• No results found

gaande invloed

In document Beperkingen, recht en gelijkheid (pagina 64-67)

De Wgbh/cz is maar ten dele geland in de kringen die zich bezighouden met arbeid en beroepsonderwijs. De experts zien in de Wet de benodigde normstelling. De individuele rechtsbescherming voor mensen met een chronische ziekte of handicap is met de Wgbh/cz gelukkig beter geregeld dan daarvoor, zo stellen zij. Toch zijn er veel misverstanden over de reikwijdte van die individuele rechtsbescherming en vindt men ook dat er niet zoveel beroep wordt gedaan op de Wgbh/cz als ideaal mogelijk zou zijn.

Uit de evaluatie van de Algemene Wet Gelijke Behandeling bleek in 2006 dat het beroep op de AWGB door professionals afhangt van de helderheid van de Wet, de doelstelling van de professional, de bewijslast bij de CGB, de beschikbaarheid van alternatieve wet- en regelge-ving, de snelheid van de CGB, en het verwachtte effect (Hertogh & Zoontjes, 2006). De drie laatste elementen spelen in het beroep op de Wgbh/cz volgens de experts die wij gespro-ken hebben een belangrijke rol. De beschikbaarheid van alternatieve wet- en regelgeving is daarbij cruciaal. Zowel op het terrein van arbeid als op het terrein van het beroepsonderwijs benadrukken de experts in ons onderzoek het belang van rechtsbescherming door andere wetten dan de Wgbh/cz (vooral de sociale zekerheidswetten worden genoemd, en bijvoor-beeld de Wet Medische Keuring). Ook brengen zij steeds (al dan niet) stimulerend beleid en voorzieningen uit het eerste spoor naar voren. De Wgbh/cz staat niet heel hoog op de priori-teitenlijst van de meeste experts.

Een voorbeeld van de misverstanden bij de direct betrokken professionals in de wereld van arbeid is dat het veld denkt dat de Wgbh/cz nauwelijks van belang is in de precontractu-ele fase. De oordprecontractu-elen van de CGB geven juist aan dat de Wgbh/cz wel degelijk een rol kan spelen bij sollicitatieprocedures. Daarnaast meent het arbeidsveld dat er vooral een beroep op de Wgbh/cz gedaan zal worden in verband met aanpassingen op de werkvloer; dat laatste is in de CGB- en rechtspraktijk echter nauwelijks het geval. Een derde misverstand is dat stages niet onder de werking van de Wgbh/cz zouden vallen. Niets is minder waar; de stages vallen echter onder de verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen. In het beroepson-derwijs lijkt het individuele karakter van de rechtsbescherming beter doorgedrongen dan op het terrein van arbeid. In het beroepsonderwijs denkt men vaak dat de Wgbh/cz slechts van toepassing is op examens en andere toetsingsmomenten; men heeft niet duidelijk dat het om de toegankelijkheid van het hele onderwijstraject gaat. Dat de Wgbh/cz ook van toepassing is bij discriminatie op grond van vermeende handicaps en chronische ziekte is buiten de CGB nauwelijks bekend.

De olievlekwerking van de Wet

Op beide terreinen is er sprake van een olievlekwerking van de Wgbh/cz, al moet het effect in de schaduw van de Wet niet worden overschat. De Wgbh/cz is een kleine stap vooruit in het proces van mentaliteitsverandering, empowerment van de doelgroep, en het benutten van het potentieel van mensen met een functiebeperking. De Wgbh/cz beoogt door individu-ele rechtsbescherming gelijke behandeling te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. De Wet heeft indirect invloed op de sfeer en de inrichting van de werkvloer en het beroepson-derwijs, maar een toename van de participatie van gehandicapten en chronisch zieken be-werkstelligt de Wet op deze terreinen niet. Een grotere participatie is meer afhankelijk van andere regelgeving (bijvoorbeeld in de sociale zekerheid, de WIA en dergelijke), beschikbaar gesteld budget (bijvoorbeeld LGF en PGB), de beeldvorming en economische ontwikkelingen.

