• No results found

Gebiedsanalyse H2130B Grijze duinen (kalkarm)

5.3 Gebiedsanalyse (feitenverzameling)

5.3.6 Gebiedsanalyse H2130B Grijze duinen (kalkarm)

Kwaliteitsanalyse H2130B Grijze duinen op standplaatsniveau

Habitattype Instandhoudingsdoel

H2130B Grijze duinen (kalkarm) Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Dit habitattype heeft een prioritaire status. Voor een uitgebreide beschrijving van dit habitattype wordt verwezen naar hoofdstuk 3.

Het betreft min of meer droge graslanden in het duingebied met soortenrijke begroeiingen die gedomineerd worden door laagblijvende grassen, kruiden en (korst)mossen. Grijze duinen ontstaan daar waar dynamiek door wind en zee voldoende laag is om dergelijke begroeiingen mogelijk te maken. Door de

bodemvorming ontstaat een zogenoemde ‘C-horizont’ met een grijze kleur, vandaar de naam van het habitattype. Processen als lichte overstuiving, dynamiek door neerslag en konijnen-begrazing zorgen voor instandhouding van dit habitattype. Het habitattype ontstaat gewoonlijk als gevolg van natuurlijke successie.

Tot dit habitattype behoren de kalkarme vegetatietypen uit de Klasse der droge graslanden. Tot de goed ontwikkelde vegetaties behoren binnen Schoorl tot de Duin- Buntgras associatie, het betreft de typische subassociatie. Deze vegetaties worden gekenmerkt door het voorkomen van Buntgras, Vroege haver, Biggenkruid, Klein tasjeskruid en Zandblauwtje. Verder behoort de Rompgemeenschap van Zandzegge en Kraakloof uit deze klasse tot de goed ontwikkelde vegetaties. Deze vegetatie wordt gekenmerkt door Zandzegge en nog een aantal soorten dat kenmerkend zijn voor de Klasse der droge graslanden zoals Gewoon gaffeltandmos, Fijn schapegras, Biggekruid en Veldzuring. Op een beperkt oppervlak komt de RG van Geel walstro en Fijn schapengras van het Struisgrasverbond hier voor. Binnen deze vegetaties komen verspreid nog lokaal Duinviooltje, Heidespurrie, Scherpe fijnstraal en Walstrobremraap voor. Het grootste oppervlak van dit habitattype wordt in beslag genomen door de Rompgemeenschap van Helm en Zandzegge, ook hiervoor geldt dat deze minder goed ontwikkelde gemeenschappen alleen mee mogen tellen indien ze in mozaïek met goed ontwikkelde vegetatietypen van dit Habitattype voorkomen. Aangezien dit vegetatietype in grotere min of meer homogene vlakken is gekarteerd in 2000 vallen deze vlakken buiten het huidige areaal. Het zijn echter wel de locaties waar dit habitattype zich kan herstellen. Binnen de duinen van Schoorl is een sterke afname geconstateerd van kwalificerende vegetaties voor Grijs duin op basis van de vegetatiekarteringen uit 1993 en 2000 (Meijer et al. 2012) (zie ook Figuur 5.5, Figuur 5.6 en Figuur 5.7). Er is sprake van een sterke toename van de

rompgemeenschap helm en zandzegge en daarnaast is ook grijs kronkelsteeltje sterk toegenomen. Zowel de vergrassing als de ongebreidelde groei van grijs kronkelsteeltje wordt toegeschreven aan luchtverontreiniging en het steeds verder wegvallen van de dynamiek door het vastleggingsbeheer, gecombineerd met de dramatische ineenstorting van de konijnenpopulatie. De factoren versterken elkaar in de loop van de tijd steeds meer.

