebben om graan te kopen (vs 15), gaat Jozef over tot de tweede fase van zijn maatregelen inzake de hongersnood.22 Nadat in de verzen 13-15 de landen Egypte en Kanaän - driemaal zijn ze voluit genoemd met zesmaal het nomen 'èrèts - naast elkaar hebben gestaan, komt nu het licht alleen op Egypte te vallen - het nomen 'èrèts komt niet meer voor tot in vers 27, het nomen 'adamah

17 Gunkel, 1902, 410-413.

18 Seebass, 2000, 145/6.

19 Deurloo, 1998, 41-49. Cf Jacob, 1934, 693: 47,1-12: "die Einführung bei Pharao" en 13-27 "Josephs Amtsführung".

20 Cf Jacob, 851/2; ongewone uitdrukking die met opzet gekozen moet zijn: "eine fürsorgerliche und sanfte Leitung und Betreuung von Schwachen, der Führung der Bedürftigen, besonders der unselbständigen Schafe vgl. 33,14 Js 40,11 Ps 23,2 Js 51,18 2Kr 28,15. Joseph soll also als der Hirt und Vater des unmündigen Volkes vorgestellt werden. Es geht ihnen jetzt nicht anders, als ihrem Vieh selber."

21 Jammer dat in de NBV het woord lèchèm bijna steeds (vs 12.13.15.16.17[2x]) met "voedsel" is vertaald en met

"eten" in vs 19; ook 'achal in vs 24 is met 'voedsel" vertaald. Een verhaallijn gaat verloren.

daarentegen twaalf maal. Hoe gaat Egypte of de mens in Egypte met de 'adamah om?

Drie keer reageren de Egyptenaren in een allesbehalve naïeve voorstelling23 op de maat-regelen die Jozef neemt. Eerst klinkt er, wanneer het (zilver)geld op is, in een soort volksopstand, de eis: "Vooruit, voor ons brood!" "Wij hoeven toch niet dood, alleen omdat ons geld op is!?" (vs 15). Jozef antwoordt in hun taal, op hun manier, op gelijke toon, 'betaalt met gelijke munt':

"Vooruit, jullie kuddes!", "als jullie geen geld meer hebben, dan geven jullie je kuddes" (vs 16).

In ruil voor al hun dieren - eerst de paarden als "vornehmste Tiere"24 kenmerkend voor Egypte - geeft Jozef brood aan hen voor dat jaar (vs 17).

Als ook de kuddes op zijn, wordt de toon van de Egyptenaren anders. Niets rest de bewo-ners van Egypte, zoals zij aan Jozef zeggen, "behalve ons lijf en onze akker" (vs 18).25 Het naakte leven staat op het spel, want de relatie tussen de mens en de akker, de 'adam op de 'adamah, is bedreigd. Kan de mens of de akker buiten die wederkerige relatie leven?26 In ruil voor brood bieden de Egyptenaren zichzelf aan in dienst van de farao: "wij zijn er, wij met onze akker, als dienstknechten voor de farao ... geef zaad opdat wij leven en niet sterven en de akker niet braak ligt" (vs 19).27 Niet alleen 'zichzelf', ook de relatie 'adam-op-de-'adamah wordt te koop aangeboden.28 Sterker, de hele 'admat mitsrajim (de akkergrond van Egypte) wordt voort-aan bezit van de farao, Egyptisch eigendom, "het land, 'èrèts, was er voor - of: was van - de farao" (vs 20). In Israël-termen is dit een onmogelijkheid: land als 'èrèts of 'adamah is geen bezit, maar een geschenk, een 'gegeven'. Jozef voert het verzoek van de Egyptenaren uit (vs 20 en 21) door het volk zonder akker naar de steden te laten trekken. Het belangrijke hierin is niet een opzettelijke urbanisatie of een geval van oorlogsgevaar waarin de steden als vestingen werken. Hier vindt de breuk plaats tussen mens en akker. "Alleen de akkergrond van de priesters verwierf hij niet" (vs 22), dit gebied is uitgezonderd. Ook hier een contrast met Israël: de Levie-ten hebben geen eigen 'adamah.29 Tot de maatregelen van Jozef behoort ook het uitdelen van zaad met een voorwaarde: een vijfde deel van de opbrengst is voor de farao.30

22 Deurloo, 1998, 41-49.

23 Gunkel, 1902, 410-413.

24 Jacob (1934, 850) wijst op het verband 'pecus' (vee) en 'pecunia' (geld).

25 Het hier gebruikte Hebreeuwse nm gewijjah betekent "lijf" en "lijk". Cf Jacob, 1934, 853: "gewijjah, wahrscheinlich drastisch: "unsere Knochen", 1S 31,10.12 Ez 1,11.23; Neh 3,3; Ri 14,8f von Menschenleichnam und Tierkadaver."

26 Vandaar ook mijn vertaling "wij met onze akker".

27 Het adj sjemamah bij 'adamah heeft ermee te maken dat er geen mensen zijn, de 'èrèts is geen 'adamah meer.

28 De combinatie 'leven-dood' is veelzeggend in de Jozefcyclus; Jakob roept zijn zonen op in Gn 42,2 om naar Egypte te gaan en graan te kopen, "opdat wij leven en niet sterven". Zie ook Gn 42,18-20 en 43,8.

