• No results found

Ook in Frankrijk

In document Onze Taal. Jaargang 35 · dbnl (pagina 87-90)

Ook in Frankrijk - misschien beter gezegd: zelfs in Frankrijk - breekt van tijd tot tijd een openbaar debat uit over het spellingvraagstuk. De Franse spelling is iets heiligs, onaantastbaars, te vergelijken met de heilige koeien van India. De makers van de Franse spelling hebben - zo wordt beweerd - haar zo moeilijk gemaakt om de intellectuelen een middel in handen te geven waarmee ze zich onbarmhartig van de domme middenklassen en de nog dommere lagere groepen zouden kunnen

onderscheiden.

Het is onze zaak niet. Wel willen wij degenen die denken dat alleen in ons land over spelling gepraat wordt, berichten dat een Franse ministeriële spellingcommissie onlangs een rapport gepubliceerd heeft. Het draagt de voorzichtige titel: Rapport général sur les modalités d'une simplification éventuelle de l'orthographe française.

De voorzitter van deze officiële commissie, A. Beslais, stelt de critici voorlopig gerust: de veranderingen zullen in etappes geschieden. Het middelbaar onderwijs komt het laatst aan de beurt: van 1975-1979. Als die periode voorbij is, zullen de uitgevers het grootste deel van hun voorraad oude boeken verkocht hebben en ondertussen

43

boeken-in-nieuwe-spelling gedrukt hebben. Deze nieuwe boeken zullen kleiner van omvang zijn: spellingverandering betekent tijdsbesparing en papierbesparing...

Het debat is in de hevigheid losgebarsten die men van de Fransen verwachten kan. Prof. L. Kukenheim uit Leiden zei in zijn oratie: ‘Van hoog tot laag staat het Franse volk achter de cultus van zijn taal’. Generaties lang is ingehamerd het idee dat het Frans ver boven andere talen uitrijst door zijn ‘euphonie’, ‘logique’ en ‘clarté’. Beroemd is de uitspraak van de achttiende-eeuwer Rivarol: ‘ce qui n'est pas clair, n'est pas français’ (een merkwaardige mening overigens; welke bewondering men ook voor het Frans moge hebben, het is een duizenden malen empirisch vast te stellen feit dat men óók in het Frans onduidelijk kan zijn).

Verontwaardigd herhalen de tegenstanders van de voorstellen de vraag die al jaren geleden gesteld werd: ‘A-t-on seulement le droit de toucher à l'orthographe française?’ In ieder land waar aan een spellingshervorming gewerkt wordt, zijn de

contra-argumenten min of meer dezelfde: de taal wordt verknoeid, oude schrijvers zijn niet meer te lezen, er ontstaat verwarring. De Fransen hebben het inderdaad niet gemakkelijk, in de afgelopen paar jaren hebben ze heel wat administratieve

veranderingen moeten verwerken: nieuw geld, nieuwe cijfers voor de departementen en nu dreigt een nieuwe spelling...

Wij mogen geen leedvermaak hebben. Onze Taal wil in de kwestie van de officiële spellingregeling neutraal blijven. Het Genootschap kan zich niet bemoeien met de reacties op het bericht van de minister dat er een spellingwijziging in Nederland op komst is: noch met die van degenen die ons opwekken om de wijziging ter elfder ure tegen te houden, noch met die van degenen die ons willen bewegen, zo krachtig mogelijk een radicale hervorming te bevorderen. Maar als we - meer dan eens! - te horen krijgen dat ons land naar Frankrijk moet kijken, aangezien daar niemand zo onwijs is ‘om zelfs maar aan hervorming te dènken’, dan kijken we naar de voorstellen van de Franse regeringscommissie en wensen haar alle kracht toe die nodig zal zijn om de storm te weerstaan.

Ik doet

Een Rotterdammer merkt op dat een timmerman die bij hem een karweitje kwam opknappen, telkens een -t als werkwoordsuitgang bij de eerste persoon plaatste: ik doet, ik maakt, ik boort, ik bedoelt. Hij vraagt ons waarom die timmerman zo de werkwoorden vervoegt en of ‘ik doet’ nu plat is dan wel dialect. Het enige antwoord dat wij daarop kunnen geven is dat die -t een kenmerk is van een Zuidhollandse dialect.

