• No results found

3. Zandlemig Binnen-Vlaanderen (I)

3.7 Gebiedsbespreking

Westelijk Zandlemig Binnen-Vlaanderen

3.7.1 Gebied 1: Het Helleketelbos

In de periode 1870-1890 werd het Helleketelbos te Poperinge heraangeplant met vooral Zomereik. Later werden ook Amerikaanse eik, Europese lork en den (HUBAU1993) geplant. Na verwoesting door beide Wereldoorlogen werd in het oostelijk deel ongeveer 8 ha met naaldhout (vooral Europese lork) (pmb, pms) aangeplant. In 1993 werd onge-veer 4 ha landbouwgrond bebost met gemengd inheems loofhout (n). Het Helleketelbos (42 ha) strekt zich in twee delen uit rond het brongebied van de Bommelaersbeek en kan tot het type van de eikenhaagbeukbossen gerekend wor-den. In het lager gelegen oostelijk deel komt Wilde hyacint voor (qe), terwijl deze soort in het hoger gelegen westelijk deel ontbreekt (qa). De boomlaag bestaat uit Zomereik en Haagbeuk en in de struiklaag komen Haagbeuk, Gewone esdoorn, berk, Tamme kastanje, Zwarte els, Gewone vlier, Eénstijlige meidoorn, Hazelaar, Sporkehout en Amerikaanse vogelkers voor. De kruidlaag wordt in de lente gedomineerd door voorjaarsbloeiers als Bosanemoon, Gele dovenetel, Groot heksenkruid, Witte klaverzuring en Gewone salo-monszegel. MAES& RÖVEKAMP(1998) troffen er ook nog IJle zegge en Boskortsteel aan.Vooral in de randen van dit bos treffen we heel wat autochtone soorten aan. Bijzonder was de vondst van de Viltroos (MAES& RÖVEKAMP1998).

De eigenlijke bedding van de Bommelaersbeek is tamelijk diep ingesneden en ligt bijna steeds één meter die-per dan het omliggende bos. De steile oevers zijn kaal of begroeid met levermossen, en op de oeverwal treedt veel Bosgierstgras op. Duidelijke nat-droog gradiënten komen daardoor niet voor, zodat het bos ondanks de aanwezig-heid van de beek een tamelijk homogeen uitzicht heeft.

In het Helleketelbos werden ondermeeer de volgende zangvogels als broedvogels genoteerd: Boomkruiper, Grote bonte specht, Kleine bonte specht, Grauwe vliegenvanger, Houtsnip en Matkopmees (DEQUIDT 1996). In de naald-houtpercelen komen Zwarte mees en Goudhaantje voor. Als broedende roofvogel is vooral Ransuil het vermelden waard. Als zoogdieren werden de Veldspitsmuis, Bunzing, Hermelijn en Wezel al waargenomen. Ook de Hazelworm werd hier reeds gesignaleerd.

3.7.2 Gebied 2: Couthofbossen

Dit privé-bos is gelegen tegenover het kasteel Couthof te Poperinge. Het strekt zich uit op een vlakke hoogte waarop langs verschillende zijden beken ontspringen. Vooral door zijn grote uitgestrektheid (60 ha) is dit zure eikenbos (qs) van zeer groot regionaal belang. De boom-laag bestaat er vrijwel uitsluitend uit Zomereik met hier en daar enkele essen. Wat de struiklaag betreft is het bos niet homogeen, doordat het een hakhoutbeheer kent. Waar de struiklaag recent verwijderd is, domineren bramen in de ondergroei. Naargelang weer opslag van struiken optreedt, en er minder lichtinval is, gaat braam geleidelijk vermin-deren om tenslotte helemaal te verdwijnen. In de Couthofbossen komen zowel percelen voor met een dichte braambegroeiing zonder struiklaag, als percelen met een goed ontwikkelde struiklaag waarin Hazelaar, Gewone vlier, Gewone es, olm en Gewone esdoorn voorkomen. Plaatselijk heeft zich onder deze struiklaag een fraaie kruid-laag ontwikkeld. Men vindt er onder meer Groot heksen-kruid, Geel nagelheksen-kruid, Penningheksen-kruid, Gewone brunel, Kleine maagdenpalm en Bosandoorn (qa°). Deze soorten groeien ook langs de paden en in depressies. De voor de streek zeldzame Hangende zegge treedt hier sporadisch op. MAES

