• No results found

De Gazastrook is uniek. Met anderhalf miljoen inwoners op een gebied van 25 kilometer lang en 7 tot 9 kilometer breed is het een van de dichtstbevolkte stukjes land op aarde. Zelden is zo’n klein gebied zo vaak in het nieuws geweest en toch zo onbegrepen. Voor velen staat de Gazastrook gelijk aan de Palestijnse politieke partij Hamas en roept het gebied beelden op van gemaskerde mannen, gesluierde vrouwen en bittere armoede. Voor mij is het een vat vol tegenstrijdigheden, een plek waar hoop en wanhoop samenkomen. Het is een van de mooiste en meest gastvrije plek- ken waar ik ooit ben geweest, en tegelijkertijd vervult de heden- daagse realiteit daar mij met afschuw. Met name de sumud van de mensen in Gaza heeft diepe indruk op mij gemaakt en heeft me uiteindelijk doen besluiten aan boord te stappen van de Gaza Freedom Flotilla. Maar daarover later meer.

De eerste keer dat ik de Gazastrook bezocht was in januari 2005. Hoewel mijn onderzoek zich toen op het dorpje Jayyous in het noorden van de Westelijke Jordaanoever richtte, was ik erg benieuwd naar dit zwaarbevochten stukje aarde. Het was net na oud en nieuw en kort voor de lokale gemeenteraadsverkiezingen van 25 januari. Politieke analisten voorspelden dat Hamas die weleens zou kunnen gaan winnen en de verkiezingen waren het gesprek van de dag. Oost-Jeruzalem, de Westelijke Jordaanoever en ook de Gazastrook hingen vol met groene en gele vlaggen en de internationale toezichthouders van de Verenigde Naties brachten een feestelijke sfeer met zich mee. Ik had een uitnodi-

ging van dokter Eyad el-Sarraj, van het Centrum Mentale Ge- zondheid in Gaza, die me persoonlijk door ‘zijn’ Gaza wilde rondleiden.

Dokter el-Sarraj is een vriendelijke man van middelbare leef- tijd met een rustige stem en met een rond brilletje. Hij is een le- vende legende. Er zijn weinig mensen in de Gazastrook die deze psychiater en vrijheidsstrijder niet kennen. Gedreven door een rotsvast vertrouwen in de uiteindelijke goedheid van de mens, zet hij zich op verschillende manieren in voor een rechtvaardige oplossing van het conflict. Zo is hij medeoprichter en directeur van het Centrum Mentale Gezondheid in Gaza, voorzitter van de Internationale Faculteit voor Israëlisch-Palestijnse Vrede en de onofficiële leider van het geweldloze, populaire verzet in de Ga- zastrook. Als wandelende encyclopedie en intellectuele sparring- partner heeft hij enorm bijgedragen aan mijn onderzoek. Het zijn echter zijn doorzettingsvermogen en zijn onuitputtelijke optimisme die hem tot een van de indrukwekkendste personen maken die ik ooit heb ontmoet.

Hoewel ik de Westelijke Jordaanoever maar voor een aantal dagen zou verruilen voor de Gazastrook, bereidde ik me weken voor op dit uitstapje. Want ook ik had de beelden gezien van ge- sluierde vrouwen en van gemaskerde, tot de tanden toe bewa- pende Hamasstrijders. Ik wist wel dat de beeldvorming door de media vals kon zijn – de Westelijke Jordaanoever bleek tenslotte ook heel anders dan het beeld dat ik ervan had via kranten en tv –, maar toch vond ik het spannend. Hoe word ik daar als al- leengaande westerse vrouw onthaald? Zou ik een hoofddoek moeten dragen? En geef ik mensen nou wel of niet een hand? Zo- dra ik echter uit de taxi stapte in Gaza-stad verdwenen mijn zor- gen als sneeuw voor de zon. Alweer had ik me laten leiden door vooroordelen en alweer had ik me bang laten maken door mo- mentopnames door de media.

