• No results found

Welke rol speelt de geestelijk verzorger als ‘narratief ethicus’ bij de verantwoording van kwaliteit van zorg door middel van narratieve verantwoording?

Een narratief ethicus werkt met verhalen in plaats van feiten, regels en principes (Paulsen, 2011, p. 29). In dit onderzoek zie ik de geestelijk verzorger als narratief ethicus. Een verhaal van iemand anders construeren behelst conversatie, luisteren, interpretatie waarmee kennis wordt opgedaan over wat de behoeften van iemand zijn en daar attent op kunnen zijn (Ibid) (Zie: hoofdstuk 1).

De geestelijk verzorger heeft expertise in haar bagage van: hoe kun je luisteren naar iemand? Hoe kun je de levensvragen naar boven halen? Hoe kun je terugluisteren naar wat er voor iemand echt toe

doet? En hoe kun je dat inzetten in de dagelijkse zorg?’ (Interview geestelijk verzorger1, 26-06- 2013).

Daarnaast wijst diegene erop dat geestelijke verzorging niet overal bij wordt betrokken. Op de revalidatieafdeling worden Diagnose Behandel Combinaties (DBC’s) gebruikt waarbij is uitgeschreven hoe veel uur behandeling iemand krijgt van elke discipline die in het verpleeghuis aanwezig is. Geestelijke verzorging is hier niet onder geschaard, terwijl er, volgens deze geestelijk verzorger, wel degelijk behoefte aan is onder bewoners van de revalidatieafdeling. Het is, volgens diegene, een voorbeeld van controle en beheersing, waardoor de inhoud van de zorg naar de achtergrond verdwijnt.

De narratieve competentie hoort bij uitstek bij de geestelijk verzorger. Daarnaast heeft hij of zij een signaleringsfunctie om bepaalde thema’s die vaak besproken worden eventueel door te geven aan de organisatie. Dit wordt beperkt gedaan omdat de geestelijk verzorger een

vrijplaatsfunctie en een beroepsgeheim heeft (Ibid).

Ook wordt er gewezen op de signaleringsfunctie van de geestelijk verzorger, waardoor er andere verbanden kunnen worden gelegd wat betreft iemands ziektebeeld, dat bijvoorbeeld niet uit diens gedrag voortkomt maar uit diens geschiedenis. De geestelijk verzorger kan deze verbanden leggen door het langduriger contact wat diegene met een cliënt heeft, waardoor de persoonlijkheid van iemand meer zichtbaar wordt in gesprekken. De verzorgende heeft ook langduriger contact met de cliënt, maar legt waarschijnlijk andere accenten in het gesprek. Wel wijst de geestelijk verzorger op het element van isolatie die de vrijplaatsfunctie oproept, omdat er geen vastomlijnde behandeldoelen kunnen worden opgesteld. Er kan wel worden verkend wat een opname voor een bewoner heeft betekend.

De derde geestelijk verzorger geeft aan dat de signaleringsfunctie ook ingezet kan worden voor iets meer aandacht hebben voor de medewerkers. Diegene noemt nog een aantal belangrijke punten aangaande de verschillende taalvelden van geestelijk verzorgers en managers, namelijk het lastig kunnen inpassen van een narratief in economische modellen. Inzicht in het ontwikkelen van zorgproducten zou bijvoorbeeld verbeterd kunnen worden. Bijvoorbeeld wat betreft het aanbieden van verliesverwerking en de verschillen met hoe een maatschappelijk werker of psycholoog dit doet.

Ook de vermeende onzichtbaarheid van de geestelijk verzorger speelt een rol en zou onder andere kunnen komen door vergrijzing onder geestelijk verzorgers.

De vierde geestelijk verzorger wijst op verschillende rollen die een geestelijk verzorger kan aannemen, namelijk een profetische (de vinger op de zere plek leggen), visionaire en

strategische (directe contacten met managers) onder andere. En fungeert als katalysator voor (in)formele contacten. Ook noemt de respondent de ethische competentie van geestelijk verzorgers om te wijzen op morele kwesties, maar bredere scholing is toch aan te raden om zodoende ook enigszins de achtergrond van bijvoorbeeld statistieken te kunnen begrijpen. Daarom noemt de respondent het ook wel de technisch-ethische competentie. (Zie: hoofdstuk 4, thema geestelijk verzorger)

De geestelijk verzorger heeft de kwaliteit om informatie samen met de cliëntenraad de behoeften in kaart te brengen. De geestelijk verzorger is een professional, alleen niet meer als mensen van de cliëntenraad, maar door je professionaliteit heb je wel meer emotionele afstand. Dus heb je het vermogen om die vertaalslag te maken’ (Interview geestelijk verzorger1, 26-06-2013). Door samenwerking tussen de geestelijk verzorger en de cliëntenraad te versterken, kan er een start worden gemaakt met het combineren van narratieven van actoren binnen de organisatie en bijvoorbeeld economische modellen en kwantitatieve gegevens. Ook andere medewerkers binnen een zorgorganisatie, zoals een kwaliteitsfunctionaris, kunnen hier in een rol spelen (Zie: hoofdstuk 4, thema cliëntenraad).

Na het beantwoorden van de deelvragen zal worden overgegaan op het beantwoorden van de hoofdvraag.

