• No results found

wetenschappen en de neuropsychologie

Paragraaf 3.3 gaat dieper in op de ontwikkeling van kinderen. Daarmee zal

antwoord worden gegeven op onderzoeksvraag 7: wat weten we uit

cognitief-(neuro-) wetenschappelijk onderzoek naar receptie, verwerking, speaking capacity én stress van hoorrecht regelingen (en dergelijke arrangementen) en de zelfstandige toegang tot de rechter (procesingang) door en voor kinderen? In deze paragraaf

wordt de ontwikkeling van verschillende psychologische concepten bespro-ken die met name naar voren komen uit de juridische literatuurstudie (hfst. 2), waaronder de behoefte aan autonomie (het ervaren van zelfbeschikking),

weerbaarheid (waaronder ook empatisch vermogen, de gevoeligheid voor

stress en de gevoeligheid voor groepsdruk of beïnvloeding door derden) en

competenties en vaardigheden (en daarmee samenhangende aspecten zoals

wilsbekwaamheid, gedragsregulatie, maar ook taalontwikkeling). Door te schetsen welke vaardigheden zich over het algemeen in een bepaalde leef-tijdsfase ontwikkelen, kan ingegaan worden op de vraag of er gezien de (neuro)psychologische ontwikkeling van kinderen mogelijkheden bestaan om de procespositie van kinderen uit te breiden.

In paragraaf 3.4 worden vervolgens contextuele factoren besproken die

nodig zijn om participatie van jongeren in civiele procedures mogelijk te maken. In combinatie met de informatie uit paragraaf 3 over de ontwikke-ling van kinderen kan antwoord gegeven worden op onderzoeksvraag 8:

wat zijn de voor- en nadelen van het horen van kinderen in de civiele procedures en in hoeverre zijn deze voor- en nadelen anders voor kinderen jonger dan 12 jaar?

Tot slot bevat paragraaf 3.5 conclusies op basis van de bevindingen uit voor-gaande hoofdstukken en zijn aandachtspunten opgesteld voor de recht-spraak.

3.1.2 Methode en verantwoording

Om bovengenoemde onderzoeksvragen te beantwoorden is een literatuur-studie uitgevoerd binnen pedagogische en (neuro)psychologische literatuur. Wat betreft pedagogische inzichten binnen de praktijk van het hoorrecht en de procespositie van minderjarigen is ook juridische literatuur in beschou-wing genomen. Hierbij is geen systematische review uitgevoerd, maar is een uitgebreide literatuurstudie verricht om elementen die relevant zijn voor de beantwoording van de onderzoeksvragen te bespreken.

Om te onderzoeken wat de ervaringen van kinderen en de rechtspraktijk met de procespositie (onderzoeksvraag 3) zijn, is onderzocht in welke mate jongeren participeren in civiele procedures. Participation was dan ook een belangrijke zoekterm voor deze opdracht. Om vaardigheden en competen-ties te bespreken, die relevant zijn voor het hoorrecht en de eigen rechtsingang (onderzoeksvraag 7), zijn juridische termen (zoals wilsbekwaamheid) omgebogen naar aanverwante psychologische kenmerken. Zoektermen hierbij waren: (development &) executive functions, decision-making, lan-guage comprehension/production, cognitive control, (sensitivity to) stress, empathy, reward processing, social in/exclusion en peer pressure. Om meer inzicht te krijgen in de voor- en nadelen van het horen van kinderen in civiele procedures (onderzoeksvraag 8) is de context van het horen nader onderzocht. Een essentieel uitgangspunt bij dit deel van de literatuurstudie was de gehechtheidstheorie, één van de belangrijkste theorieën binnen de pedagogiek wat betreft de veiligheid en ontwikkeling van jonge kinderen. Deze theorie wordt als uitgangspunt gebruikt om de context van het horen van kinderen te beoordelen.