Deze delen zijn tegenwoordig meestal overgroeid met monotone vegetaties waarin zandzegge en helm de boventoon voeren. Ook zijn grote vlakken bedekt met het mos grijs kronkelsteeltje. Zowel het oppervlak als de kwaliteit van het kalkarme grijze duin staat sterk onder druk. Zonder ingrijpen en aanvullend beheer zal het habitattype mogelijk verdwijnen. De beheerinspanningen van de afgelopen jaren hebben laten zien dat deze een positief effect hebben op de kalkarme grijze duinen (H2130B) (Mededeling H. Wondergem, ecoloog SBB). In de beheerde gebiedsdelen is de kwaliteit verbeterd of in ieder geval niet verslechterd. In de niet beheerde gebiedsdelen is de oppervlakte afgenomen en de kwaliteit minder geworden. In Tabel 5.3 is daarom aangegeven dat de oppervlakte H2130B een dalende trend heeft en de kwaliteit gemiddeld genomen gelijk is gebleven.

H2130B Grijze duinen kalkarm

Typische soort Voorkomen in Schoorlse Duinen

Locatie Bron

Soortgroep Soort

Dagvlinders Duinparelmoervlinder (K/C) Sporadisch aanwezig; Open duin Waarneming.nl, de Beer en van Groen, 2010 Grote parelmoervlinder (C) Niet aanwezig N.v.t.

Heivlinder (C) Frequent aanwezig; Open duin en heide Waarneming.nl Kleine parelmoervlinder (K) Sporadisch aanwezig; Open duin Waarneming.nl, de Beer

en van Groen, 2010 Kommavlinder (C) Sporadisch aanwezig; Open duin zuiden NDFF.nl

Korstmossen Gevlekt heidestaartje (K/C) Sporadisch aanwezig open duin BLWG.nl Gewoon kraakloof (C) Algemeen aanwezig open duin Monitoring SBB Open rendiermos (C) Algemeen aanwezig open duin Monitoring SBB Sierlijk rendiermos (C) Frequent aanwezig open duin Monitoring SBB Zomersneeuw (C) Algemeen aanwezig open duin Monitoring SBB Mossen Bossig kronkelsteeltje (K/C) Niet aanwezig

Sprinkhanen en krekels

Blauwvleugelsprinkhaan (C) Occasioneel aanwezig Schaars in het zuidelijk en noordelijk deel van het gebied

Monitoring SBB

Duinsabelsprinkhaan (K) Sporadisch aanwezig Schaars in één km- hok in het oostelijk deel van het gebied

Waarneming.nl

Knopsprietje (C) Occasioneel aanwezig Schaars, in drie km- hokken in het zuidoostelijk deel van het gebied

Waarneming.nl

Buntgras (C) Algemeen aanwezig Open duin Bakker et al 2001, Ten Haaf 2007, Monitoring SBB

Duinroos (K) Aanwezig Open duin Bakker et al 2001, Ten Haaf 2007, Monitoring SBB

Duinviooltje (K) Algemeen aanwezig open duin Bakker et al 2001, Ten Haaf 2007, Monitoring SBB

Kleine ereprijs (E) Niet aanwezig Kleine rupsklaver (K) Niet aanwezig

Kleverige reigersbek (K) Sporadisch aanwezig Open duin achter zeereep

Bakker et al 2001, Ten Haaf 2007, Monitoring SBB

Ruw vergeet-mij-nietje (K) Sporadisch aanwezig Open duin Bakker et al 2001, Ten Haaf 2007, Monitoring SBB

Ruwe klaver (K) Niet aanwezig Vals muizenoor (K) Niet aanwezig Vogels Tapuit (broedvogel) (C) Sporadische

broedvogel

Zie beheerplan Wondergem, 2003, de Beer en van Groen 2010 Velduil (K) Sporadische wintergast Monitoring SBB Zoogdieren Konijn (C) Aanwezig, maar

schaars

Systeemanalyse H2130B Grijze duinen (kalkarm)

Voor de algemene landschapsecologische systeemanalyse van Schoorl wordt verwezen naar hoofdstuk 3. In deze analyse is een samenvatting van de systeemanalyse opgenomen.

Toegespitst op H2130B betekent dit:

 Het habitattype H2130B grijze duinen kalkarm is ontstaan na successie van de reeks van embryonale duinen (H2110) via Witte duinen (H2120). Hieruit zullen in eerste instantie ook het kalkrijkere subtype H2130A zijn ontstaan, maar na ontkalking en in het over het algemeen toch al kalkarmere moedermateriaal heeft zich het kalkarme subhabitattype ontwikkeld. Deze vegetatiesuccessie is een natuurlijk proces dat in de loop van de tijd plaatsvindt binnen het ouder worden van de duinen.