Voor me zag ik geen gemaskerde mannen of islamitisch bol- werk, maar een prachtige stad aan zee die me aan Griekenland deed denken. De straten waren vol leven en een collega van dok-

ter el-Sarraj nam mij mee naar de lokale markt. ‘Arba bi ashera,

arba bi ashera!’ (Vier kilo voor tien shekels.) De doordringende

geur van verse vis en het geschreeuw van de marktkoopmannen deden mij denken aan de Dappermarkt in mijn oude buurtje in Amsterdam.

Toen we op een terrasje plaatsnamen voor een Arabische kof- fie, werd ik aangesproken door een jonge vrouw met een strakke spijkerbroek en een shirt met halflange mouwen aan en knalrode lippen. Dit was wel het laatste wat ik in de altijd zo conservatief afgebeelde Gazastrook verwachtte. Met een Arabische tongval, maar met een overdreven Amerikaans accent, stelde zij zich voor als Majdi, een vijfentwintigjarige studente Engelse taal en letter- kunde. Of ze erbij mocht komen zitten om haar Engels te oefe- nen. ‘Sinds de tweede intifada komen hier niet zoveel toeristen meer, ik kijk nu voornamelijk naar films en series om mijn En- gels op peil te houden.’ Dat verklaarde het sterk aangedikte Ame- rikaanse accent.

Al snel waren we in een open gesprek verwikkeld en vroeg ik haar onbeschaamd naar alle aspecten van haar leven in de Gaza-

strook terwijl zij op haar beurt alles wilde weten over de tulpen (en vrouwen) uit Amsterdam. Onze vragen wisselden elkaar in rap tempo af. Is het waar dat vrouwen in Nederland zich laten betalen voor seks? En dat iedereen er wel eens wiet rookt? Voel je je niet onderdrukt in een samenleving waarin mannen overheer- sen? Ben je als christelijke vrouw wel veilig in een islamitische sa- menleving? Al snel werd duidelijk dat onze kennis van elkaars sa- menleving gebaseerd was op feitelijke doch halve waarheden. Ja, prostitutie en softdrugs zijn in Nederland legaal, maar dat bete- kent niet dat elke vrouw seks tegen betaling heeft of dat iedereen de hele dag stoned is. Ja, de meerderheid van de mensen in Gaza is islamitisch en veel vrouwen dragen een hoofddoek, maar dat betekent niet dat er geen ruimte is voor christenen of dat iedere vrouw zich moet sluieren. Na een uur lang gekwebbeld te hebben zuchtte mijn gastheer: ‘Alle vrouwen zijn ook hetzelfde.’ We wis- selden e-mailadressen en telefoonnummers uit en spraken af dat ze me een aantal dagen later zou rondleiden op de plaatselijke universiteit. Nu was het echter tijd om de beroemde dokter el- Sarraj te ontmoeten.

Een taxi toeterde zich een weg door de drukke straten en bracht ons naar het Deira Hotel, dat – gelegen in hartje centrum maar met uitzicht over de Middellandse Zee – een oase van rust is in deze chaotische stad. Met chic gedekte tafels en een uitge- breide menukaart is het hotel erg populair bij expats en bij de welgestelden van de Gazastrook. Dokter el-Sarraj zat druk bel- lend en met drie stapels papieren voor zich aan een tafeltje op het terras op ons te wachten. Al snel merkte ik dat hij altijd druk is, dat zijn telefoon nooit ophoudt met rinkelen, dat hij een rasech- te duizendpoot is.

Als directeur van het Centrum Mentale Gezondheid en hoofd van een academische onderzoeksgroep, heeft hij zijn handen al vol. Hij had zich echter ook beschikbaar gesteld als kandidaat voor de politieke partij Wa’ad. Wa’ad, een acroniem voor ‘Natio- nale Coalitie voor Gerechtigheid en Democracy’, bereidde zich voor op de nationale verkiezingen van 2006 en hield de lokale

verkiezingen van 25 januari dus goed in de gaten. Toen de ober de Arabische koffie en een arqilla (waterpijp) met appelsmaak bracht, klapte dokter el-Sarraj zijn telefoon echter dicht, schoof de papieren opzij en was hij een en al oor voor ‘zijn’ Nederlandse studente.