De pedagogische en (neuro)psychologische literatuur is gezocht in de data-bases van PubMed en Web of Science. Relevante juridische literatuur over de praktijk van de procespositie en het participeren van minderjarigen in civiele procedures is verkregen via een zoektocht in Nederlandse juridische tijdschriften. Voor alle bestudeerde thema’s geldt dat literatuur verder is ver-kregen via de sneeuwbalmethode waarbij relevante studies zijn gezocht in de literatuurlijst van geïncludeerde artikelen.

3.2 Participatie van kinderen

In de afgelopen jaren is het belang van participatie van kinderen bij beslis-singen in het kader van civiele procedures uitvoerig onderzocht. In dit hoofdstuk wordt het belang van participatie besproken, waarbij ook ruimte is voor uitdagingen en nadelen. Hierbij worden ervaringen van zowel jonge-ren als professionals meegenomen. Via deze weg wordt ingegaan op onder-zoeksvraag 3: wat is er uit de literatuur bekend over de ervaringen van kinderen en

de rechtspraktijk met de procespositie van minderjarigen?

3.2.1 Het belang van participatie

In de literatuur bestaat consensus over de positieve effecten van participatie van kinderen bij beslissingen in het kader van juridische procedures. Ten eerste levert participatie informatie op waardoor dit een directe invloed uit-oefent op de beslissing. Door de mening van het kind in beschouwing te nemen, kan een beslissing gemaakt worden die beter aansluit op de behoefte van een kind (Vis et al., 2011). Volgens de professionele standaard kindge-sprekken die bij gerechtshoven in Nederland gehanteerd wordt, is infor-matievergaring niet het doel van het kindgesprek maar vloeit dit wel voort uit het gesprek (De Jong-de Kruijf en van der Zon, 2015). Het doel van het kindgesprek volgens deze standaard is “(...) om uitvoering te geven aan het recht tot participatie en het recht om gehoord te worden. De nadruk ligt op het bieden van ruimte aan het kind, zodat het zijn ‘stem’ kan laten horen.” In lijn met dit doel geven kinderen aan dat ze zich meer gewaardeerd voe-len wanneer naar hun mening wordt geluisterd (Bessell, 2011; Leeson, 2007; Van Bijleveld et al., 2015). Omgekeerd komt uit onderzoek naar voren dat kinderen zich gefrustreerd en machteloos voelen als ze niet worden betrok-ken bij belangrijke beslissingen over hun leven (Barnes, 2012; Leeson, 2007; Munro, 2001; Winter, 2010). Leeson (2007) vertelt over een jongen die jaren-lang niet is betrokken bij beslissingen over uithuisplaatsingen. Deze jongen uitte zijn frustratie in ongewenst gedrag: in zijn wanhoop om gehoord te worden ging hij bewust opstandig en rebels gedrag vertonen. Het leverde hem helaas alleen een label “probleemgedrag” op. Deze studie laat ook zien dat het niet kunnen participeren tot een daling in het zelfvertrouwen en een gebrek aan autonomie kan leiden. De literatuurstudie van Vis en collega’s (2011) bevestigt deze bevindingen en benadrukt hoe het zelfvertrouwen baat heeft bij participatie.

Participatie heeft niet alleen positieve effecten op het psychologisch welzijn van jongeren. Ook zullen jongeren een beslissing sneller respecteren als zij betrokken waren in het proces (Cashmore, 2002; Rap et al., 2018; Woolfson, 2010). Dat geldt ook voor beslissingen die niet in lijn zijn met wat het kind zelf zou wensen. Zoals Cashmore (2002) het verwoordt: “Children want to