 In z’n optimale verschijningsvorm bestaat de bodem uit een licht humeuze, grijze AC-horizont direct gelegen op de minerale ondergrond (duinvaaggrond), met een zeer beperkte bodemontwikkeling.

 O.a. door ontbreken van dynamiek en overstuiving, door toegenomen atmosferische depositie en wegvallen van drukbegrazing door konijnen zijn delen vergrast met zandzegge en/of helm, dit heeft vooral plaatsgevonden in de duinen direct achter de zeereep van Zuid naar Noord en in het open duin ten noorden van de Schoorlse zeeweg.

 De verruiging en vergrassing is niet alleen een weerspiegeling van de huidige atmosferische depositie, maar ook van de reeds geaccumuleerde

voedingsstoffen.

Knelpunten en oorzakenanalyse H2130B Grijze duinen

Voor H2130B is de versnelde opslag en vergrote beschikbaarheid van

voedingsstoffen een nog groter knelpunt dan voor H2130A. De meest grootschalige vastlegging van de duinen vanaf de vorige eeuwwisseling heeft plaatsgevonden in het oude secundair verstoven duincomplex waar dit habitattype van nature het best tot z'n recht komt. Binnen het kalkarme Waddendistrict zijn deze relatief oude duinen al sterk uitgeloogd. Daarom heeft de hoge stikstofdepositie hier de grootste effecten gehad.

Alle kalkarme duingraslanden lijken gevoelig voor hoge N-depositie. De benutting van een hoge N-depositie door de vegetatie is niet in alle gebieden hetzelfde, maar is afhankelijk van o.a. pH, de P-beschikbaarheid en organische stof in de bodem. P wordt gebonden in calcium of ijzerfosfaat. In het Waddendistrict waartoe Schoorl behoort, en waar ijzergehalten sowieso laag zijn, is ijzer ook in jonge bodems alleen in organische vorm aanwezig, en is de P-binding dus altijd zwak. Fosfaat is hier vrijwel altijd beschikbaar. De hoeveelheid N beperkt hier de mate van opname van nutriënten. Dit type duingraslanden is daarom van nature door stikstof gelimiteerd, wat het gevoelig maakt voor verhoogde N-depositie (Kooijman & Besse 2002 en Kooiman et al. 2009).

De KDW voor H2130B is momenteel vastgesteld op 714 mol/ha/jaar. De huidige oppervlakte van H2130B inclusief 2 ha zoekgebied in Schoorl is circa 103 ha. Op ca. 6% van dit subtype d.w.z. 6 ha rust een te hoge depositiewaarde, met een

overschrijding van meer dan 2 x de KDW. Op ca. 94% van dit subtype d.w.z. ca 97 ha is er sprake van een te hoge depositiewaarde, met een overschrijding van meer 70 mol N/ha/jaar tot 2 x de KDW.

De kwalificerende vegetaties die behoren tot het subhabitattype H2130B liggen voornamelijk in de middenduin rond het Vogelmeer en binnen de heides van het Grootganzenveld en de Mariavlakte. De locaties waar de KDW > 70 mol/ha*jr wordt overschreden liggen meer aan de oostzijde van deze gebieden en een aantal

plaatsen aan de oost rand van het gebied, waar op de hoge duinen plaatselijk ook dit subhabitattype voorkomt en de depositie van N het hoogst is volgens de AERIUS

rapportage (2014). De situatie in Schoorl is min of meer een treffend voorbeeld van de huidige staat van het kalkarme Grijze duin in Nederland. Grote oppervlakten zijn in de afgelopen decennia binnen Schoorl vergrast met helm en zandzegge, dit is duidelijk bij vergelijking van de kwalificerende vegetaties voor H2130B binnen de vegetatiekartering uit 1993 en 2000 (zie Meijer et al. 2012 Kaart 9.3.8 en 9.3.9). Voor H2130B is berekend dat er in 2030 sprake is van een gemiddelde daling met 153 mol N ha/jr. Dit betekent dat in 2030 nog op zo’n 1% van het areaal H2130B een hoge overbelasting van stikstofdepositie van meer dan 2X de KDW. Voor 81% is er dan nog steeds sprake van een matige overbelasting van 70 mol N/ha/jaar tot 2 x de KDW. Voor 17% schommelt de depositiewaarde rondom de KDW (-70 mol<x>70 mol/ha*jr). Op 1 % is geen sprake meer van overbelasting.

