N
4744
4744
4744
gemiddelde
1616
103
3216
mediaan
1502
100
2926
minimum
6
53
1
maximum
7657
363
9704
Energieverbruik
N
4744
gemiddelde
23
mediaan
22
minimum
2
maximum
75
tussen voorspellende factoren voor huishoudens met een laag energieverbruik en huishoudens met een hoog energieverbruik. Er ontstaan twee modellen: laag ten opzichte van gemiddeld en hoog ten opzichte van gemiddeld. In feite ontstaan er twee binaire logistische modellen, waardoor de analyse zal resulteren in twee series die beide alle parameters in berekening nemen (Zorlu, mastercollege ‘Methoden en technieken’, 2014).
Tot slot moet worden opgemerkt dat bij het samenstellen van de afhankelijke variabele alledrie de componenten evenveel gewicht in de schaal leggen. Ik heb hiervoor gekozen omdat ik denk dat het verbruik van water een vergelijkbare druk op het milieu legt als de uitstoot van CO2 door het verbruik van gas en
elektriciteit. Bovendien vind ik het aannemelijk dat huishoudens met een groen waterverbruik in de meeste gevallen óók een groen gas- en elektriciteitsverbruik hebben. De groenheid van verbruik impliceert immers bewuste keuzes en heeft daardoor betrekking op de algehele houding ten opzichte van energieverbruik.
Tabel Nul-d. Energieverbruik in klassen
N
N%
laag
1903
40,1
gemiddeld
954
20,1
hoog
1887
39,8
4.3 Onafhankelijke variabelen
1. Bouwjaar
Tabel 1. Bouwjaar in klassen
Het bouwjaar van een woning is het jaar waarin een
woning is opgeleverd voor bewoning.
De variabele heeft drie categorieën: voor 1945, tussen
1945 en 2000 en vanaf 2000.
2. Oppervlakte woning
Tabel 2. Oppervlakte woning De oppervlakte van de woning is gemeten in m² en isexclusief buitenruimten.
De variabele is continu en loopt van 8 tot 600.
3. Besteedbaar inkomen
Tabel 3. Besteedbaar inkomen Het besteedbaar inkomen betreft het bruto jaarinkomenvan het huishouden, minus de premies en belastingen.
Sommige respondenten hadden grote (negatieve) verdiensten,
onder andere door hun zelfstandig ondernemerschap.
Om een scheef beeld te voorkomen zijn daarom 15 respondenten uit de analyse gehaald.
Het inkomen is door 1000 gedeeld, omdat de toename per euro geen waarneembare waarde kent.
N
N%
<1945
979
20,6
1945-2000
3263
68,8
>2000
502
10,6
totaal
4744
100,0
Woonoppervlak
N
4744
gemiddelde
112
min/max
8/600
standaardafwijking 583
Inkomen
N
4744
gemiddelde
34,7
min/max
1.2/144.9
standaardafwijking 18,2
4. Aantal personen
Tabel 4. Aantal personen in klassen Deze variabele omvat het aantal bewoners dat ophet moment van de opname hun hoofdverblijf in de woning heeft. Het aantal bewoners wordt gebruikt om de specifieke jaarlijkse nettowarmtebehoefte voor
warmtapwaterbereiding te bepalen.
Deze variabele is voorafgaand aan de woningopname ingevuld op basis van gegevens uit de bewonersenquête, tijdens de woningopname is deze invulling gecontroleerd.
Omdat maar weinig mensen met meer dan vier personen hun woning delen, is deze variabele onderverdeeld in drie categorieën: een persoon, twee personen en meer dan twee personen.
5. Aanwezigheid
Op de vraag hoe vaak er iemand aanwezig is in de woning kon men kiezen uit drie antwoordmogelijkheden: overdag en ’s avonds meestal niemand thuis, verschillend per dag en moment of bijna altijd iemand thuis (zie tabel 5a). De respondenten die onregelmatige aanwezigheid opgaven is gevraagd hun aanwezigheid te specificeren (zie tabel 5b). Per dagdeel (06.00-09.00, 09.00-12.00, 12.00-15.00, 15.00-18.00, 18.00-23.00 en 23.00-06.00) is ingevuld op hoeveel doordeweekse dagen er iemand thuis aanwezig is. De respondenten die 6, 7 of 8 doordeweekse dagen aanwezigheid opgaven zijn samengevoegd met de maximale dagdeelscore van 5. Elke onregelmatige respondent kan een minimale score van 0 en een maximale score van 30 behalen. De gehercodeerde variabele is vervolgens op basis van percentielscores in drie klassen ingedeeld: zelden iemand thuis, soms iemand thuis en vaak iemand thuis. Daarna is een nieuwe variabele aangemaakt waarin deze variabele gecombineerd is met de categorieën ‘nooit iemand’ en ‘altijd iemand’ (zie tabel 5c).