have a say rather than their own way” (p. 845). Ofwel, kinderen willen niet

eigen wensen; het is vooral belangrijk dat naar hen geluisterd wordt en dat hun mening wordt meegewogen (Fitzgerald & Graham, 2011). Dit heeft ver-volgens ook positieve gevolgen voor de uitkomst van beslissingen: het seri-eus meewegen van de mening van een kind in gevallen van uithuisplaatsing leidt tot stabielere plaatsingen (Cashmore, 2002) en kan bij scheiding van de ouders leiden tot een meer werkbare omgangsregeling (Cashmore, 2011). Hoewel de voordelen van participatie herhaaldelijk zijn aangetoond, zijn er ook nadelen beschreven in de literatuur. Hierbij wordt vaak genoemd dat deelname als spannend wordt ervaren of zelfs stressvol of belastend kan zijn (e.g., Cashmore & Parkinson, 2009). Dit heeft deels te maken met onbekendheid met het systeem van jeugdhulpverlening of de rechtsprak-tijk (Nathansan & Saywitz, 2015), maar ook met de impact van de beslis-sing. Daarnaast speelt bij kinderen vaak een loyaliteitsconflict, waardoor angst kan ontstaan om een mening te geven die niet correspondeert met de mening van (één van) de ouders (Cashmore, 2011). In de studies van Cashmore (Cashmore, 2011; Cashmore & Parkinson, 2009) beamen jongeren dat deelname hen inderdaad in een moeilijke positie kan brengen. Onder-zoek toont echter aan dat kinderen eerdere gemengde dan uitsluitend posi-tieve of negaposi-tieve gevoelens hebben over participatie (Bell, 2002; Cashmore, 2002), waarbij de negatieve aspecten niet opwegen tegen het belang van par-ticiperen (Cashmore, 2011; Cashmore & Parkinson, 2009; Van Bijleveld et al., 2015; Weisz et al., 2011).

3.2.2 (On)tevredenheid over de mate van participatie

Onder jongeren bestaat een grote behoefte om een actieve rol in te nemen in beslissingen die hen aangaan (e.g., Cashmore, 2002; Cashmore & Parkinson, 2009). Uit verschillende literatuurstudies blijkt dat deze behoefte om te par-ticiperen nu niet bevredigd wordt: kinderen worden onvoldoende betrok-ken bij belangrijke beslissingen over hun leven (Arad-Davidzon & Benbe-nishty, 2008; Ten Brummelaar et al., 2018; Van Bijleveld et al., 2015). Kinderen vinden het belangrijk om hun stem te laten horen omdat de beslissing over hun eigen leven gaat en omdat deze directe en vaak grote gevolgen voor hen zelf heeft (Cashmore & Parkinson, 2009); denk aan minder contact met een van de ouders, gescheiden worden van beide ouders bij een uithuisplaat-sing, plaatsing in een nieuw – vaak onbekend – pleeggezin, etc.

Ontevredenheid over de mate waarin kinderen betrokken worden bij beslis-singen over hun leven komt naar voren uit onderzoek wereldwijd (zie ook Rap et al., 2018) waaronder de Verenigde Staten (Block, Oran, Oran, Baum-rind, & Goodman, 2010), Zweden (Leviner, 2018; Pölkki, Vomanen, Pursiai-nen, & RiikoPursiai-nen, 2012), Engeland (Cossar, Brandon, & Jordan, 2011; Muench et al., 2017), en Australië (Cashmore, 2002; Fitzgerald & Graham, 2011). Nederlands onderzoek over dit thema is nog zeer beperkt. De Jong-de Kruijf en van der Zon (2015) onderzochten via observaties bij vier gerechtshoven

hoe vorm wordt gegeven aan het kindgesprek. In dit onderzoek maakten de meeste kinderen gebruik van hun hoorrecht, wat bevestigt dat kinderen het belangrijk vinden om hun mening te geven. Zoals reeds besproken in de juridische literatuurstudie (hfst. 2) toonde deze studie aan dat kinderen jonger dan 12 jaar niet vanuit het gerechtshof uitgenodigd werden voor een kindgesprek. Deze bevinding wordt bevestigd in ander onderzoek (Van Triest, 2004; Smits, 2015), wat aantoont dat er vanuit de rechtspraktijk nau-welijks overwogen wordt om kinderen jonger dan 12 jaar in de gelegenheid te stellen om hun mening te geven. Onderzoek toont echter aan dat ontevre-denheid en machteloosheid door niet te worden betrokken bij beslissingen niet alleen geldt voor kinderen vanaf 12 jaar; ook jongere kinderen willen hun stem laten horen (Leeson, 2007; Southwell & Fraser, 2010).