29 Cf Deurloo (1998) die schrijft dat de priesters te midden van hun volksgenoten een positie innemen die verge-lijkbaar is met die van Israël. De priesters vanwege de farao, Israël vanwege Jozef: Israël is vrij in het huis van slavernij.

"Dies wird durch die Hineinnahme dieser Perikope betont." Waarom de uitzondering, blijft voor de hoorder de vraag tot hij weet wat onder Egypte verstaan moet worden.

30 De op Jozef terug te voeren landbouworganisatie vindt men terug in andere getuigenissen, o.a. in Herodotus, Historiën II, 109. Gunkel (1902, 410-413) leest hierin plezier van de verteller en Westermann (1982, 197) een idealisering van de vaderen.

De derde uiting van de Egyptenaren tegenover Jozef is er een van dank: "Jij laat ons in leven"

(Gn 47,25). Meestal wordt dit aan JHWH gezegd. De prijs voor hun 'leven' is hoog: slavernij, afhankelijkheid. Twintig procent van hun inkomen is voor de farao.31

Op het eind opnieuw een contrast, wanneer de verteller in vers 27 teruggrijpt op de verzen 11 en 6. Jakob met zijn huis - hier klinkt voor het eerst de naam Israël als groep32 - woont in Egypte en wel in het land Gosjen.33 Jozef gaf aan hen "have" en "zij hadden have" (vs 11).

Hun have staat in contrast met de lijfeigenschap van de Egyptenaren. Bovendien krijgt het huis van Jacob brood, want Jozef onderhield hen (vs 12). Tenslotte wijst vers 27 met de woorden "zij droegen vrucht, zij werden veel, zeer" vooruit naar Exodus 1,7 waar de zonen van Israël 'floreer-den'.34

4. Conclusie

In Israël-perspectief is de 'adamah onderdeel van de driehoeksrelatie God, volk en land/grond. In de perikoop Genesis 47,11-27 wordt anders over de 'adamah gesproken. Aan de hand daarvan wordt aangegeven wie of wat Egypte is en in contrast daarmee wie of wat Israël is.

De Egyptenaren hebben zichzelf met hun 'adamah verkocht aan de farao. De verkoop van de 'adamah betreft het privéstukje grond tot en met het collectivum van het hele land. Alle grond is nu van de farao. De 'adamah blijft als eigendom van de farao bestaan.

Binnen in Israël-perspectief leidt verkoop van de 'adamah tot 'vervreemding van volk of mens'. Jacob noemt dit een aan Israël "entgegengesetzte Unvernunft", een "Knechtssinn" en een

"sklavische Geist"? Want "In Ägypten ist der König der Gott, dazu geworden durch den Knechtssin des Volkes."35 Maar ook de 'adamah is aangetast, want de band tussen het volk en de 'adamah is verbroken.

Wanneer de Egyptenaren in slavernij dankbaar aan Jozef zeggen: "je laat ons in leven"

(vs 25),36 is dat een leven dat niet meer is dan een 'bestaan', een leven dat met 'leven' in Israël-perspectief in contrast staat. Wanneer de broers van Jozef diezelfde woorden tot hem zeggen en Jozef tot hun hart spreekt (Gn 50,21ev),37 is er voor hen geen lijfeigenschap, geen slavernij meer,

31 De woordgroep le paro' (voor de farao) komt 7x voor: in combinatie met 'land' ('adamah en 'èrèts) in vs 19;

20a.d; 23b; 26a en 1x met ontkenning in 26b, en in vs 25 in combinatie met 'wij'.

32 Jacob, 1934, 860: "Denn jetzt sind sie zu der wahren Einheit in diesem Namen geworden."

33 Westermann (1982, 197ev) meent dat hier niet historisch, maar aetiologisch over Egypte wordt geschreven, in algemene en relatief onbepaalde mededelingen.

34 Of in TORA-vertaling: "(zij) droegen vrucht, wemelden, werden veel en omvangrijk, zeer, ja zeer, het land werd vol van hen" (Ex 1,7). In het Hebreeuws vs 27 wajjifroe wajjirboe me'od naast Ex 1,7 paroe wajjisjretsoe wajjirboe.

35 Jacob, 1934, 859.

36 Deurloo, 1998, 49: "Der Kontrast zu den Ägyptern springt ins Auge. Jene begrüßen ihre Versklavung durch Josef mit den Worten: Du hast uns am Leben erhalten!"

37 Cf Deurloo, 1998: Jozef troost zijn broers en spreekt tot hun hart. Hart versus slavernij; cf Js 40,1. Contrast of

maar troost en levensonderhoud.

Contrast vindt men ook bij het 'avad (dienen): in Egypte is het een harde vervreemdende dienst, bestemd voor de farao.38 Daartegenover is het 'avad in Israël aan JHWH gewijd en vormt tevens een aspect van de relatie waarvan de 'adamah deel uitmaakt, de driehoeksrelatie in wer-king. Verslaving tegenover een werkelijke godsdienst?39

Uit Egypte, het land met dit mensbeeld, Egypte of de niet-'adam op de niet-'adamah, moet Israël bevrijd worden. De farao, Egypte en iedere vorm van slavernij zijn een ontkenning van de 'adamah. JHWH daarentegen laat Israël uitgaan uit die slavernij, zoals in Exodus verteld zal worden. Israël is geroepen tot die ware humaniteit die in de relatie van 'adam op de 'adamah vorm krijgt, als onderdeel van de driehoeksrelatie tussen JHWH, volk of mens en land.