• No results found

De sterke

Nu brengt de tijd in 't eerste groeisel voort een nieuw geslacht: gestalte', enkle, ontluiken krachtig en gaaf, als eens in dichte struiken de aard bedekken zullen met hun soort.

Zulk een troont voor mijn denke' en wenkt mij raad, en tempert door de wisseling der dagen

mijn jagend hart: naar zijn gelijke slagen reeglen mijn polsen, kan het zijn, hun maat. Mijn makker boven mij, mijn kameraad die ik hier opricht tot een stralend teeken hoog over 't land, laat nu mijn woorde' uitbreken en ranken tot uw schouders en gelaat.

Mijn makker heeft een ruim kloek aangezicht, verstand welft zijn schedel schoon-rond en stil tusschen zijn brauwen zetelt stel'gen wil maar zijn oogen gieten een milder licht, en van zijn lippen, vol en schoon gekruld gelijk een kelk hun breede stoute bocht -stroomt klare spraak uit als een edel vocht, breekt klare lach waarmee ze zijn gevuld.

Want hij heeft d'aarde lief, haar schoonheid: heeft lief d'essens-van-leven die soms een man

in tone of lijne' of woorde' omtoovren kan zoo dat veel andren 't voelen, schoon-doorleefd. En heeft lief weten van de plant en 't beest, en menscheziel en lijf, en van de starren, zoo ver: hun diepe wetten iets te ontwarren schenkt hem de rust waaraan zijn hart geneest. Maar een ding heeft hij liever, en hij laat schoonheid en wete' om dit als de jongling zijn zusters, wanneer hij een blik opving van de hartliefste, en als hij tot haar gaat komt er een ander wezen over hem, zijn gelaat gloeit als na een snellen rit, van haar gewaagt hij, van haar ver bezit altijd met een diepere konings-stem.

Zijn dag is strijd: hij stemt alle eedle krachten op dezen toon: niet onbesuisd zijn moed: hij richt de slagen wel-bedachtig, goed lettend op al, en meest op 't onverwachte.

Want zoo hij viel weet hij werd veel verspild en voelt altijd om zich wanneer hij waagt den blik die naar het zoet des levens vraagt, van al de mannen die hij dient tot schild van al die vrouwen, zorgend aan den haard, en van het onbewust onschuldig volk der kindren; dikwijls gaat gedachte-dolk zijn hart door ‘val ik, wordt hun lot verzwaard.’ En is het strijd dan dwalen door zijn nachten bleeke moeders, kindren met smalle koon; voor de spanning der dagen is zijn loon het fel torment der twijfel-nachtgedachten. Ik weet hoe hij wel wist dat alles lag als op dansende schaal die steeg en viel niet naar 't zijn hand, naar 't machtiger geviel, en in 't onzeker uur dat kracht sloopt, zag ik zijn blik vaster, zijn gebaar gewend: hem aanzien deed mij denken aan een man die zeewaarts drijft en zich niet redden kan maar met koel wezen worstelt tot het end

dan d' armen kruist en wegzinkt in de zee. Maar hij verzonk niet: zulke als hij bemint het lot en heft ze hoog en houdt ze vriend want voelt z' in iets zijn meesters, laat z' in vreê. Zoo staat hij dan, blinkende maatvolheid, bloem van het donker-levend volk, en vrucht na eeuwe' aard-duister: langgespaarde kracht die marde in schaduw tot den rechten tijd. En heeft lijfsgratie en lust aan 't vol bezit van alle sfere' en veel-begeergen zin, als zij die leve' om zelfs-wil en hierin

zich groot voelen, maar hij heeft meer dan dit. Want broedermin de kern waarvan hij leeft; broederlijkheid die hem beweegt de wet; en niet op ond're schouders die hij plet

maar ond're optrekkend stijgt hij, waar hij zweeft. En liet achter zich d' engte, zwakheid al

en al de kleinte die nog scheemrig hangt in d' ondre donkert: als een brandglas vangt hij 't stralen en krachtig als hoorn-geschal

heeft hij toch 't milde en de ruimhartigheid der vreê van morge', of hij die altijd ziet en midden tusschen storme' een rust geniet als andre denken dat hij zwiept van strijd. Want hij is half van morgen en dat glanst heen door zijn weze' als door een ruit een zon; bruigom der toekomst, en of hij haar won heeft zij hem met veel lichts en liefs bekranst. Daardoor draagt hij de zwaarte van den dag, geen doode last die hem de borst benauwt, maar als een man zijn kind tilt en 't hoog houdt en nog adem vindt voor een ruimen lach. Heil mijn' makker, heil zulke als hij die thans opkome' aan alle transen, hier en daar een licht in duistre velden: jaar bij jaar

nieuw-lichten rijze' en dichter wordt hun krans. En driemaal heil den tijd die komt, want hij zal zulke maken kleine- en middelmaat op aard', en haar tooien met dicht sieraad blij-wezens zonder tal; en allen vrij.