3.2.3 Factoren die participatie belemmeren

In diverse studies is aangetoond dat er verschillende factoren zijn die de mogelijkheden voor kinderen om te participeren faciliteren of juist beperken (e.g., Ten Brummelaar et al., 2018; Van Bijleveld, Dedding, & Bunders-Aelen, 2015). Leeftijd van kinderen speelt hierbij een rol, waarbij jongere kinderen minder tevreden zijn over hun participatie dan oudere kinderen (Southwell & Fraser, 2010). Dit kan deels verklaard worden doordat leeftijdsgrenzen strikt gehanteerd worden (De Jong-de Kruijf & van der Zon, 2015; Smits, 2015; Van Triest, 2004). Ook het idee dat jonge kinderen kwetsbaar zijn en/ of niet goed in staat om hun mening op een heldere manier te formuleren vormt een grote belemmering voor de participatie van kinderen (Van Bijle-veld et al., 2015). Gebrek aan inzicht in de competenties en vaardigheden van kinderen kan een rol spelen in deze beeldvorming over kinderen (Collins, 2017). Daarnaast worden jonge kinderen vaak niet betrokken bij beslissingen onder de aanname dat dit te belastend voor de kinderen zou zijn of omdat zij niet hun eigen authentieke mening rapporteren vanwege gevoeligheid voor beïnvloeding door ouders (Vis et al., 2012). Voor professionals die direct met kinderen werken zoals jeugdbeschermers is het in dit opzicht van belang te investeren in de relatie met het kind: een betere relatie faciliteert de partici-patie van kinderen (Cossar et al., 2014; Van Bijleveld et al., 2015) en volgens professionals verhoogt dit de kans dat het kind een betrouwbare verklaring aflegt (Vis et al., 2010). Dit punt is ook relevant voor de rechtspraktijk aan-gezien dit aanduidt dat het bijzonder belangrijk is om een kind op zijn/haar gemak te stellen tijdens een kindgesprek. In de Nederlandse rechtspraktijk lijkt dit voor de ene rechter hoger op de agenda te staan dan voor de andere (De Jong-de Kruijf & van der Zon, 2015).

Andere factoren die participatie mogelijk belemmeren zijn niet noodzakelij-kerwijs gerelateerd aan leeftijd. Een belangrijk punt betreft procedurele en praktische beperkingen zoals onvoldoende capaciteiten van de rechtsprak-tijk (De Jong-de Kruijf en van der Zon, 2015; Smits, 2015; Van Triest, 2004). De literatuurstudie van Van Bijleveld en collega’s (2015) beschrijft verder

dat de ernst of inhoud van een procedure vaak wordt genoemd als beper-king voor de participatie van kinderen. In het geval van een uithuisplaatsing zijn professionals bijvoorbeeld minder geneigd om het kind bij de beslissing te betrekken als er sprake is van mishandeling of huiselijk geweld (Arad-Davidzon & Benbenishty, 2008; Archard & Skivenes 2009). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in eerste instantie de fysieke veiligheid van een kind wordt beoordeeld en dat de mening van het kind hierbij van onderge-schikt belang wordt geacht (Arad-Davidzon & Benbenishty, 2008). Ook de lengte van een traject lijkt een rol te spelen: kinderen lijken minder betrok-ken te worden bij beslissingen naarmate ze meer plaatsingen hebben meege-maakt (Southwell & Fraser, 2010). Deze bevindingen passen helaas niet bij de gevoelens van kinderen; juist deze groepen, waaronder slachtoffers van mishandeling, voelen een sterke drang om hun mening te geven (Cashmore, 2011; Fitzgerald & Graham, 2011).

