• No results found

I n h o u d

1. Inleiding

Commentaar bij samenhang van 'adam en 'adamah 2. Mensbeeld: de mens als boer

1. Gunkel

2. Von Rad

3. Barth: de mens door God geschapen intermezzo

4. Kennedy: opstandige boer 3. Verzet tegen het boerenbeeld

1. Westermann: Sitz im Leben 2. Deurloo: couleur locale 4. Mensbeeld en Israël

1. Breukelman: mens als Israël 2. Jacob: verhaal van Tenach

3. Buber: verband van mens, land en God

40 Barr (1961) meent dat in de theologische woordenboeken het gevaar bestaat dat het theologische van buitenaf in de woorden wordt gelegd.

41 Lyons, 1967, 64/5: "... the picture of semantic ramifications presented by any good dictionary, and the con-textual technique employed for their illustration, bear witness to the paramount and ubiquitous importance of context as a corrective in semantic research, and as the determining force in synchronistic meaning." (met een verwijzing naar First, Technique, pp.36f.)

1. Inleiding

In een eerste verkenning van het woord 'adamah in handboeken, commentaren en dogmatische werken bleek dat 'adamah zelf, als woord of als begrip, er weinig aandacht krijgt. Een uitzon-dering hierop vormt het samen voorkomen van het nomen 'adamah (akkergrond) en het nomen 'adam (mens) in Genesis 2,7. Deze tekst is gebruikt als een belangrijke bron voor een bepaald 'mensbeeld' of 'mens-zijn' in Tenach.42 Hier is te onderscheiden tussen een etymologische kwes-tie, waarin het gaat over een formele verwantschap van twee woorden, en een stilistische, waarin het literair taalgebruik van de schrijver aan de orde is.43

Dikwijls is er los van dit onderscheid gespeculeerd over een inhoudelijk of theologisch verband tussen de woorden 'adam en 'adamah in Genesis 2,7. Binnen het kader van schepping heeft men er verschillende mensbeelden aan opgehangen.

2. Mensbeeld: de mens als boer

Het meest voorkomende mensbeeld kan schematisch - en helaas karikaturaal - als volgt omschreven worden: de mens is door God gevormd uit de aarde, de akker, is derhalve een akkerbouwer, die de akker naar de onderwijzing van zijn God bewerkt, de mens als boer.

De horizon van de scheppingsmythe, aldus Gunkel, reikt niet verder dan die van de boer.44 Daarin hoort natuurlijk de akker, met regen, flora, fauna en de boer zelf met zijn vrouw in het middelpunt. De boer denkt na over zijn leven: hoe het zo geworden is, in een "höchst pessimistische Anschauung vom menschlichem Leben und speziell vom Ackerbau".45 Gunkel zelf is met opzet pessimistisch: "Hier hören wir diese traurige Stimmung aus uralter Zeit; diese Worte sind sehr wichtig, dass man ja nicht dem Wahne hingebe, das alte Israel habe beständig in der Freude des Erntedankfestes gelebt." In het commentaar van Gunkel op basis van een zeer letterlijke lezing van Genesis - of een lezing die niet letterlijk genoeg was? - is de mens ontstaan uit, leeft en werkt op, keert bij zijn dood terug naar de 'adamah, akker. De mens is in Palestina een boer. Genesis gaat over het boerenleven, dat zelf de etymologie van 'adam en 'adamah heeft

42 Zie Hoofdstuk I; cf Deurloo over de term 'mensbeeld', 1988, 19: "De term 'mensbeeld' draagt reeds het gevaar in zich dat men te systematiserend met de gegevens omgaat en functioneel ongelijkwaardige facetten met elkaar vermengt, waar ze onvermengd en ongescheiden voorkomen in de tekst." De term mensbeeld gebruik ik hier met opzet wel.

43 Westermann, 1974, 280ff.: "auf die Wechselbeziehung von 'adam und 'adamah" is "in der Auslegung meist großer Nachdruck gelegt worden, manche haben in ihr das Leitmotiv der ganzen Erzählung gesehen. Doch ist zunächst zu unterscheiden zwischen der sprachlich nachweisbaren Beziehung und dem Wortspiel, wie es der Erzähler gemeint hat."