Voorbeeld vragenlijst:
Welke van de volgende situaties is het meeste op uw huishouden van toepassing? Er is overdag en ’s avonds meestal niemand thuis
Er is bijna altijd iemand thuis
Het verschilt per dag en moment van de dag of er iemand thuis is
N
N%
1
1556
32,8
2
1893
39,9
>3
1295
27,3
Tabel 5a. Aanwezigheid Tabel 5b. Wisselend aanwezig
Tabel 5c. Aanwezigheid in klassen
6. Opleidingsniveau
Met het opleidingsniveau wordt de hoogst afgeronde opleiding bedoeld die in het huishouden aanwezig is. Hiertoe zijn bij de variabelen ‘opleiding respondent’ en ‘opleiding partner’ eerst gehercodeerd met de waarden 9 (anders) als missing. Daarna is een nieuwe variabele samengesteld: “Opleidingsniveau huishouden”. De waarde van deze variabele is gelijk gesteld aan die van ‘opleiding respondent’ als de waarde voor ‘opleiding respondent’ hoger is dan de waarde van ‘opleiding partner’, als de waarde van ‘opleiding respondent’ gelijk is aan die van ‘opleiding partner’ of als de waarde ‘opleiding partner’ missing is.
De variabele is in klassen gecodeerd (zie tabel 6). Een laag opleidingsniveau omvat het basisonderwijs tot VMBO-niveau. 41 respondenten hebben geen opleidingsniveau opgegeven (missing values).
Tabel 6. Opleidingsniveau in klassen
N
N%
niemand
341
7,2
iemand
1963
41,4
wisselend
2440
51,4
totaal
4744
100,0
N
N%
zelden
146
3,1
soms
624
13,2
vaak
1670
51,4
totaal
2440
100,0
N
N%
nooit
341
7,2
zelden
146
3,1
soms
624
13,2
vaak
1670
35,2
altijd
1963
41,4
totaal
4744
100,0
N
N%
laag
1222
25,8
middel
1468
30,9
hoog
2013
42,4
totaal
4703
99,1
7. Stedelijkheid
De stedelijkheidsgraad wordt door het CBS bepaald door de concentratie van menselijke activiteiten te meten, gebaseerd op de gemiddelde omgevingsadressendichtheid. De vijf antwoordcategorieën bestaan respectievelijk uit niet stedelijk, weinig stedelijk, matig stedelijk, sterk stedelijk en zeer sterk stedelijk. Hetgeen neerkomt op minder dan 500, 500-1000, 1000-1500, 1500-2500 en 2500 of meer adressen per km².
Voor de analyses is de variabele in drie klassen gecodeerd (zie tabel 7): niet stedelijk (0-1000 adressen) gemiddeld stedelijk (1000-1500 adressen) en stedelijk (1500 of meer adressen). Hieruit blijkt dat meer dan de helft van de respondenten in een stedelijk gebied woont, terwijl iets minder dan een derde in een niet- stedelijke omgeving woont.
Tabel 7. Stedelijkheid in klassen
8. Milieubewustzijn (energiebesparende maatregelen)
Het milieubewustzijn wordt gemeten aan de hand van deelname aan energiebesparende maatregelen. Onder besparingsmaatregelen worden de volgende activiteiten verstaan: afval scheiden, bewust proberen om het gas- of elektriciteitsverbruik te verminderen en bewust proberen om het waterverbruik te verminderen. Met behulp van een factoranalyse is gecontroleerd of de afzonderlijke variabelen tot één schaal kunnen worden gecombineerd. Een factoranalyse wijst uit dat meer dan de helft van de variantie door één factor wordt verklaard (zie tabel 8). Het samenvoegen van deze drie variabelen is aldus geoorloofd gebleken.
De variabele is gehercodeerd in drie categorieën: geen maatregel, een of twee maatregelen en drie maatregelen (ziet tabel 8a). Meer dan de helft van de respondent blijkt te rapporteren dat zij 1 of 2 energiebesparende maatregelen treffen.
Tabel 8. Factoranalyse Tabel 8a. Besparingsmaatregen in klassen