De hoofdvraag: Hoe kan narratieve verantwoording worden ingezet in zorgorganisaties ter bevordering van de kwaliteit van zorg en ter aanvulling op kwantitatieve meetinstrumenten zoals de CQ-index?

De vraag is uiteindelijk: welke kwaliteit is in wiens belang? Bewoners, verzorgenden,

geestelijk verzorgers en managers blijken ieder een ander taalveld te hebben met bijbehorende specifieke waarden. Daardoor wordt ook hun visie op kwaliteit gekleurd. Idealiter zou het beleid met betrekking tot kwaliteit van zorg in nauw verband staan met kwaliteit van leven. Zo is ook duidelijk te lezen in de verhalen van zeker twee van de vier geestelijk verzorgers. De bundeling van de narratieven van de vier genoemde groepen leidt theoretisch gezien tot een uitgebalanceerd beleid rondom kwaliteit van zorg, maar dat is een hypothese die nog weinig toetsing in de praktijk heeft gehad. Kwaliteit van zorg gaat over Normen

Verantwoorde Zorg, protocollen, medewerkerstevredenheid en kwaliteitskeurmerken van onder andere de HKZ en IGZ. Er worden wel eens aanvullende metingen gericht die meer kwalitatief als kwantitatief worden uitgevoerd, maar dat is vaak nog op eigen initiatief van een zorgorganisatie.

Bewoners vinden een zinvolle dagbesteding / zingeving een belangrijk thema. Derkx (2011) heeft zeven zinbehoeften geformuleerd die tezamen de ingrediënten zijn van een zinvol leven. De mate van bevrediging van deze zeven zinbehoeften kan, volgens Derkx, de zin of zinloosheid van iemands leven bepalen. Een van deze behoeften is begrijpelijkheid

(comprehensibility, coherence). ‘Mensen hebben er behoefte aan de werkelijkheid waarin ze leven te begrijpen en gebeurtenissen te verklaren. Het creëren van een coherent verhaal over het eigen leven tegen een bredere achtergrond, maakt het leven van de betrokkene begrijpelijk en hanteerbaar, het verschaft identiteit en continuïteit.’ (Derkx, 2011)

Als mensen hebben we het vermogen om gebeurtenissen zodanig te selecteren en in een tijdsperspectief te zetten, dat de wereld om ons heen betekenisvol wordt. Deze narratieve vermogens kunnen we nauwelijks uitschakelen en wordt door veel mensen ook al gebruikt als er weinig gegevens over een gebeurtenis voorhanden zijn, zoals een enkele foto. (Basten, 2012, p. 3) De combinatie van de behoefte aan begrijpelijkheid en onze narratieve vermogens maakt narratief onderzoek een relevante methode voor kwalitatief onderzoek in de

intramurale ouderenzorg. De levensverhalen van bewoners in een verpleeghuis dragen veel rijkdom in zich van het geleefde leven dat achter hen ligt. Het is goed voor te stellen dat men er behoefte aan heeft al dit levensverhaal te begrijpen, in perspectief te zetten en er eventueel een samenhang in te ontdekken. Om te begrijpen wat dit geleefde leven voor hen betekent. Het biedt zorgverleners ook de mogelijkheid om het mentaal welbevinden van cliënten te versterken, bijvoorbeeld door de mogelijkheid om een levensboek te maken. Door middel van narratief onderzoek in organisaties voor ouderenzorg krijgt men zicht op de beleving van zorgverleners en cliënten. Dit kan veel aanwijzingen geven voor het schrijven van passend zorgbeleid.

De zingeving en zinvolle dagbesteding van bewoners behoort tot het werkgebied van geestelijk verzorgers, omdat zij een narratieve competentie hebben en hiermee naar de levensverhalen van bewoners luisteren. De geestelijk verzorger treedt eigenlijk op als een soort vertaler in de organisatie, omdat hij of zij zich moet verhouden tot alle andere groepen in de organisatie, van de bewoner tot het management. Als de geestelijk verzorger ook als een soort spin in het web fungeert binnen een organisatie kan dit een verbindende werking hebben die benodigd is voor narratieve verantwoording als meetinstrument. Verbinding is ook het resultaat van narratief werk.

Verzorgenden hebben een belangrijke taak in de organisatie en mogen meer worden gehoord, volgens twee geestelijk verzorgers. Ook de verzorgenden zelf vinden dat ze graag hun visie

meer zouden willen overbrengen of meer inspraak zouden willen hebben. Bewoners hebben een inspraakorgaan in de cliëntenraad en voor de verzorgenden is er

medewerkerstevredenheid, maar er zou wel meer voor hen geregeld mogen worden wat betreft inspraakmogelijkheden, aangezien ze veel kunnen opmerken in de dagelijkse zorg voor mensen. Hun verhalen zijn krachtig genoeg om zich te laten horen binnen de organisatie; het vraagt alleen dat deze verhalen de ruimte krijgen en serieus genomen worden in de

organisatie.

Managers hebben als vanzelf een bredere kijk op een organisatie en moeten alle relevante processen die zich daar binnen en buiten afspelen in de gaten houden. Het zou een goede taak kunnen zijn voor managers om zich te buigen over de mogelijkheid voor het combineren van de CQ-index met narratieve verantwoording. In hoeverre is dit haalbaar, financieel en

organisatorisch gezien? En bovendien, heeft het voldoende relevantie en significantie?