& RÖVEKAMP (1998) vermelden ook Gele dovenetel, IJle zegge, Boskortsteel en Eenbloemig parelgras.

In deze bossen huist ook een populatie reeën en als roofvogels noteren we Buizerd, Wespendief, Boomvalk en Havik (DEQUIDT1996). Ook Wezel, Hermelijn en Bunzing worden regelmatig waargenomen.

3.7.3 Gebied 3: Het Bardelenbos (3a),

’t Heetbos (3b), Canadabossen (3c)

en Doringenbos (3d)

Gelegen ten oosten van Proven, strekt het Bardelenbos (47 ha) zich uit op de vlakke kam tussen de Haringebeek en de Bernaartsbeek. De boomlaag van dit vrij droge zure eikenbos (qs) bestaat vrijwel uitsluitend uit Zomereik. Op sommige plaatsen komen ook Gewone esdoorn, berk en den voor. In de struiklaag groeien Hazelaar, Zoete kers, Tamme kastanje, Zwar te els, Sleedoorn en bramen. Een goed ontwikkelde kruidlaag ontbreekt. Sporadisch komen Gele dovenetel, Kleine maagdenpalm en bosviooltje voor (qa°).

De bossen ten zuidwesten het Bardelenbos (de zoge-naamde bossen van “ ’t Heet “, 14 ha) zijn net zoals het Bardelenbos zure eikenbossen: dominantie van Zomereik in de boomlaag, een gevarieerde struiklaag met zeer veel bramen, en het quasi ontbreken van een soortenrijke kruidlaag.

De Canadabossen (17 ha) en het Doringenbos (59 ha) bevinden zich ten zuidoosten van het Bardelenbos. Plaatselijk is hier wel een gevarieerde kruidlaag aanwezig, met o.a. Wilde hyacint, Kleine maagdenpalm, Knopig helmkruid, Geel nagelkruid, Gewone salomonszegel en Bleeksporig bosviooltje (qa). Helaas werden overal chalets of caravans geplaatst.

De kleine bossen ten oosten van het Bardelenbos hebben ofwel dezelfde structuur en floristische samen-stelling als het Bardelenbos, ofwel komt er massaal Adelaarsvaren voor in de kruidlaag. Eén klein bosje bestaat uit een aanplant van populieren met een vijver erin.

Vermeldenswaard is het voorkomen van de minder algemene Kaalrugige Rode bosmier in de Canadabossen (LOONES1996).

3.7.4 Gebied 4: Bos bij de St-Sixtusabdij en

enkele bospercelen ten zuidoosten

hiervan

Het bos bij de St-Sixtusabdij betreft ook een zuur bos met Zomereik als dominante boomsoort (qs). De boomlaag bestaat verder ook nog uit Beuk, Ratelpopulier, populier, Gewone esdoorn, Haagbeuk en Tamme kastanje. In de struik-laag kan men o.a. Gewone esdoorn, Gewone vlier, Gewone es,Wilde lijsterbes,Wilde kamperfoelie, Hazelaar, Amerikaanse vogelkers, Klimop en bramen aantreffen. In de kruidlaag groei-en Gewone salomonszegel, Kleine maagdgroei-enpalm, Geel nagel-kruid, Speenkruid en Gewone brunel. Het overgrote deel van het bos werd rond 1920 aangeplant. Begin jaren ‘90 werd een voormalig landbouwperceel van 4 ha beplant met vooral Zomereik en Haagbeuk. De ondergroei bestaat vooral uit ruderale soorten als Bijvoet, Boerenwormkruid, Gewone smeerwortel en Akkerdistel. Het domein wordt doorkruist door een brede dreef van Paardekastanjes.