De olievlekwerking van de Wgbh/cz valt niet te isoleren van andere tendensen in de maat-schappij en van ontwikkelingen in het eerste spoor dat participatiestimulerend beleid be-oogt. Een hogere participatiegraad en meer insluiting van chronisch zieken en gehandicapten in de samenleving zijn overigens wel de idealen van de experts die wij gesproken hebben.

In de evaluatie van de AWGB uit 2006 komt naar voren dat het ‘door veel […] professionals als een tekortkoming [wordt] ervaren dat het oordeel van de Commissie niet bindend is.

Omdat de Commissie over individuele gevallen en slechts in beperkte mate over algemeen beleid oordeelt, wordt de CGB (soms) ervaren als een te beperkt instrument om discriminatie tegen te gaan.’ (Hertogh & Zoontjes, 293, 294). De deskundigen die in dit hoofdstuk aan het woord komen delen die ervaring. Zij benadrukken meer dan eens dat ze de verhouding tussen Wgbh/cz en de praktijk als een probleem ervaren. Dat is met name in het veld van de arbeid het geval. Bij alle betrokken partijen heeft de Wet daar wel iets weg van een papieren tijger die in de praktijk niet zo heel veel uit kan richten. Experts juichen de mediationpraktijk in de slipstream van de Wgbh/cz daarentegen toe.

In de schaduw van de Wet is er op het terrein van beroepsonderwijs meer gebeurd dan op het terrein van arbeid. Vooral instellingen in het hoger en universitair onderwijs zijn actief om de toegankelijkheid van hun onderwijs te vergroten en nodigen hun leerlingen vaker dan voorheen uit om hun behoeften in relatie tot handicap of chronisch zieke vooraf aan te geven. Studiedecanen maken er werk van om de Wet en de doelgroep beter bekend te maken bij docenten en studenten. In het mbo is er meer belangstelling gekomen voor leerlingen met een beperking sinds de LGF per 1 januari 2006 ook in het mbo van toepassing is. Bij de ROC’s, – waar het merendeel van de Nederlandse bevolking en van de chronisch zieken en gehandi-capten zijn opleiding volgt –, is het verbeteren van de individuele en structurele toeganke-lijkheid van het onderwijs voor chronisch zieken en gehandicapten zeer wisselend.

Op het terrein van de arbeid lijkt het gelijke behandelingsgedachtegoed van de Wgbh/cz minder aantoonbaar en minder concreet ingang gevonden te hebben dan in het beroeps-onderwijs, enkele uitzonderingen in grote bedrijven en bedrijven in de non-profit sector daargelaten. Werkgevers(organisaties) hebben de afgelopen vijf jaar hun ambivalentie ge-ventileerd over de Wgbh/cz: gelijke behandeling lijkt hen wenselijk, maar zij uiten ook hun zorgen en irritatie over de financiële en administratieve lasten die gepaard zouden gaan met aanpassingen waartoe de Wet hen zou verplichten. Ook vrezen werkgevers voor hoger ziek-teverzuim, iets dat de statistieken tegenspreken. Misverstanden als deze hebben, in combi-natie met de in 2006 in werking getreden wetgeving rond loondoorbetaling bij ziekte, op het terrein van arbeid geleid tot een minder uitnodigende houding ten aanzien van participatie van gehandicapten en chronisch zieken dan in het beroepsonderwijs het geval is.

De vakbonden richten zich bij hun aandacht voor chronisch zieken en gehandicapten niet zozeer op de Wgbh/cz, maar op een ‘level playing field’ en op de WAO, WIA en Wajong. Het Midden- en Kleinbedrijf heeft de snellere re-integratie van arbeidsgehandicapten bij ziekte-verzuim als speerpunt.

Verwey-Jonker Instituut

Een olievlekwerking van de Wet in de samenleving? Het

In document Beperkingen, recht en gelijkheid (pagina 64-67)