3.2.4 Participatie op verschillende niveaus

Het gevoel van kinderen dat ze onvoldoende worden betrokken bij belang-rijke beslissingen over hun leven heeft niet alleen betrekking op de mate waarin en manier waarop ze hun mening mogen geven. Een belangrijk aan-dachtspunt is informatievoorziening over hun betrokkenheid (Rap et al., 2018). Hieronder valt ten eerste algemene informatievoorziening over de mogelijkheden die kinderen hebben om te participeren in civiele procedures. Uit onderzoek van de Kinderombudsman blijkt dat kinderen niet goed op de hoogte zijn wat betreft hun mogelijkheden en toegang tot de jeugdhulp-verlening en de rechtspraktijk (Van der Bijl, Van den Dongen, Vreeburg-Van der Laan, 2012; De Jong, Van der Kooi, & Baracs, 2016). Ook het beperkte aantal kinderen dat gebruikt maakt van de informele rechtsingang bevestigt dit beeld (Van den Hoogen & Montanus, 2017). Een tweede aandachtspunt betreft specifieke informatievoorziening over betrokkenheid bij een lopende procedure. Of het nu gaat over beslissingen die genomen worden door een gezinsvoogd of door een rechter, uit diverse studies komt naar voren dat kinderen beperkt worden geïnformeerd over wat ze kunnen verwachten en over mogelijke veranderingen in hun leven (e.g., Bessell, 2011; Cashmore, 2002; Van Bijleveld e.a., 2015). Onderzoek van het Verweij-Jonker Instituut in opdracht van het WODC (Steketee, Overgaag & Lünnemann, 2003) liet zien dat jongeren informatievoorziening heel belangrijk vinden als zij par-ticiperen als procespartij. Hierbij valt te denken aan uitleg van procedures en consequenties van de actie om naar de rechter te stappen. Het recentere onderzoek van De Jong-de Kruijf en van der Zon (2015) was gericht op het hoorrecht en toonde aan dat kinderen niet goed weten wat ze kunnen ver-wachten van een kindgesprek. Ook aan het einde van het gesprek volgt er nauwelijks informatie over de verdere procedure. Als kinderen wel geïnfor-meerd werden over bepaalde procedures, bleek dit niet altijd aan te sluiten op het ontwikkelingsniveau van het kind. Zo observeerden de onderzoekers dat raadsheren kinderen informeerden dat zij geen geheimhoudingsplicht

hebben, maar was de indruk dat veel kinderen dit niet helemaal begrepen. Ook Ten Brummelaar en collega’s (2018) merken op dat jargon een intimide-rende werking kan hebben en de participatie van kinderen kan belemmeren. Ook al kan kindvriendelijk taalgebruik een uitdaging zijn voor de rechtbank (Lieber, 2018), kinderen hebben grote behoefte aan begrijpelijke taal (Con-sultingKids). Kortom, problemen in de informatievoorziening hebben niet alleen een kwantitatieve oorzaak waarbij kinderen onvoldoende informatie ontvangen, maar ook het taalgebruik lijkt niet altijd aan te sluiten bij het ont-wikkelingsniveau van kinderen.

Ontevredenheid onder kinderen bestaat ook over de mate waarin hun mening serieus wordt genomen (Bell, 2002; Bessel, 2011; Cashmore, 2002; Roesch-March, 2014; Van Bijleveld e.a., 2015). Volgens Hart (1992) moeten we oppassen dat de participatie van kinderen niet slechts een vorm van tokenisme is waarbij kinderen slechts gelegenheid hebben om hun stem te laten horen maar er verder niets mee gebeurt. De vraag is echter in hoever-re het ontevhoever-reden gevoel van kindehoever-ren de hoever-rechtspraktijk hoever-reflecteert. In de studie van De Jong en Van der Zon (2015) kwam naar voren dat dossiers nauwelijks informatie verschaffen over hoe de mening van het kind wordt meegenomen in een beslissing. Zoals de auteurs al aangeven wil dit niet zeg-gen dat de mening geen rol heeft gespeeld in de beslissing; mogelijk is de informatie – bewust of onbewust – niet opgenomen in de beschikking. In dit licht is het ook mogelijk dat beperkingen in de informatievoorziening naar kinderen toe verklaren waarom zij het gevoel hebben dat hun mening onvol-doende in beschouwing wordt genomen. Kortom, ook aan het eind van een traject is behoefte aan informatie (e.g., Muench, DIaz, & Wright, 2017). 3.2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is besproken dat participatie van kinderen positieve effec-ten met zich meebrengt, zoals een gevoel van waardering en toename van het zelfvertrouwen. Uit de literatuur blijkt echter dat kinderen ontevreden zijn over de mate waarin ze worden betrokken bij belangrijke beslissingen over hun leven. Ook professionals bevestigen dat kinderen niet altijd wor-den geconsulteerd. Zoals blijkt uit de ontevrewor-denheid over verschillende niveaus van participatie zijn er allerlei mogelijkheden om de participatie van kinderen meer invulling te geven. Hierbij kan gedacht worden aan de laag-drempeligheid van de toegang tot de rechter, het uitnodigen van kinderen voor een kindgesprek, maar ook aan informatievoorziening richting kinde-ren (inclusief toegankelijk taalgebruik).