De bospercelen ten zuidoosten van de Abdij behoren eveneens tot het eiken-beukenbostype.

In het bos bij de St-Sixtusabdij en de nabijgelegen bos-sen broeden roofvogels als Buizerd, Sperwer, Boomvalk en Torenvalk. Ook Bosuil, Ransuil, Groene specht, Grauwe vliegenvanger, Boomklever, Boomkruiper, Nachtegaal, Wielewaal en vermoedelijk ook Zwarte specht vinden hier broedgelegenheid. Deze soortensamenstelling duidt o.a. op het aanwezig zijn van voldoende oude en grote bomen, een gevarieerde bosstructuur en voldoende rust die er in het bos heerst. Indien de verschillende bossen in de buurt terug met elkaar zouden verbonden zijn en deel zouden uitmaken van één groot bosgebied (zoals het was tot voor de Eerste Wereldoorlog) dan kunnen we hier zeker ook nog Wespendief en Havik als broedvogels aan toevoegen.

3.7.5 Gebied 5: De Galgebossen

De Galgebossen situeren zich op de grens van de gemeenten Ieper en Poperinge en bezitten een oppervlak-te van ongeveer 93 ha. Het overgrooppervlak-te deel van deze bos-sen behoren tot het zure eiken-beukenbostype (qs). Zomereik, Amerikaanse eik, Gewone esdoorn en populier zijn dominant in de boomlaag. Andere voorkomende boomsoorten zijn Beuk, Europese lork en Fijnspar. De struik- en hakhoutlaag wordt vooral gevormd door Gewone esdoorn aangevuld met Hazelaar, Tamme kastan-je, Wilde lijsterbes, berk, Sporkehout, Wilde kamperfoelie en Amerikaanse eik. Plaatselijk domineren bramen. Lokaal is de kruidlaag goed ontwikkeld met Gewone salomonszegel, Donkersporig bosviooltje, Kleine maagdenpalm en Valse salie. Ook Brede stekelvaren, Tongvaren en Dubbelloof gedijen hier goed. Ter hoogte van het perceel dat door-sneden wordt door de Ganzenbeek vinden we fragmenten van het rijkere eiken-haagbeukenbos (qa). De belangrijkste boomsoorten zijn hier Zomereik, Gewone es en populier en in de struiklaag Hazelaar, Gewone vlier, Gewone esdoorn, Wilde lijsterbes en Sleedoorn. Als voorjaars-soorten komen Groot heksenkruid, Slanke sleutelbloem, Gele dovenetel, Geel nagelkruid en Gewone brunel voor. Op de vochtige plekken groeien onder meer Wolfspoot, Kale jonker, Gewone engelwortel, Koninginnenkruid, Grote wederik, Bosbies en Reuzenpaardenstaart. Ook langs bre-dere dreven doorheen het eiken-beukenbos kan men enkele van deze soorten aantreffen. MAES & RÖVEKAMP

(1998) vonden er ook nog Hangende zegge en Boszegge. Langs de randen van een in het bos gelegen weiland komt de voor de streek zeldzame Gulden sleutelbloem voor.

Op enkele kapvlakten groeien soorten als Echt duizendguldenkruid, Gewone brem,Tormentil, Schapezuring, Fraai en Liggend hertshooi en Boskruiskruid (mededeling Hubeau), die eerder wijzen op een zure, zandige bodem. Deze percelen werden gekarteerd als restanten van een heischraal grasland (ha°). In de soortenrijke wegbermen in en rond het bos vinden we o.a. Knoopkruid, Margriet, Veldzuring, Dagkoekoeksbloem en Grote kaardenbol.

