• No results found

Terschelling T4 droge duinen

4.4.3 Gegevens over langere tijdreeksen

De Terschellinger ecoloog Piet Zumkehr heeft sinds de invoering van het begrazingsbeheer in 1987, de vegetatieontwikkeling gevolg met behulp van vegetatiekarteringen (om de 10 jaar). Hieronder volgen enkele passages uit de samenvatting, waarin een overzicht wordt gegeven van de

vegetatieontwikkeling (1987- 2007) onder begrazingsregimes, die in de tijd afnemen in intensiteit. Een en ander wordt geïllustreerd aan een drietal vegetatie(structuur)kaartjes uit 1987, 1997 en 2007 (zie textvak hieronder). Uit : Zumkehr, P.J., 2007. De Landerumer heide twintig jaar begraasd. Zumkehr Ecologisch Adviesbureau, Midsland, 2007

“Na de inrichting van het begrazingsgebied op de Landerumerheide in 1987 werd een toenemend aantal grazers ingezet om de vergrassing van de heide en de struweelvorming van Amerikaanse vogelkers te bestrijden. Na een experimentele beginfase, waarin ook Drentse heideschapen werden ingezet, werd het werk vooral gedaan door een kudde Nederlandse landgeiten als struweelopruimers, en een kleine kudde Exmoor-ponies als integrale grazers.”

Situatie 1987:

“De vegetatieontwikkeling heeft onder invloed van de begrazing drie fasen doorstaan: 1. De beginperiode van 1987 tot 1992 kan worden beschouwd als de drukfase, waarbij onder invloed van een groot tot zeer groot aantal dieren de oude vegetatie wordt aangepakt en struwelen, oud organisch materiaal en bedekkende grassen in korte tijd worden aangepakt. De gebruikte methode wordt hier “drukbegrazing” genoemd.

2. De volgende fase, tussen 1992 en 1995, kan de stabilisatiefase worden genoemd. De begrazingsdruk is wat verminderd, en de oude vegetatie is in die mate opgeruimd, dat er kansen ontstaan voor nieuwe ontwikkelingen.

3. Fase 3, vanaf 1995 kan worden beschouwd als de herstelfase, waarin nieuwe

vegetatieontwikkelingen zich duidelijk doorzetten. In de eerste fase verdwenen soorten proberen terug te keren. De begrazingsdruk is aanzienlijk teruggebracht tot 7 Nederlandse landgeiten en 6

88 O+BN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Exmoor-ponies tussen 2000 en 2007.” Situatie 1997:

“Een van de doelstellingen bij de aanvang van het project was het terugdringen van de

struweelvorming van Amerikaanse vogelkers. Nadat de oude struiken al bij de inrichting van het gebied mechanisch waren verwijderd kregen de geiten de kans nieuwe uitlopers en kiemplanten stelselmatig op te vreten. Amerikaanse vogelkers is tussen 1988 en 1993 uit het terrein

verdwenen, en is nadien, een enkele kiemplant uitgezonderd, niet meer teruggekeerd. Een gevolg is wel geweest dat de geiten ook alle andere lage struwelen, hoge struwelen en bomen zodanig hebben aangetast dat ze zijn verdwenen. In feite zijn alle loofhoutsoorten uit het

begrazingsgebied verdwenen en komen thans alleen nog voor als kiemplant. Onder de verdwenen struwelen behoren ook de struwelen van Wilde gagel en van kruipwilg. In 2007 werd een

aarzelend begin van hervestiging van kruipwilg in enkele vochtige valleien geconstateerd.” “Als gevolg van de drukbegrazing zijn in fase 1 de vegetaties van Struikheide, Kraaiheide en Gewone dopheide aanzienlijk teruggedrongen. De vrijgekomen ruimte werd grotendeels ingenomen door Fijn schapengras, kensoort van het voor het terrein karakteristieke Festuco- Galietum. In 1988 was de bedekking van Fijn schapengras op de Landerumerheide erg laag, echter binnen vijf jaar na de start van de begrazing nam de bedekking aanzienlijk toe, en veranderde de structuur van de vegetatie is een korte gemillimeterde grasmat. Ook nam de bedekking van mossen binnen de grasmat van Fijn schapengras toe. Aanvankelijk betrof het vooral Gaffeltandmos en Grijs kronkelsteeltje, na 2000 nam echter ook de bedekking van Ruig haarmos en Zandhaarmos enorm toe. Ook ontwikkelden zich na 2000 op plekken die door het vee weinig betreden werden uitgestrekte korstmosvegetaties van voornamelijk Gewoon rendiermos. In de stabilisatiefase profiteerden ook Gewoon struisgras en Schapenzuring van de vrijgekomen ruimte. Later werden deze soorten door de toegenomen bedekking van Struikhei weer wat teruggedrongen.”

“Een tweede doelstelling bij de instelling van het begrazingsgebied was de verjonging van de heide. Voorafgaand aan de begrazing werd de heide gedomineerd door Kraaihei en was de bedekking van Struikhei gering. In de vochtige valleien kwam daarnaast een goed ontwikkelde vegetatie van gewone dophei voor. De heide was daarnaast sterk vergrast door Zandzegge. Onder invloed van drukbegrazing, onder meer in de beginfase door Drentse heideschapen, werd de bestaande heidevegetatie sterk aangetast, zodanig dat nauwelijks heide binnen het

begrazingsgebied overbleef. De heide moest zich dan ook in fase 2 en vooral fase 3 vrijwel vanaf een nulpunt opnieuw ontwikkelen.