Dr. Jo Daan neemt in haar opstel over streektalen in Zuid-Holland (Mededelingen Dialectencommissie, Amsterdam 1965, blz. 12-14) aan dat het een jong verschijnsel

- is voor een groot deel de bakermat van het Algemene Nederlands. Terwijl dialecten uit andere streken van ons land heel vaak ‘schilderachtig’, ‘aardig’ of ‘muzikaal’ worden genoemd, heeft bijna niemand een goed woord over voor de pure Hollandse streektaal: men vindt die meestal ‘plat’, ‘vulgair’, ‘onbeschaafd’. Er zijn ook geen, of bijna geen boeken, verhalen of gedichten in ‘Hollands’. Het wordt gebruikt om in hoorspelen, televisiespelen enz. komieke figuren taalkundig aan te kleden. Heeroma wijst erop dat de Hollandse dialecten maar ‘in zeer beperkte mate’ een verbastering van een beschaafde Nederlandse taal zijn. ‘In Holland is de verhouding tussen dialect en cultuurtaal op het eerste gezicht heel anders, omdat de cultuurtaal daar evenals de dialecten Hollands kan heten. De Hollandse cultuurtaal kan gelden als een hogere vorm van het Hollands dialect, het dialect als een lagere vorm van de cultuurtaal’.

Behalve die relicten van de Hollandse dialecten, zijn er nu ook nog de echte verbasteringen van het Algemeen Beschaafd, voornamelijk in de stadsdialecten: door elkaar dus taalverschijnselen van vóór en van ná de consolidering en verbreiding van het Algemeen Beschaafd. Die laatste soort noemen we vaak ‘plat’; het woord houdt een afkeuring in van het los laten van de normen waarop het Algemeen Beschaafd is gebaseerd. Deze kwalificatie heeft in ruimere zin betrekking gekregen op heel het complex van de streektalen in Holland.

Is nu ‘ik doet’ plat of dialect? U zult uit onze uitweiding over de aparte situatie van het Hollands onze aarzeling begrepen hebben. In een Amsterdams proefschrift

van 19381)

, - langzamerhand een klassiek werk in de neerlandistiek - wordt betoogd dat voornamelijk de uitspraak doorslaggevend is voor de bepaling van de grenzen tussen plat, dialect en algemeen beschaafd. ‘Ik doet’, gewoon normaal uitgesproken, maakt op ons eerlijk gezegd geen platte indruk; wij beschouwen het als een

dialectische variatie, zij het onduldbaar in de standaardtaal. In ‘ik maokt’ doet de ‘ao’ eerder onbeschaafd aan dan de -t.

Men moet bij beoordelingen als de bovenstaande oppassen voor een gevoel van verhevenheid: typische stukjes taalfolklore waar men zichzelf wel voor zou hoeden, glimlachend toelaten bij anderen (minderen...), omdat die woorden, uitdrukkingen enz. zo ‘aardig’ zijn. De benaming ‘plat’ of ‘onbeschaafd’, bedoeld voor taalvormen, straalt - misschien zonder dat we ons daarvan bewust zijn - door in de beoordeling van iemands karakter, gedrag, opvoeding, maatschappelijke stand. Als ‘ik doet’ sociaal hinderlijk is, belachelijk of nog

44

erger, moet men het bestrijden bij degenen bij wie dit nog mogelijk is. Elke discriminatie is wreed, ook die op grond van taalvormen. Een taalvorm die in het maatschappelijke verkeer, om welke reden ook, onaanvaardbaar is geworden, is een hindernis voor de gebruiker ervan.

Of we moeten de gelegenheid tot discriminatie wegnemen, dus het ‘onbeschaafde’ bestrijden in het belang van de taalgebruiker zelf, òf we moeten iedereen goed duidelijk maken dat een ‘onbeschaafde’ taalvorm op zichzelf niets zegt over iemands beschaving. De eerste weg zal de verstandigste en de gemakkelijkste zijn. Treuren over het verlies van ‘aardige’ dialectische variaties is een voorrecht van de

beschaafdsprekenden. De meisjes in Scheveningen gaan zelf nu eenmaal liever in een spijkerbroek dan in een baaien rok. Die laatste zal tenslotte alleen nog maar in een openluchtmuseum te zien zijn.

In document Onze Taal. Jaargang 35 · dbnl (pagina 87-90)