De overschrijding vindt voornamelijk plaats in de verspreide kleinere vegetatie vlakken die aan de oostzijde van het gebied liggen in de binnenduinrand bij o.a. Groet en Catrijp. Duurzaam herstel van kalkarme grijze duinen is vooral op deze locaties lastig, enerzijds vanwege de hoge depositie, anderzijds door de

landschapsecologische positie aan de binnenduinrand waardoor de natuurlijke dynamiek ontbreekt of sterk is gedempt. Erosie door recreatief medegebruik leiden tot ontwikkeling van veelal minder goed verzadigde gemeenschappen.

Door de reductie van N-depositie in het middenduin, kunnen op grotere

oppervlakten die momenteel niet kwalificeren maar wel in de landschapsecologische zone voor grijze duinen liggen, zich bij toepassing van geschikte maatregelen, zich weer kwalificerende vegetaties ontwikkelen. Momenteel zijn dit de sterk vergraste delen.

Actieve beheermaatregelen zoals verwijderen van vegetatie, plaggen, maaien en extensieve begrazing kunnen waar nodig de aanzet geven tot een duurzaam herstel van dit habittatype. Daarnaast zal een deel van de vegetaties van het kalkrijkere subtype (H2130A) zich ontwikkelen tot het kalkarmere subtype via natuurlijke successie.

Recent is begrazing ingezet via een OBN maatregel. Ofschoon er nog geen resultaten echt zichtbaar zijn is het perspectief gunstig omdat de begrazings- en herstelprojecten elders o.a. Pettemerduinen en Texel positief werken, zowel direct op de vegetatie als indirect door stimuleren van secundaire verstuiving.

Met de toenemende kennis van effecten van maatregelen op specifieke soorten en op het voedselweb als geheel is het wel van groot belang de resultaten in de volle breedte goed te blijven monitoren en evalueren en de gebruikte methoden en toepassingswijzen periodiek te toetsen.

Leemten in kennis H2130B Grijze duinen

Grijze duinen zijn van nature binnen het duingebied relatief stabiele habitattypen, althans veel minder dynamisch dan de embryonale duinen (H2110) en witte duinen (H2120). Echter ook H2130 is een successiestadium dat slechts beperkte tijd aanwezig is in z’n meest karakteristieke verschijningsvorm. Handhaven van een bepaald areaal is dus alleen mogelijk wanneer het verschijnen en weer verdwijnen van dit stadium met elkaar in evenwicht zijn. Op welke ruimte- en tijdschalen het lot van dit type beoordeeld moet worden hangt af van de mate van dynamiek die in het systeem aanwezig is. Voor H2130B geldt in het Waddendistrict, dat deel uitmaakt van de vastelandsduinen, dat in de kern van het areaal binnen Schoorl, de oudere uitgeloogde loopduin- en paraboolduincomplexen, de gevoeligheid van het type voor eutrofiëring en verzuring het grootst is. Daardoor vermindert de geschiktheid van hun habitat tegenwoordig vermoedelijk sneller dan voor de 50-er jaren van de vorige eeuw het geval was. Omdat de vorming van nieuwe loopduinen binnen Schoorl vrijwel is uitgesloten staat het areaal dat geschikt is voor H2130B steeds

meer onder druk. Herstel vindt voornamelijk plaats door reactievering van

gefixeerde paraboolduinen. Parabolisering van het duincomplex vanuit de zeereep, en vooral het toestaan van dit proces dient te worden gestimuleerd en te worden onderzocht. Voor de ontwikkeling van het habitattype is monitoring van de

vegetatieontwikkeling essentieel. Deze monitoring is sowieso nodig en vormt geen aanvullende verplichting in het kader van de PAS.