In lijn met het beeld van ontevredenheid over participatie zijn verschillen-de uitdagingen genoemd die participatie kunnen belemmeren. Een van verschillen-de punten betrof het beeld van professionals dat jonge kinderen nog niet “rijp” genoeg zijn om hun mening zelfstandig te vormen en te verbaliseren. In hoofdstuk 3 staat de ontwikkeling van kinderen centraal om te onderzoeken

of een uitbreiding van de participatie van kinderen wenselijk en mogelijk is gezien hun ontwikkeling.

3.3 De ontwikkeling van (neuro)psychologische aspecten in kinderen

Uit paragraaf 3.2 is gebleken dat de participatie van kinderen zeer belang-rijk is voor het ervaren van respect en autonomie en voor het ontwikkelen van zelfvertrouwen. Tegelijkertijd is er een behoefte aan inzicht in de com-petenties en vaardigheden van kinderen, en of zij ook daadwerkelijk kunnen participeren bij beslissingen in het kader van civiele procedures. Uit de juri-dische analyse in hoofdstuk 2 komt ook naar voren dat professionals zorgen hebben omtrent de belasting van minderjarigen die te maken hebben met een civiele procedure, vanwege de stress die dit met zich meebrengt. Daar-naast is er onduidelijkheid omtrent het kunnen vormen en verwoorden van een (eigen) mening (bijvoorbeeld in het geval van een loyaliteitsconflict) en het belang dat vervolgens aan een dergelijke mening moet worden toege-kend.

Gecentreerd rondom bovenstaande thema’s, zal in dit hoofdstuk de globale ontwikkeling van verschillende psychologische concepten worden bespro-ken, waaronder autonomie (het ervaren van zelfbeschikking), weerbaarheid (waaronder ook de gevoeligheid voor stress, empatisch vermogen en de gevoeligheid voor groepsdruk of beïnvloeding door derden) en

competen-ties en vaardigheden (en daarmee samenhangende aspecten zoals

spreek-vaardigheid, wilsbekwaamheid, gedragsregulatie en executieve functies). Deze constructen zullen worden gekoppeld aan biologische maten zoals hersenontwikkeling en hormoonproductie in de puberteit en adolescentie. 3.3.1 De puberteit en adolescentie: wat en wanneer

Wanneer we willen begrijpen wat kinderen wanneer kunnen – met betrek-king tot het horen en een eigen rechtsingang – is het belangrijk meer inzicht te krijgen in mijlpalen en biologische transitiefases die van invloed zijn op cognitieve, maar zeker ook sociaal-emotionele vaardigheden. Wat betreft laatstgenoemde aspect komt naar voren dat de start en ontwikkeling van de puberteit, die niet altijd evenredig met leeftijd verloopt, van belang is voor het omgaan met groepsdruk en het ervaren van autonomie. Dit zal in deze paragraaf nader worden toegelicht.

De puberteit is een hormonaal proces dat gerelateerd is aan lichamelijke ont-wikkeling. Hormonale veranderingen in de puberteit starten gemiddeld bij meisjes rond een jaar of 8, terwijl dit proces bij jongens 1 tot 1,5 jaar later optreedt (Peper et al., 2009). Het startpunt van de puberteit kan aanzienlijk verschillen tussen kinderen, en wordt beïnvloed door zowel genetische als