Uiteraard kende ik de geschiedenis van de Gazastrook, maar zelden heb ik in slechts enkele uren zoveel geleerd. Met een enorm enthousiasme en met oog voor feiten en details – zoals een professor betaamt –, vertelde el-Sarraj me over de verschil- lende periodes van bezetting en over de vluchtelingen van de Nakba in 1948 en de Israëlische bezetting in 1967. Over de dorpjes waaruit de Palestijnen verjaagd zijn; sommige compleet vernie- tigd, andere omgedoopt tot Joodse nederzettingen die nu uitge- groeid zijn tot complete Israëlische steden. Over de huidige situ- atie, met meer dan driekwart van de totale bevolking van Gaza officieel als vluchteling geregistreerd bij de Verenigde Naties. Ge- schiedenis en statistieken wisselde hij af met persoonlijke erva- ringen en foto’s. Langzaam kreeg ik inzicht in de verhalen die al- tijd schuilgaan achter het nieuws.

Die avond word ik getrakteerd op een enorm avondmaal bij de schoonzus van dokter el-Sarraj thuis. Verschillende mezze – kleine gerechtjes, zoals tabouleh en gefrituurde bloemkool – ge- volgd door twee traditionele Palestijnse gerechten – maklube en

musakhan –, speciaal klaargemaakt zonder noten, daar ben ik al-

lergisch voor, en genuttigd met de hele familie, buiten op de ve- randa. Buurtkinderen spelen voor de deur en een voor een ren- nen ze het tuinpad op om te roepen: ‘How are you’ en: ‘I love you.’ De sfeer is ongedwongen, en hoewel ik niet alle gesprekken kan volgen doordat het dialect van Gaza enigzins verschilt van het Arabisch in de Westelijke Jordaanoever, voel ik me thuis.

De drie dagen daarna word ik door dokter el-Sarraj en zijn collega’s op sleeptouw genomen door de hele Gazastrook. Ook Majdi houdt zich aan haar belofte en laat me haar universiteit zien. Anders dan in de Westelijke Jordaanoever ben ik hier een zogeheten ‘politieke toerist’, iemand die in een korte periode zo veel mogelijk over de situatie te weten wil komen en zo veel mo- gelijk verschillende mensen wil ontmoeten. Ik heb hier nog geen contacten opgebouwd, ken de weg niet en beschik niet over de theoretische kennis die ik wel heb van de Westelijke Jordaanoe- ver. Wat ook een enorm verschil uitmaakt, is dat ik in de Gaza- strook niet geleid word door mijn onderzoeksvraag. Hier geen gestructureerde aantekeningen, geen vragenlijsten en geen inter- views. Ik kom om te leren en te luisteren, en ik ontmoet mensen niet als antropologe maar gewoon als Anne.

Twee ontmoetingen geven mijn eerste indruk van dit bijzon- dere stukje land goed weer. De eerste vond plaats in Bureij, een vluchtelingenkamp ten oosten van Gaza-stad. Eigenlijk was dit een toevallige ontmoeting die niet gepland was door mijn gast- heer. Moneer, een tweeëndertigjarige medewerker van het Cen- trum Mentale Gezondheid, zou mij die dag meenemen naar Ra- fah, een stad die grenst aan Egypte, om daarna de fruitboom- gaard van zijn familie te bezoeken. Onderweg in de auto kreeg hij echter een telefoontje van het medisch centrum in Bureij, er was een spoedgeval. Dat spoedgeval bleek Shaden Naser te zijn.

Shaden is een vijfenveertigjarige vrouw met diepe groeven in haar gezicht en een luide stem. Ze heeft de zorg over zeven kinde- ren – de oudste is zeventien, de jongste anderhalf – en als we het kleine ziekenhuis binnenlopen staat zij druk gebarend tegen een van de medewerkers van de Verenigde Naties te schreeuwen. De jonge verpleegkundige staat er enigszins beduusd bij, en ook ik schrik van de felheid van deze vrouw. ‘Genoeg! Hij moet zich er gewoon niet mee bemoeien. Genoeg!’ Shaden is duidelijk kwaad en de verpleegkundige is zienderogen opgelucht dat zij de zorg aan Moneer kan overdragen. Hij loopt direct op de schreeuwen- de vrouw af en begint op gedempte toon met haar te praten. Bij- na onmiddellijk trekt haar boosheid weg, slaat ze haar handen voor haar gezicht en begint ze hartstochtelijk te huilen. Moneer leidt haar naar een aparte ruimte en ik blijf ongemakkelijk ach- ter. Je kunt je soms echt een indringer voelen als je zo dicht bij de ellende van andere mensen komt.