Twee poelen (kn*) aan de bosrand bezitten een waar-devolle vegetatie met onder meer waterranonkels, fontein-kruiden, sterrenkroos en vederkruid.

De floristisch weinig interessante poelen in het bos worden door Bruine kikker en Gewone pad als voortplan-tingsplaats gebruikt. In de hogervermelde poelen met een waardevolle waterplantenvegetatie komt de Groene kikker en Kleine watersalamander voor. In één ervan vinden we de zeldzame Kamsalamander.

In de Galgebossen komen 24 soorten dagvlinders voor, o.a. de Eikepage.

Zandlemig Binnen-Vlaanderen (I)

Als minder algemene broedvogels kunnen we de vol-gende soorten opsommen: Groene specht, Nachtegaal, Braamsluiper en Staartmees. Ook zoogdieren hebben hun weg naar de Galgebossen gevonden, namelijk Ree, Vos, Wezel, Hermelijn, Bunzing en Eikelmuis.Verschillende roof-vogels (o.a. Wespendief) gebruiken de Galgebossen en omgeving als fourageergebied en de vele poelen trekken in de winter Houtsnip en Wintertaling aan.

3.7.6 Gebied 6: Dikkebusvijver

Volgens VERHULST(1964) ontstonden de Dikkebus- en Zillebekevijvers ten dele doordat in moerassen gelegen aan de rand van de “wastine het Geluweveld” turf werd gedolven. Er is op deze plaatsen echter nog nooit veen aangetroffen, zodat we veeleer dienen aan te nemen dat de vijvers louter door afdamming zijn ontstaan. Dikkebusvijver (aev) onstond in 1320 door afdamming van de Kemmelbeek en werd via een kanaaltje (“Dikkebusvijverbeek”) verbonden met de Boterplas (Ieper) en de Ieperlee. Net zoals Zillebekevijver fungeert Dikkebusvijver (36 ha) als drinkwaterreservoir voor de stad Ieper, die tevens eigenaar en beheerder is. Deze waterplas bezit tevens een belangrijke recreatieve functie (wandelen, surfen, roeien en vissen).

Voor de uitbaggering van de vijver (1993) was het water nabij de monding van de Kemmelbeek erg ondiep zodat in de zomer soms grote slijkplaten droog kwamen te liggen. Hierdoor kon zich een brede vegetatieband ontwik-kelen, die hoofdzakelijk bestond uit Gele Waterkers, en waarin ook Veenwortel, Gele Lis, Waterzuring, Goudzuring, Grote egelskop, Grote kattenstaar t, Moerasandoorn, Blaar trekkende Boterbloem, Egelboterbloem, Moeras-droogbloem, Veerdelig tandzaad, Liesgras, Grote water-weegbree, waterranonkel, Gewone waterbies en Zwanebloem voorkwamen. Ook nu nog bevindt zich hier een klein slikstrandje, dat vooral in het voor- en najaar een sterke aantrekkingskracht uitoefent op steltlopers. In de noordwest- en de zuidwesthoeken van de vijver komen nog mooi ontwikkelde Gele plomp-vegetaties voor; slechts in het noordoostelijk deel treedt hierin ook Witte waterlelie op.

De oever is jammer genoeg praktisch over de gehele lengte verstevigd met beton en schanskorven. Toch heeft zich vooral aan de noordoostelijke kant van de vijver een mooie rietkraag (mr*) ontwikkeld, waar Kleine lisdodde plaatselijk domineert. Begeleidende soorten zijn onder meer Scherpe zegge, Platte Rus, Gele Waterkers,Veerdelig tandzaad, Wolfspoot, Egelboterbloem, Haagwinde en Grote wederik. Lokaal vindt men ook nog begroeiingen bestaande uit Mattenbies en Zwanebloem (ANONIEM1996). De oostelijke en westelijke oevers zijn daarentegen weinig

interessant, onder meer als gevolg van overdreven betre-ding door recreanten en de plaatselijk te sterke beschadu-wing van Treurwilgen. Ook de aangebrachte oeververstevi-ging zal hier zeker een rol spelen.