Van belang is het terugtreden van Kraaihei in de vegetatie. De soort is in fase 1 sterk aangetast en is nadien vrijwel uit het terrein verdwenen. Rond 1995 kreeg, bij een verminderde

O+BN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 89

vegetaties van Fijn schapengras. De vegetatiekaart van 1997 geeft het begin van het herstel van Struikheidevegetaties aan.

Na 1997 raakte de ontwikkeling in een stroomversnelling. Struikhei breidde zich zodanig uit dat in 2007 60% van het oppervlak was bedekt met een veelal dicht heidestruweel. Het

bedekkingspercentage van de soort binnen de proefvlakken was in 2007 vier keer zo hoog als in de uitgangspositie van 1988. De bedekking van Zandzegge nam pas in fase 2 af. Zandzegge bleef echter een intrinsiek deel van de vegetatiesamenstelling, maar nam nergens meer een positie in die aangemerkt kan worden als een vorm van vergrassing. De conclusie kan worden gesteld dat de doelstelling “verjonging van de heide” wat betreft het herstel van Struikhei-vegetaties na twintig jaar begrazing is gerealiseerd, echter ten koste van Kraaiheide.”

Situatie 2007:

“In droge duinen is de oorspronkelijke vegetatie van het Buntgrasduin (Violo-Corynephoretum) niet tegen de begrazing bestand gebleken. Voorafgaand aan de begrazing kwam dit vegetatietype nog veel voor. 20% van het Violo-Corynephoretum betrof weinig vergraste, open vegetaties. Voor het overige was het Violo-Corynephoretum sterk vergrast met Helm. De begrazing heeft er toe geleid dat Buntgras een zeldzame soort is geworden binnen het begrazingsgebied. Ook Helm heeft echter enorm van de begrazing te lijden gehad. Vooral tussen 1997 en 2007 is Helm sterk teruggedrongen, en nagenoeg uit het begrazingsgebied verdwenen. Alleen op de toppen van sterk verstuivende duinen komt nog enige Helm voor. De vegetaties van Buntgras hebben deels plaats moeten maken voor vegetaties van het Festuco-Galietum, deels voor actieve

verstuivingen. Verstuivingen zijn onder invloed van de begrazing al tussen 1988 en 1997 sterk toegenomen, met name als gevolg van de activiteiten van de geiten, die veelvuldig op zandige hellingen rusten. Na 1997 is de toename wat verminderd. Als conclusie kan worden gesteld dat de begrazing tot gevolg heeft gehad dat het Violo-Corynephoretum nagenoeg is verdwenen en zich kennelijk niet kan handhaven onder invloed van intensieve begrazing. Tenslotte verdwenen in droge duingedeeltes ook soorten die als een normaal onderdeel van de vegetatie beschouwd moeten worden. Het betreft vooral Gewoon biggenkruid, Schermhavikskruid, Eikvaren,

Zandblauwtje, Hondsviooltje, Duinviooltje, Duinroosje, Geel walstro en Kleine leeuwentand. In 2007 werd van een aantal soorten nieuwe groeiplaatsen aangetroffen, hetgeen wijst op een poging tot hervestiging. Het meest succesvol lijkt Gewoon biggenkruid te zijn.”

“In vochtige duinvalleien met in de uitgangssituatie een vegetatie van Gewone dophei werd onder invloed van drukbegrazing Gewone dophei aanzienlijk teruggedrongen. In 2007 waren vegetaties van Gewone dophei weer goed ontwikkeld aanwezig op dezelfde plekken als in de

uitgangssituatie. De soortenrijkdom van het vegetatietype is vooral na 2000 toegenomen, met een voorzichtige hervestiging van Kruipwilg en onder andere de ontwikkeling van groeiplaatsen van Moeraswolfsklauw. In vochtige valleien met van oorsprong een struweel van Wilde gagel bleef aanvankelijk een vegetatieontwikkeling uit. Pas na 1993 was de zure humuslaag die Wilde gagel in de loop der jaren had gevormd zodanig afgebroken dat een pioniervegetatie van vochtige duinvalleien tot ontwikkeling kwam met Greppelrus, Waternavel, Drienervige zegge en wat

90 O+BN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Egelboterbloem. Deze pioniervegetaties worden door de paarden intensief begraasd, zodanig dat een ontwikkeling naar een hoger successiestadium uitblijft. Lokaal zijn groeiplaatsen ontstaan van Dwergvlas, Waterpostelein en Ondergedoken moerasscherm, soorten die behoren tot het

Dwergbiezenverbond (Nanocyperion flavescentis) en het Oeverkruidverbond (Littorellion uniflorae). Deze vegetatietypen zijn, in vergelijking met de uitgangssituatie, nieuw voor de Landerumerheide. De begrazing heeft voor dit type vegetatie kansen gecreëerd.”

“Inmiddels is echter de eigenaardige situatie ontstaan dat enerzijds de primaire productie van voedsel voor de grazers afneemt, zodat bijvoeren nodig is, terwijl anderzijds de dichte

heidevegetaties niet worden begraasd, waardoor gestaag een toenemende bedekking van soorten als Kraaihei, Gewoon struisgras en Zandzegge kan ontstaan. De snelle hervestiging van Kraaihei binnen de Struikheide in de laatste jaren geeft dit al aan.”