Twintig minuten later komen Moneer en de vrouw weer terug naar de hal en stelt de vrouw zich aan me voor. Ze excuseert zich voor ‘het drama’ van daarnet, ze schaamt zich. En hoewel ik zeg

dat dat absoluut niet nodig is dringt ze aan. ‘Zo ben ik normaal helemaal niet, ik wil het goedmaken. Abu Ahmed (de bijnaam van Moneer) vertelt me dat je helemaal uit Nederland komt. Laat me je meenemen naar mijn huis, ik kan je het kamp laten zien.’ Ik kijk naar Moneer en weet dat hij andere plannen heeft, maar ik ben nieuwsgierig geworden naar deze vrouw. Bovendien ben ik beroepshalve geïnteresseerd of de vluchtelingenkampen in Gaza er hetzelfde uitzien als die in de Westelijke Jordaanoever. Moneer lacht: ‘Maar dan moet je wel voor ons koken, tante, het is bijna lunchtijd.’

We lopen het gebouw uit en ik volg ze door de doolhof van kleine straatjes naar het vluchtelingenkamp. Al snel constateer ik dat de tentenkampen van de Verenigde Naties, ooit bedoeld als tijdelijke opvang, ook hier zijn uitgegroeid tot dichtbevolkte kleine stadjes. De ‘huisjes’ staan dicht op elkaar en zijn op een geïmproviseerde manier gebouwd met allerlei materialen. De elektriciteitskabels hangen gevaarlijk dicht boven onze hoofden en er is geen stromend water. Terwijl we lopen vertelt Moneer me het verhaal van Shaden, de jongste zus van zijn vader.

Als tiener was Shaden hopeloos verliefd op Khalid, een leef- tijdsgenoot uit dezelfde buurt. Hoewel ze beiden uit een gelovig gezin kwamen, waren haar ouders in eerste instantie tegen een huwelijksverbintenis omdat Khalids familie een veel strengere richting van de islam aanhing. Ze waren bang dat de vrijheid van hun enige dochter daardoor te zeer beperkt zou worden. Na meerdere bezoekjes en de belofte van Khalid dat hij zijn domi- nante familie niet met zijn toekomstige echtgenote zou laten be- moeien, stemden zij echter in en trouwde het jonge paar. Khalid hield zijn belofte en samen bouwden ze een mooi leven op. Het jonge gezin verhuisde naar Gaza-stad, waar Khalid werk vond als visser in de haven terwijl Shaden voor het snelgroeiende gezin zorgde. ‘Als tortelduifjes waren we, iedereen was jaloers op onze liefde,’ voegt Shaden aan Moneers verhaal toe.

Een jaar geleden was alles echter plotsklaps veranderd. Shaden begint sneller te lopen en mompelt een gebed in zichzelf als Mo-

neer vertelt wat er op die noodlottige dag gebeurde. Khalid was aan het werk op een van de kleine houten vissersbootjes toen er een Israëlische helikopter boven de vissers kwam vliegen. Zon- der waarschuwing opende deze het vuur en Khalid was in blinde paniek in zee gesprongen. Dit bleek achteraf zijn redding, want enkele minuten later werd de boot gebombardeerd en werden al- le opvarenden gedood. Door de klap van de explosie had Khalid het bewustzijn verloren. Hij werd door havenwerkers uit het wa- ter gered. Door reanimatie bleef hij leven, maar hij raakte wel in een coma van drie weken. Daaruit ontwaakte hij met ernstige hersenbeschadiging en hij bleek tot weinig meer in staat.