De dijk rond de vijver is beplant met bomenrijen. De bermen behoren tot het verruigde mesofiele hooiland type (hu°). Op het bredere talud van de noordelijke oever komt een gevarieerd bos voor met Haagbeuk, Gewone esdoorn, Zomereik, olm en Tamme kastanje in de boom-laag en met o.a. Geel nagelkruid, Valse salie en bramen in de ondergroei.

Ten zuiden van de vijver bevindt zich het slibterrein (kz) waar baggerslib (1993) uit de vijver opgeslagen ligt. Ondertussen heeft zich hierop een wilgenstruweel (sf) ontwikkeld met een ruderale ondergroei van vooral brandnetel en Kleefkruid. Plaatselijk vinden we nog interessante pioniersvegetaties (ku) met o.a. Riet, Rietgras, Pitrus, Zomprus, Sint-Janskruid, Gevleugeld hertshooi, Heelblaadjes, Grote kattenstaart en Boerenwormkruid (ANONIEM1996).

De vijver van Dikkebus is vooral van belang voor overwinterende watervogels. De aantallen en de diversiteit aan soorten is hier niet zo groot als in de Verdronken weide, maar Dikkebusvijver is vooral belangrijk wegens de uitwisseling die er bestaat tussen de nabijgelegen Verdronken Weide te Ieper en Zillebekevijver. Tijdens de wintermaanden kunnen er steevast enkele tientallen Futen, Wilde eenden en Meerkoeten worden waargenomen (SNICK& ALLEMAN1986). Enkele Kuifeenden en Tafeleenden zijn er ’s winters meestal ook wel te zien. Ook Aalscholvers en Blauwe reigers komen er het ganse jaar talrijk voor. In de smalle rietkraag die de vijver gedeeltelijk omzoomd broeden Rietgors en Kleine karekiet (ANONIEM1996).

3.7.7 Gebied 7: Zillebekevijver

De vijver van Zillebeke bezit een oppervlakte van 25 ha en is in eigendom van de stad Ieper, die tevens instaat voor het beheer ervan. Deze vijver (aev) ontstond door afdamming van de Vijverbeek (Zillebeek) in het begin van de 14deeeuw. De vijver heeft een driehoekige vorm en in de oostelijke punt van de driehoek stroomt het water van de Vijverbeek in de vijver.Vooral in de zomer bezit deze vij-ver een recreatieve functie. Het grootste deel van de oevers is verstevigd met schanskorven of houten con-structies. Waar de Zillebeek de vijver binnenstroomt ont-breekt de oeverversteviging over een lengte van ongeveer 250 m. Het meest ondiepe deel van de vijver is floristisch nog interessant en is niet toegankelijk voor watersport-recreatie. Plaatselijk komen nog fraaie velden van Witte waterlelie voor. Riet is slechts sporadisch aanwezig: men

heeft hier geprobeerd Riet te herintroduceren via proef-aanplantingen in percelen die voor het publiek zijn afgeslo-ten. Er ontwikkelde zich hier een gevarieerde vegetatie met onder meer Bitterzoet, Grote lisdodde, Moerasdroog-bloem, ZwaneMoerasdroog-bloem, Watertorkruid, Gele Lis, Liesgras, Rietgras, Grote kattenstaar t, Pitrus, Zomprus, Gele Waterkers, Veerdelig tandzaad, Waternavel, Ruige Zegge, Blaartrekkende Boterbloem en Grote waterweegbree. Het initiatief om dit deel afgesloten te houden heeft hiertoe een belangrijke bijdrage geleverd.

De dijk rondom de vijver is beplant met Gewone esdoorn, Gewone es en Paardekastanje. De noordelijke berm herbergt een rijke flora (hu) met o.a. Margriet, Moerasrolklaver, Knoopkruid, Peen, Stinkende ballote, Gewone brem en Veldlathyrus, de zuidelijke berm behoort tot een ruderaler type (ANONIEM1996).