44 Gunkel, 1902, 3-35: "Daher leitet der Mythus auch seinen Namen vom Acker ab: der Mensch also ist und sein Name bedeutet 'Ackermann'".

45 Gunkel, HKAT, 1902, 18; cf Job 7,14.

opgeleverd.46 Boer en mens in deze mythe zijn dezelfde. In de poging de mythe religieus te duiden is zelfs God een soort "superboer".47

Ook voor Von Rad lijdt het geen twijfel dat de mens in Genesis - of moet men zeggen "in Israël", "in Palestina" of misschien "in Tenach"? - boer is, getuige uitdrukkingen her en der als de

"Alltag des israelitischen Bauern", de "Fruchtbarkeitskulte, wie sie einer bäuerlichen Bevölkerung angemessen war".48 Hij interpreteert de relatie tussen de woorden 'adam en 'adamah als "grundlegende Verhältnis" tussen de mens en de vruchtbare akkeraarde. Uit de 'adamah was de mens immers genomen (Gn 2,7) en "so war sie mit ihren Gaben die mütterliche Grundlage seines ganzen Lebens."49 Merkwaardig is dat Von Rad over 'mütterlich' spreekt.

Daarmee hangt hij tegen het begrip ‘moeder aarde’ aan, dat in Tenach - anders dan in (of: in tegenstelling tot) andere culturen - niet voorkomt.

Barth50 beschouwt in een taalkundig aandoende opmerking binnen zijn dogmatische interpretatie van Genesis 2 de 'adamah als "die Erde als bebautes Feld oder Land, der Acker.

Adam heißt also Erdmann, Feldmann, Ackermann, Landmann. Auch im Lateinischen kommt homo von humus." De 'adam behoort tot de 'adamah.

Intermezzo

Barth noemt de Latijnse woorden 'homo' (mens) en 'humus' (grond, aarde). Een vluchtige verkenning in een La-tijns-Nederlands woordenboek51 laat een formele verwantschap zien tussen 'homo' en 'humus'; de mens wordt dan ook beschouwd als 'kind van de aarde'. Andere woorden voor 'aarde' in het Latijn zijn in algemene zin 'terra' en 'tellus' en in specifieke zin 'ager'. Van de vier Latijnse woorden hebben 'humus' en 'ager' niet en 'terra' en 'tellus' wel een 'goddelijk aspect': zowel Terra als Tellus komen voor als de naam van een godin.

In het Grieks52 zijn er voor 'aarde' de woorden gè of gaia en agros, waarmee het Latijnse 'ager' ver-want is. Ook Gè en Gaia worden als naam voor godin(nen) gebruikt.

Wanneer ik het bereik van 'terra' en gè volgens de woordenboeken bekijk, komt het overeen met dat van 'adamah. Het is in het gebruik als 'naam van godin' en 'door God gegeven' dat het verschil tussen 'adamah en de Griekse en Latijnse woorden ligt.53

Barth verzet zich tegen de mens als hoger wezen uit de hemel, maar vooral ook tegen de mens uit ‘moeder aarde’, een mens in het moederlijke van de aarde of een mens in zijn scheppings-slaap. De mens die uit een stuk aarde is gemaakt, dat is Gods vrije keus, Gods soevereine vorming. Het gegeven dat God de mens uit de aarde vormt - Barth wijst op de "Wortbeziehung ...

46 Gunkel, 1902, 3-25: "Diese Etymologie kann nur in einem Bauernvolke entstanden sein." Westermann, 1974, 271-280: "Grundbezug von Acker und Mensch, der die bestimmende Wirklichkeit der bäuerlichen Kultur beschreibt."

47 Gunkel, HKAT, 1902, 3-13. Cf ook Jutta Richter in het (leuke) kinderboek "De hond met het gele hart", 2000, 17: "Wie G.Od ook is, dacht ik, hij heeft in elk geval verstand van tuinbouw."

