• No results found

Hoofdstuk 2: Natuur binnen het

3.2 Gelijkwaardigheid

Het erkennen van de intrinsieke waarde van de gehele natuur, dus zowel van de mens als de overige natuur, is de basis voor een gelijkwaardige verhouding tussen mens en natuur. Het ecocentrisch humanisme erkent dat de mens niet gelijk is aan de overige natuur; met name hoge vormen van ontwikkeling zijn eigen aan de mens en bij de overige natuur vrijwel afwezig. De mens wordt echter wel gezien als gelijkwaardig aan de overige natuur. Dit is onder andere te zien aan de manier waarop de

natuur benaderd wordt, namelijk als subject en niet als object. Het subject-subjects model van McFague gaat ook uit van de ander als subject en werpt daarmee voor mij een licht op gelijkwaardigheid, een belangrijk kenmerk van het ecocentrisch humanisme.

De theologe McFague probeert in haar boek Super, natural

christians: how we should love nature een antwoord te geven op de

vraag hoe christenen de natuur behoren lief te hebben. Volgens McFague horen christenen de natuur lief te hebben, omdat Christus zelf belichaamd is: Jezus is de belichaming van God. Daarmee laat God zien dat hij de fysische werkelijkheid, waar de natuur ook onder valt, lief heeft. Christenen horen dat dus ook te doen. De manier waarop christenen de natuur behoren lief te hebben, is volgens McFague door echte, volledige aandacht aan de wereld om ons heen te schenken. Dit vanuit het idee ‘dat wat we niet kennen, kunnen we niet liefhebben’. (McFague, 1997, p.29) Ze pleit voor het leren kennen van de natuur via het ‘subject-subjects model’. Met dit model geeft McFague aan dat ze de ander als een subject in plaats van een object beschouwt. De ander als subject beschouwen, betekent dat er sprake is van gelijkwaardigheid tussen jezelf en de ander. McFague’s model spreekt echter niet voor niks van subject-

subjects. Daarmee geeft zij aan dat je als mens niet in relatie staat

tot één ander subject, maar dat er veel andere subjecten bestaan. Spreken van subject-subject heeft volgens haar het gevaar dat we verwachten dat de ‘unieke ander’ aan een bepaalde standaard voldoet: andere mensen zijn altijd op een bepaalde manier anders en daarmee toch weer allemaal hetzelfde.

McFague benadrukt met haar model juist dat ieder mens anders is, dus iedere persoon waarmee je in contact komt, dien je te benaderen vanuit het besef dat diegene uniek is. Dat geldt niet alleen voor mensen, maar ook voor dieren en planten en al het andere dat leeft. (McFague, 1997) Als voorbeeld noemt ze het AIDS-virus. Als je zelf het AIDS-virus hebt, kun je het gevoel hebben dat je gestraft wordt of dat het virus zich tegen jou richt. Dat is een nogal zelf-georiënteerde visie. Vanuit het subject- subjects model bezien is het virus echter ook een subject en ‘doet het gewoon zijn ding’. Dit betekent niet dat je het virus niet moet bestrijden, maar het voorkomt wel dat je de wereld bekijkt vanuit het idee dat alles om jou draait.

McFague geeft aan dat het subject-subjects model goed aansluit bij de zorgethiek. Ze geeft zelfs aan dat haar model een begin kan maken bij de vormgeving van een ‘milieu-zorgethiek’: ‘What is beginning to emerge from the subject-subjects model is a clue for an environmental ethic of care.’ (McFague, 1997, p.39) De zorgethiek is een ethiek die uitgaat van de verbondenheid tussen subjecten, waarbij de mens zichzelf ziet als ‘zelf-in- relatie’. Morele problemen worden daarbij altijd aan een concrete context verbonden. Een voorbeeld van het verbinden van een moreel probleem aan een concrete context is het volgende: Wissenburg geeft aan dat als we de natuur als Ander zouden zien, dit een onwenselijk effect geeft, namelijk dat we dan in zo’n perfecte harmonie met de natuur zouden moeten leven, dat we ons eigen menszijn opgeven; we zouden terug de boom in moeten. (Wissenburg, 2005) Hij bedoelt met Ander

(met een hoofdletter), dat we van de natuur een subject maken, zoals McFague doet.

Als je ervan uitgaat dat je een Ander nooit mag gebruiken voor het eigen nut, dan heeft Wissenburg gelijk. Beredeneerd vanuit de zorgethiek is het echter een heel ander verhaal. Wanneer je namelijk niets te eten hebt en je kunt overleven door iets van de natuur te gebruiken, dan kan dit bezien vanuit de zorgethiek goed verdedigbaar zijn. Je kunt je dan bijvoorbeeld afvragen of er iets is dat je terug kunt doen voor de natuur, of dat je de schade enigszins kunt compenseren. Vanuit de zorgethiek hoeft er dus geen sprake van te zijn dat we ons menszijn opgeven als we de natuur als Ander, als subject zien.

McFague stelt bovendien met dit model voor de ander te bekijken met een ‘liefhebbend oog’. (McFague, 1997, p.36) Het liefhebbend oog betekent een oog dat erkent dat er complexiteit, mysterie en verschil is tussen het zelf en de ander. Het herkent dat er grenzen zijn tussen het zelf en de ander, dat de behoeftes van andere mensen of van de natuur, niet gelijk zijn aan de eigen behoeftes. Het liefhebbend oog weet verder dat het tijd en aandacht kost om een ander te leren kennen. Door te erkennen dat verschillende subjecten verschillende behoeftes hebben, laat het subject-subjects model zien dat we door het benaderen van de natuur als Ander niet ‘terug de boom in’ zouden moeten. Niet alleen de behoeftes van de ander zijn namelijk van belang, ook die van jezelf. Jezelf wegcijferen is dan ook niet nodig. Binnen het humanisme in het algemeen kom je de houding waarbij uitgegaan wordt van de uniciteit van de andere mens overal tegen. Het wordt binnen het humanisme van belang

gevonden om aandacht te schenken aan de ander en te luisteren naar de ander, omdat die ander uniek is; je weet niet van tevoren wat de ander te zeggen heeft. Dit vindt bijvoorbeeld een vorm in de praktijk van de geestelijke verzorging en het vormingsonderwijs. Ik denk dan aan humanistische relatievieringen en uitvaartbegeleiding, waarbij uitgegaan wordt van de wensen van een specifiek persoon (bijvoorbeeld: rockmuziek bij de begrafenis) in plaats van wat binnen een geloofsgemeenschap of vanuit een traditie verwacht wordt. Hieraan is bovendien te zien dat er van uitgegaan wordt dat

ieder ander uniek is; bij elke uitvaart wordt gekeken naar het

unieke leven van de persoon die overleden is. Het idee van ‘de ander’ blijft binnen het Verlichtingshumanisme echter beperkt tot andere mensen.

Binnen het ecocentrisch humanisme bestaat een dergelijke houding van verbondenheid en gelijkwaardigheid ook naar de

natuur toe. We zijn dus ook verbonden met de natuur en

gelijkwaardig aan de natuur, zonder met de natuur samen te vloeien. Ik denk dat een houding van ‘ieder mens is uniek’, wat door het humanisme wordt uitgedragen, vanuit het ecocentrisch humanisme uitgebreid kan worden naar ‘ieder leven is uniek’.