Aan de noordzijde ligt een klein maar waardevol bosje (2 ha) met zowel elementen van het zure eikenbos (qs) als van het essen-olmenbos (va). De boomlaag bestaat uit Tamme kastanje, Zomereik, olm, Zwarte els, Gewone es, berk en Amerikaanse eik; in de struiklaag treedt naast opslag van de hiervoor genoemde soorten nog Eénstijlige meidoorn, Hazelaar, Wilde lijsterbes, Amerikaanse vogel-kers en Kruisbes op. Men treft er tevens een beperkte voorjaarsflora aan bestaande uit Muskuskruid, Dotterbloem en Pinksterbloem (ANONIEM1996).

In het hogergenoemd bosje, dat als middelhout beheerd wordt, broedt de Nachtegaal en in de winter zoeken Staartmees, Ransuil en Sperwer hier hun toevlucht (ANONIEM1996).

3.7.8 Gebied 8: De Verdronken Weide

Bij de aanleg van het gecombineerde wachtbekken-spaarbekken in de laaggelegen overstroombare weilanden (“de Verdronken Weide”) ten zuiden van Ieper, werd er voor gekozen om de Verdronken Weide als natuurontwik-kelingsgebied in te richten via natuurtechnische ingrepen. Door het niet plaatsen van schanskorven en het kiezen voor zachte hellingen werd de natuurlijke ontwikkeling van de ontstane oevers zoveel mogelijk gestimuleerd (ANONIEM

1996). Naast het graven van het spaarbekken zelf werden ook een aantal kleinere en grote plassen aangelegd.

Eerst vestigden zich vooral ruderale soorten zoals Boerenwormkruid, Beklierde duizendknoop, Korrelganzen-voet, Canadese fijnstraal, Krulzuring, Haagwinde, Gevlekte rupsklaver, Gewone smeerwortel en Bijvoet. Ook soorten die kenmerkend zijn voor pioniersvegetaties, zoals Moerasdroogbloem, Varkensgras, Kaal knopkruid en Spiesmelde werden er aangetroffen. In de natste gedeelten

kregen moeras- en grote zeggenvegetaties (mr + mc) kansen om zich te ontwikkelen met soorten als onder meer Grote kattenstaart, Grote waterweegbree, Watermunt, Moeras-zegge en OeverMoeras-zegge. Ook de minder algemene Grote boterbloem werd hier aangetroffen (mededeling Claeys). Soorten van dotterbloemgraslanden (hc) zoals Echte koe-koeksbloem, Pinksterbloem en Dotterbloem komen hier en daar voor. Op de dijken groeien verschillende soorten van mesofiele hooilanden (hu) zoals Margriet, Peen en Knoopkruid. Ook Bermooievaarsbek, Gele maskerbloem, Wouw, Bleke klaproos, Hoenderbeet en de zeldzame Graslathyrus werden er aangetroffen (mededeling Stubbe). Om de oevers plaatselijk tegen afspoeling te beschermen plantte men Grote en Kleine lisdodde, Gele lis, Mattenbies…. aan. Op de droge helling van het dijktalud werden houtkanten (kh) aangeplant bestaande uit streek-eigen struik- en boomsoorten. De 17 ha graslanden wor-den op extensieve wijze begraasd door schapen en runde-ren.