48 Von Rad, 19879, 34.35.37.

49 Von Rad, 19879, 172.

50 Barth, 1993, III.1.277.

51 Beknopt Latijns-Nederlands woordenboek, Muller-Renkema-Van der Heyde, 19619. 52 Volgens het Beknopt Grieks-Nederlands Woordenboek, Muller-Thiel-Den Boer, 19618.

53 Wanneer ik deze vergelijkende opmerkingen maak, vraag ik me af of ik een zoektocht naar 'terra' of naar gè ooit zou ondernemen.

im Hebräischen" - geeft de afhankelijkheid van de mens aan de aarde aan. "Was hier gebildet wurde, das ist als solches zweifellos der L e i b des Menschen."54 Daartoe dient de 'adamah, in Barths betoog. De mens heeft weliswaar in het bewerken van de aarde zijn verantwoordelijkheid tegenover God en de hele creatuur, maar hij blijft afhankelijk. Barth wijst er expliciet op: "nicht er, sondern Gott wird die Erde bepflanzen ...".

De schepping van de mens binnen het geheel van de schepping wordt als een

"Vordergrund" verteld "in kindlich anschauliche Beschreibung der menschlichen Existenz", en zo wordt ook "ein Lob des Bauernstandes" aan de verkiezing en beroeping van de mens dienstbaar gemaakt.55 Ook Barth ziet zo de mens als een afhankelijke ... boer.

De boer in dit beeld van de mens wordt niet alleen gezien als een afhankelijke boer. In een Amerikaans artikel "Peasants in Revolt"56 kwam ik ook de boer tegen als opstandeling, als een hele, opstandige boerenklasse. Bij een politieke interpretatie van Genesis 2 en 3 gaat Kennedy expliciet van 'boeren' uit. In deze hoofdstukken zou worden geschreven over: "the struggle between royal social contradiction and economic interests and the peasant class. The narrative of the couple's revolt against Yahweh is a literary expression of the social threat of peasant unrest and rebellion. By couching the social symbolic equivalent of peasant rebellion in a cosmogony, the narrator portrays peasant unrest as natural and endemic to the rural setting. Pea-sants are thus painted as a constant threat calling for strong measures of élitist control."57

Men leest in deze interpretatie een poging om de afhankelijkheid van de boer op sociaal en economisch niveau te legitimeren. Het woord 'adamah komt er niet in voor, misschien is het aanleiding geweest. Maar vertegenwoordigen Adam en Eva één klasse, kan men zich afvragen.

En is de élite dan niet geschapen uit het stof van de 'adamah?

3. Verzet tegen het boerenbeeld

In verschillende commentaren treft men expliciet verzet tegen het boerenbeeld aan.

Westermann58 bijvoorbeeld ziet dat de verteller van Genesis werkt met gegevens uit de wijdere

"Umwelt" van de andere culturen, een "Fülle von Parallelen",59 vol naamsverklaringen en "Kul-turentstehungserzählungen". De nabije "Umwelt", "die bestimmende Wirklichkeit der bäuer-lichen Kultur", is de 'Sitz im Leben'. De mens is genomen uit de 'afar min 'adamah, en leeft in

"eine Welt also, die der des Bauern in Palästina entspricht", maar dit is volgens Westermann niet

54 Barth, 1993, III,1,277.

55 Barth, 1993, III,1,269/270.

56 Kennedy, 1990, 3-14.

57 Kennedy, 1990, 11.

58 Westermann, 1974, 272/3.280ff.

59 Westermann, 1974, 169.

wat het verhaal wil vertellen. Het gaat niet om dat milieu - dat is achtergrond van het verhaal.