Ondertussen zijn we bij het huis van Shaden aangekomen, een klein tweekamerappartement gebouwd op het dak van haar schoonfamilie. Een witte trap van kalksteen aan de zijkant van het huis leidt ons naar boven. Binnen is het een drukte van jewel- ste. Zeker twintig kinderen en tieners bevolken de twee kamers, de keuken en het kleine aangrenzende balkon. Shaden begint di- rect thee te maken en roept twee tienermeisjes om haar te helpen met het voorbereiden van de lunch. De jongste kinderen rennen uitgelaten rond terwijl de tieners de gasten begroeten. Vier over- duidelijk puberende jongens zitten in een hoek over een kleine radio gebogen. Het gezellige rumoer van een vol huishouden staat in schril contrast met de oude man die in een hoek zit. Links achter in de huiskamer staat een bed voor hem, Khalid, die sinds de aanval op zijn vissersboot in zijn eigen wereld leeft. Zijn hart klopt, maar zijn ogen zijn leeg en staren de kamer in zonder te zien. Nadat hij uit zijn coma ontwaakte heeft hij niet meer ge- sproken. Zijn hersenen zijn te zwaar beschadigd. Hij herkent zelfs zijn vrouw en kinderen niet. Moneer loopt op het bed af en begroet de bedlegerige man met een warme omhelzing. Khalids armen bewegen en er komt een zacht gegrom uit zijn keel, maar echt contact is niet mogelijk. ‘Zo is hij al sinds die ene dag, de dokters zeggen dat het niet meer zal veranderen.’ Ik weet dat Khalid pas zesenveertig is, maar voor mij zit een oude man.

bij de vrouwen in de keuken. Ik vraag of ik kan helpen maar mijn aanbod wordt resoluut afgewezen.‘Jij bent vandaag onze gast.’ Er worden tomaten, uien en aubergines gesneden en een grote pan rijst staat op het vuur te pruttelen. Als ik Shaden vraag of ieder- een hier familie van haar is, lacht ze.‘Yaa habibti (lieverd), zij zijn familie uit het hart. Jonge mensen uit het kamp die een plek no- dig hebben waar ze gewoon zichzelf kunnen zijn. Het leven hier kan soms heel moeilijk zijn.’ Ik drink mijn zoete thee en luister als Shaden vertelt hoe haar leven het afgelopen jaar veranderd is.

‘Na de dag van het ongeluk konden we niet meer in Gaza- stad blijven wonen. Ik wilde wel – ons leven daar was fan- tastisch, we hadden veel vrienden om ons heen –, maar het kon gewoon niet. Khalid heeft veel verzorging nodig en zijn familie woont hier in het kamp. Zij hebben alles geregeld. Dit huis was bedoeld voor de jongste broer van Khalid. Die is afgelopen zomer getrouwd en zijn bruid is hoogzwanger. Zij wonen nu beneden, bij mijn schoonouders. Die vinden het maar niks wat ik hier doe. Dat ik jongeren een plek bied om te praten, te studeren of gewoon bij elkaar te komen. Ze vinden het haram (ongepast), maar ze hebben het leven van Khalid en mij nooit begrepen. Wij willen niet opgesloten zijn, niet door de Israëlische bezetting en niet door onze ei- gen tradities en gebruiken. Wat is er nou mis met openlijk praten? Wat is het probleem als die jonge meiden hier dro- men hebben en die ook nastreven?

In Gaza-stad was Khalid vrijwilliger bij het lokale buurt- centrum, een plek waar jongeren komen om te leren, te pra- ten of te sporten. Ik had daar een kleine groep tienermeiden onder mijn hoede. Ik leerde ze naaien en breien. We maak- ten van alles, zoals jurken en portemonnees met traditione- le Palestijnse patronen erop, maar het was vooral een plek waar jonge meiden open konden zijn over hun gevoelens en zorgen. Het is niet makkelijk voor ze, weet je... Om op te groeien onder bezetting en ook nog eens de last van een ge-

zin te moeten dragen. Van vrouwen in Gaza wordt verwacht dat ze niet klagen, dat ze de mannen en “the cause” steunen. Ik zeg niet dat dat verkeerd is – op de eerste plaats ben ik