De Verdronken Weide zijn van groot belang voor watervogels en steltlopers.Wegens de diversiteit aan over-winterende watervogels en de grote aantallen (tot 2000 ex.) is dit ongetwijfeld het belangrijkste gebied in de streek. Belangrijke overwinteraars zijn Smient (250 ex.), Wintertaling (230 ex.), Wilde eend (650 ex.) en Kievit (950 ex.). Onregelmatige wintergasten zijn Kuifduiker, Krakeend, Pijlstaart, Brilduiker, Nonnetje, Grote zaagbek en Middelste zaagbek. Tijdens de voorjaars- en najaarstrek oefenen de verschillende slikplaten een grote aantrekkings-kracht uit op steltlopers. Volgende soorten werden er onder meer waargenomen: Groenpootruiter, Zwarte rui-ter, Goudplevier, Zilverplevier, Bonte strandloper, Krombekstrandloper, Kanoetstrandloper, Kemphaan, Grutto, Watersnip en Bokje. Tijdens de trekperiode is het ook mogelijk om pleisterende Visdiefjes, Zwarte sterns, Visarend en Zwarte wouw te zien. Niet enkel tijdens de trekperiode en in de winter is dit gebied belangrijk voor watervogels. Zo behoren Fuut, Dodaars, Bergeend, Zomertaling, Slobeend, Blauwborst, Kleine karekiet en Rietzanger tot de jaarlijkse broedvogels. Onregelmatige broedvogels (sinds 1995) zijn onder meer Kluut en Kleine plevier.

3.7.9 Gebied 9: De Ieperse Vestingen

(naar STUBBE& CAFMEYER1995)

Dit vestingcomplex werd ontworpen door Vauban, in opdracht van Lodewijk XIV (1680 en 1710) en was zeer uitgestrekt. Vanaf 1853 werd een groot deel afgebroken, gedempt en genivelleerd. De hoge stadsmuren, brede stadsgrachten en vrij omvangrijke randzones waren het enige wat na de Eerste Wereldoorlog overeind bleef. De

Zandlemig Binnen-Vlaanderen (I)

1,7 km lange muren, 17,5 ha open water, 14 ha park en 10 ha grasland vormen een waardevol en uitgestrekt parkland-schap aan de rand van de stand Ieper. Het oorspronkelijke bomenbestand werd tijdens de beide Wereldoorlogen vernietigd. Vanaf 1945 werden vooral Gewone esdoorn, plataan, Paardekastanje en Gewone es aangeplant in een drevenpatroon. Op de bredere graspleinen komen vaak gemengde bestanden voor van linde, Zomereik, Haagbeuk, Beuk en kers. Vanaf 1986 kreeg het klassieke parkbeheer een nieuwe aanpak. Op de brede delen van de grasperken en nabij banale muren werden onder meer open bomen-rijen aangeplant. In de bufferzones van het vestinglandschap plantte men houtkanten, hagen en bosjes met streekeigen plantgoed. Het onderhoud van de deze houtkanten bestaat in de regel uit hakhoutbeheer. Hier en daar heeft zicht een kruidvegetatie van Speenkruid, Echte koekoeksbloem, Kraailook, Robertskruid en viooltjes ontwikkeld.

Van de oorspronkelijke vestingsgrachten bleef een reeks van vier brede grachten (aev*) over die de historische stadskern voor drie vierden omarmt. De waterkwaliteit van de Kasteelgracht is matig goed, die van de overige grach-ten is slecht. De ongeveer 3,5 meter lange oever is niet overal geschikt om een interessante plantengroei te laten gedijen. Soms is ze te steil, en verstevigd met schanskorven. Soms bestaat de bodem vooral uit resten van de vroege-re, gesloopte, met kalkmortel gevoegde muren. Hierdoor worden kalkminnende planten bevoordeeld. De talrijke aanwezigheid van Kalmoes is daar een mooi voorbeeld van. Voor de grondige restauraties stonden de vesting-muren van Ieper bij een beperkte kring botanisten bekend als de “fine fleur” van wat Vlaanderen aan specifieke muur-planten te bieden had. Er werden meer dan 20 typische muurplanten genoteerd, die vaak zeer talrijk aanwezig waren. Zo groeiden er de voor Vlaanderen zeldzame Muursla, Viltganzerik, Muurbloem, Kandelaartje en Klein