Men kan niet "die Beziehung von 'adam und 'adamah so deuten, daß hier der Mensch als Bauer konzipiert sei und die Erzählung deshalb in einer ackerbautreibenden Gemeinschaft entstanden sein müsse; diese Vokabeln lassen eine solche Deutung nicht zu, Wohl aber besagt die Beziehung, daß Mensch und Erde zusammengehören: daß die Erde für den Menschen da ist und der Mensch, die Erde zu bevölkern (Jes 45,18)."60 Er is hier sprake van een woordspel met een bepaalde bedoeling. Maar welke deze ook is - 'begrensdheid van de aardse existentie van de mens' of 'de mens is in zijn arbeid aan de aarde toegewezen en de aarde is op de arbeid van de mens aangewezen' - men moet, zegt Westermann, Genesis 2,7 niet "einengen" alsof er alleen sprake is van de schepping van de boer. "Es geht um die Erschaffung der Menschheit, deshalb ist der Mensch mit allen seinen Möglichkeiten gemeint, nicht nur der Ackerbauer."61

Voor Deurloo62 is het boerenleven bij de interpretatie van Genesis evenmin uitgesloten.

Hij noemt Kaïn de "akkerbewerker". "Kaïn oefent het primair menselijke 'beroep' uit, dat funda-menteel geacht wordt voor de mens überhaupt." "Kaïn is wat Israël is op de akkergrond van het gegeven land." "Met hem als 'de mens' moet de lezer zich identificeren."63 Want "lijkt de mens, lijkt Kaïn niet op de boer in Israël? Dit is de mens in Israëlitische visie, die mede contouren krijgt door de omringende fenomenen welke in de verhalen een rol spelen." "Wie een mens tekent geeft hem de kleur die hij van de mensen uit zijn omgeving kent, ook letterlijk, roodbruinig bijvoorbeeld; dat is de etymologische betekenis van de stam 'dm (vgl. ook Edom) van de woor-den 'mens' en 'akker'."64

4. Mensbeeld en Israël

Een aantal schrijvers gaat met de agrarische termen, afkomstig uit de natuurlijke achtergrond van het verhaal op een andere manier om. Deze termen krijgen een rol in het hele verhaal van Israël waardoor de ontleningen aan andere culturen zijn ontkracht.65 Wanneer hier van een bepaald beroep sprake is, zoals 'avad 'èt ha-'adamah, dan is dat alleen als dagelijks bestaan, de

achter-60 Westermann, 1974, 280f.

61 Westermann, 1974, 271-280. Deze opmerking is geheel juist. Maar enige voorzichtigheid is geboden, want binnen het Genesiscommentaar van Westermann neigen deze en dergelijke algemeen menselijke opmerkingen uit te lopen tot een zelfstandige systematiek.

62 Deurloo, 1988, passim.

63 Deurloo, 1988, 102/3.

64 Deurloo, 1988, 145; men heeft in Gn 2,4b-7 te maken met een allitererende "woordenreeks 'd, 'dm, 'dmh."

65 Cf Jacob, 1934, 155: "Zu einer Geschichte des Kulturverlaufes fühlt sich die Tora auch durch die nochmalige Erfüllung der Erde mit Menschen nicht bewogen, und für die Familienschicksale, die das Thema der Genesis sind, wird der Hintergrund der großen Verhältnisse nur kurz angedeutet. Das diese Figuren in der vor- und außerisraelitische Sagen-welt, aus der die Tora sie übernahm, ein anderes Gesicht gehabt haben mögen, soll nicht geleugnet werden, ebensowenig die Berechtigung der Sagen- und Geschichtsforschung, sie zu ermitteln, aber die Exegese hat festzustellen, was der ihr vorliegende Text sagen will."

grond voor het verhaal van God en mens, te verstaan.66

Jacob meent, dat in Genesis (of in Tenach) niet het boerenbestaan is besproken, maar het mensbeeld binnen de existentie van Israël: de mens krijgt in de bijzondere band tussen 'adam en 'adamah zijn plaats.67 'Talig' is deze betrokkenheid te zien in "Adam -adama, Eines die Ergänzung des Andern."68

