• No results found

Terschelling T4 droge duinen

PRAIMAIRE VALLEI PQ 7 DIVERSITEIT EN RODE LIJST

5.2 Gedetailleerde analyse van projectgebieden Duinvalleien

In de analyse van veranderingen in de projectgebieden spelen bovengenoemde interpretatieproblemen met verschillende

karteringsmethoden niet of in heel beperkte mate; detailkaarten en permanente kwadraten zijn steeds door dezelfde onderzoekers

vervaardigd/opgenomen. Wat betreft de duinvalleivegetaties ondersteunen de resultaten uit de detailanalyses het beeld uit de vergelijking van de meer grootschalige kaartanalyses heel erg goed.

In de door ons uitgevoerde analyses kunnen we iets meer zeggen over de duurzaamheid van de maatregelen omdat de periode waarover de

veranderingen werden beschouwd in een aantal gevallen 15-20 jaar betroffen. Enige opvallende uitkomsten waren dat in de reeks van zich nieuw vormende (primaire) duinvalleien op de Hors op Texel, populaties van de

110 O+BN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Groenknolorchis, eigenlijk maar een relatief korte tijd hadden om grote populaties te ontwikkelen: zonder beheer maar ongeveer 10 jaar, met beheer ongeveer 20 jaar. Daarna wordt de Groenknolorchis verdrongen door latere successie stadia of is de zuurgraad van de bodem zo hoog geworden dat jonge planten zich niet meer kunnen vestigen (van der Craats 2012; Shahrudin et al., 2013). Grootschalige natuurlijke processen op

landschapsschaal spelen op sommige eilanden nog een grote rol in de verjonging van kalkrijke duinvalleien. Bovengenoemde natuurlijke processen op landschapsschaal zijn in aanvang weinig gevoelig voor de huidige hoge niveaus van N-depositie. Daarnaast spelen deze processen zich voornamelijk af op de uiteinden van de eilanden waar de depositie sowieso al lager is. Pionierstadia kunnen onder invloed van het steeds opnieuw afsnoeren van strandvlaktes door nieuw gevormde duinketens telkens weer verschijnen, daarna verdwijnen en elders weer opnieuw verschijnen. Deze nieuwvorming van duinvalleien kan onder een regime van kusterosie afgewisseld met kustaangroei zeer duurzaam zijn. Men dient zich hierbij wel te realiseren dat het wat betreft de kalkrijke pioniersvegetaties in duinvalleien dan wel gaat om van nature vrij zeldzame niches in zo’n dynamisch landschap. De aantallen individuen van zeldzame soorten, zoals de Groenknolorchis kunnen daarbij zeer sterk fluctueren (op Texel bijvoorbeeld in 5 jaar tijd tussen de 3000 en 10.000, op Borkum tussen de 800 en 11.000 ex.; Petersen 2010). Een andere opvallende uitkomst was dat kalkrijke pioniersstadia zich in zeer oude valleien van ruim 100 jaar oud, opnieuw kunnen vestigen, indien de aanvoer van kalkrijk grondwater maar groot genoeg is. Stapeling van organische stof of zelfs veenvorming belemmert de nieuwvestiging dan niet. Een dergelijke ontwikkeling heeft zich voortgedaan in de 4e Kroon’s Polder, zonder menselijk

beheer. Een vergelijkbare ontwikkeling doet zich momenteel ook voor op het Groene strand van Terschelling. Hier heeft gedurende de laatste decennia onder invloed van de aanwezige zoetwaterbel veenvorming plaats gevonden en ook hier kont Moeraskartelblad in grote aantallen voor.

Helaas zijn dit maar zeer zeldzame situaties en gebeurtenissen. In de meeste situaties is voor de instandhouding van kalkrijke duinvalleivegetatie een redelijk intensief beheer noodzakelijk. De levensduur van jonge en soortenrijke stadia in duinvalleien valt zeer goed te verlengen door

uitgekiende beheersmaatregelen, waarbij de combinatie van hydrologisch herstel en plaggen (en soms maaien) de kernmaatregelen zijn. De positieve ontwikkelingen in de valleien langs de Badweg op Schiermonnikoog zijn daarvan een duidelijk voorbeeld. De hydrologische omstandigheden zijn daarbij even belangrijk als het beheer zelf.

Uit literatuuronderzoek is inmiddels duidelijk geworden dat in valleien met een sterke grondwatervoeding de duurzaamheid van het herstel veel groter is dan in gebieden met weinig aanvoer van grondwater of valleien die door

oppervlaktewater worden beïnvloed. Grootjans et al. (2013) laten zien dat binnen de Mokslootvalleien (Loodmansduingebied) in de grondwatergevoede vallei Kapevlak na 15 jaar nog steeds veel basenrijke pionierssoorten

aanwezig waren, terwijl in de bodem een hoge pH werd gehandhaafd (>6) en de stapeling van organische stof erg laag bleef. In de lager gelegen valleien met een sterke invloed van oppervlaktewater bleef de soortenrijkdom wel 15 jaar hoog, maar de typische duinvalleisoorten verdwenen grotendeels binnen 10 jaar. De pH zakte daarbij van 6 naar 5 en de hoeveelheid organische stof in de bodem nam na 15 jaar weer snel toe.

Grijze duinen en duinheiden

Uit meer gedetailleerd onderzoek naar de effecten van herstelbeheer in droge duingraslanden blijkt dat begrazing wel een sterke vergrassing en verbossing kan voorkomen. In de Vallei van het Veen op Vlieland bijvoorbeeld, wordt

O+BN Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 111

berekend dat dit gebied momenteel matig overbelast is wat betreft atmosferische N-depositie voor alle kwetsbare typen. Desondanks leidt toepassing van extensieve begrazing in sterk (met Zandzegge en Duinriet) vergraste vegetaties hier tot een duidelijk herstel in de vorm van het

terugzetten van de successie, die vermoedelijk door overmatige depositie van stikstof sterk versneld was.

In de Landerumer heide was in de 80-er jaren sprake van een veel ernstiger situatie, maar er is tegenwoordig onder invloed van intensief beheer weer een open vegetatiestructuur ontstaan met veel oorspronkelijke elementen in de vorm van soortenrijke heide en droog duingrasland, open korstmosrijke begroeiingen en natte pioniermilieus. Ook hier is in de huidige situatie nog sprake van een lichte overbelasting door stikstofdepositie. Een complex van maatregelen bestaande uit kappen van Amerikaanse Vogelkers, gevolgd door eerst zeer intensieve begrazing met landgeiten en daarna geleidelijke

extensivering van de begrazing, lokaal plaggen en chopperen, bleek hier succesvol voor de ontwikkeling van soortenrijkere en korstmosrijke duinheide. Een ontwikkeling naar goed ontwikkelde Grijze duinen heeft echter nauwelijks plaatsgevonden. De typische soortenrijke en kruidenrijke Buntgrasvegetaties met korstmossen kwamen niet terug. Wel is door lokale verstuivingen, onder invloed van drukbegrazing meer ruimte gekomen voor pioniersoorten en ook korstmosrijke heidetypen.

5.3 Beperkingen van dit onderzoek en