Het is met behulp van deze 'agrarische termen' en met deze 'couleur locale' dat Israël vanuit zijn eigen existentie over 'de mens' vertelt, leert Breukelman.69 Er wordt in de begin-hoofdstukken van Genesis gesproken over deze mens als man en vrouw die als God wil wezen (Gn 2,8-3,24) en als man en broer die zonder broer wil zijn (Gn 4,1-26).70 Dit mens-zijn dat in Israëls termen, met ‘couleur locale’ en al, is beschreven, dus "de geschiedenis van God met Israël op het land dat hij hun gaf" is - verre van een boerenbestaan - "pars pro toto de geschiedenis van God-met-ons-allen op de ganse aarde."71 "Dit radicale bijbelse particularisme is de kracht en het geheim van het bijbelse universalisme."72

Buber ziet in de samenhang van de woorden 'adam en 'adamah, waarvan de herkomst onzeker is, een bepaalde wijze van mens-zijn geïmpliceerd.73 "Het bijbelverhaal wil met het her-haaldelijk tesamenbrengen van de beide namen meer zeggen dan bijvoorbeeld de Romeinen, als zij homo van humus afleidden, omdat de mens "uit de akkergrond geboren" zou zijn."74 Het gaat hier om "een bestaansgemeenschap van beide; een gemeenschap, die leidt tot een specifieke solidariteit." Hesiodus laat de akker vanzelf veel vruchten voortbrengen in het gouden tijdperk.

Maar "de bijbelse akker heeft te verantwoorden, wat de uit hem voortkomende en met hem verbondenblijvende mens schuldig is." Mens en akker zijn in voor- en tegenspoed met elkaar verbonden en verantwoording is in 'voor het aangezicht van JHWH' of 'coram Deo' of lifnej jhwh geïmpliceerd.

66 Cf Jacob, 1934, 155: "Nach der Tora pflegen schon die ersten Menschen die Beschäftigungen, die sie ergreifen, als etwas Selbstverständliches, so Adam und Kain den Landbau, Abel die Viehzucht; und in den ersten Kapiteln will sie nicht eine lückenlose Geschichte bieten, sondern setzt die Menschen gleich mitten in die Verhältnisse, die für die religiösen Lehren, die gegeben werden sollen, den nötigen Hintergrund abgeben."

67 Cf Jacob, 1934, 81: "Das Verhältnis des Menschen zur adama erforderte ein besonderes Kapitel." en "Das Verhältnis von Mensch und Scholle, von Adam und adama." Dat er ook iets bijzonders met de 'adamah aan de hand is, blijkt uit het feit dat Jacob het woord 'adamah in de eerste Genesishoofdstukken niet vertaalt maar transcribeert (adama), zoals eerder aangegeven. Voor de weergave van 'adamah in Genesis 1-4 betekent dit: met 'adama' in Gn 2,5.6.7.9.19;

3,17.19.23; 4,14 (en in 8,8; 9,20) en met 'Erdboden' in Gn 1,25; 4,2.3.10.11.12. Cf ook Wolff-Steger, 1998, 5: "der Mensch wird als mit dem Acker verwurzeltes Wesen, als 'adam aus der 'adama, eingeführt."

68 Cf Jacob, 1934, 82-84.

69 Breukelman, 1992, 19/20: "Het is vanuit Israëls existentie coram Deo op de 'èrèts die God hun gaf, dat in Gn 2,4-4,26 over ha-'adam op de 'adamah coram Deo wordt gesproken, ..."; cf ook 212-222. Zie Hoofdstuk II.

70 Breukelman, 1992, 18.

71 Breukelman, 1992, 200: "Het is heel de problematiek van ha-'adam op de 'adamah coram Deo, die in de existentie van Israël op de 'èrèts coram Deo thematisch aan de orde zal zijn, want in de existentie van Israël temidden van de mensheid zal God als de God van Israël met zijn diviniteit zich inzetten voor de humaniteit."

72 Breukelman, 1992, 200.

73 Buber (Over het jodendom, 33) ziet het verhaal als het werk van de Redaktor.

74 Cf het intermezzo bij Barth.

Bij deze laatste schrijvers is sprake van een bepaald mens-zijn in Israël, dat ook algemeen menselijke waarde heeft.